Het contrast met de status van zijn voorgangers kon moeilijk groter zijn toen de Rotterdamse arts George van Vollenhoven de voorzittershamer opnam tijdens de Algemene Vergadering van juni 1860. Van Vollenhoven zelf was zich van die positie ook zelf bewust. Behalve de algemene verontschuldigingen die een spreker bij zulke gelegenheden maakte om zich in een nederige positie tegenover zijn hoorders te plaatsen, gaf Van Vollenhoven aan niet gewoon te zijn in het openbaar te spreken. Hij had zich nooit ‘tot uitspanning of tot oefening’ gewoon gemaakt ‘belangrijke zaken schriftelijk te behandelen’, en was ook ‘uiterst zelden als schrijver of spreker opgetreden’.
En toch mag wat Van Vollenhoven zelf een ‘oppervlakkige beschouwingen over de toestand der maatschappelijke zamenleving’ noemde als een historisch belangwekkende rede worden gekwalificeerd. Door te spreken over ‘de ingeschapene zucht tot het bovennatuurlijke, het geheimzinnige, het onbegrijpelijke’ zette hij het tijdloze onderwerp kwakzalverij op de agenda van de Maatschappij. Voor voorbeelden behoefde hij niet naar ver verleden tijden te gaan. Uit de tijd rond 1800 noemde Van Vollenhoven het voorbeeld van het Mesmerisme en het dierlijk magnetisme. Vreemd genoeg maakte deze geneeswijze niet alleen opgang onder ‘het minder beschaafde volk’, maar lieten ook ‘de meest ontwikkelde klassen der maatschappij’ zich hierdoor meeslepen. Uit de actualiteit van 1860 konden de belangstelling voor het Spiritisme worden genoemd en de populariteit van ‘tafeldans en klopgeesten’. De discussie en het rumoer over het optreden van de Italiaanse magnetiseur Ridder Antoine Regazzoni was bij alle aanwezigen in de Landschapszaal van het Stadhuis te Zutphen goed bekend. Over Regazzoni’s ‘séances van magnetisme’ in aanwezigheid van Koning Willem III had De schat der gezondheid, het ‘Tijdschrift voor alle standen tot bevordering van Volkswelvaart, door verspreiding van eenvoudige beginselen van Gezondheidsleer’, nog kort daarvoor uitvoerig bericht.
Volgens Van Vollenhoven vond het publiek het veel behagelijker ‘genezen te worden door eene onbegrijpelijke en geheimzinnige kuur, dan langs den eenvoudigen weg, met natuurlijke middelen, die door elk nadenkend wezen, dat met gezond verstand begaafd is, kunnen gevolgd en begrepen worden.’ Het publiek verlangde ‘iets onbegrijpelijks, bovennatuurlijks in de geneeskunde’. ‘Hier bedoel ik’, aldus Van Vollenhoven, ‘niet het minder ontwikkelde, minvermogende, domme publiek, of de op min bezochte plaatsen wonende landlieden, die nog altijd veel vertrouwen stellen in den eenen of anderen Hongaarschen Doctor met wijden jas, ronden hoed en hooge laarzen, of in deze of gene oude vrouw of hoogbejaarden herder, die ons onwillekeurig doen denken aan heksen en toovenaars. Neen, mijne heeren! het is juist het verlichte publiek waarop ik het oog heb.’ Het behoorde tot de taken van de medicus én van de Maatschappij om door dagelijkse gesprekken ernaar te streven de geest van het ‘domme’ en het ‘verlichte’ publiek te bevrijden van de vooroordelen, waarmede zij nog te zeer vervuld was; en ze op te voeren tot ‘zuivere en gezonde begrippen omtrent natuurwetten en natuurwerkingen’.
Een goede stap in die richting was reeds gezet door het organiseren van volksvoorlezingen over gezondheidsleer. In verschillende afdelingen waren daarvoor initiatieven genomen. Als het aan Van Vollenhoven lag zou de Maatschappij deze initiatieven en ook de uitgaven van geschriften ‘met het doel om natuurkennis, gezondheidsleer en dergelijke wetenschappen meer algemeen te verspreiden’ financieel moeten ondersteunen. ‘Welk eene schoone kroon zal het voor ons allen zijn, wanneer wij in latere tijden het getuigenis hooren afleggen: De Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst heeft krachtig medegewerkt tot beschaving en veredeling van het menschdom!’
Prof. dr. Mart van Lieburg, Emeritus hoogleraar medische geschiedenis en Bibliothecaris van de KNMG
Ben je arts en wil je reageren op dit artikel, stuur dan een mail naar communicatie@fed.knmg.nl