Het moet voor velen een verrassing zijn geweest toen bij de opening van de Algemene Vergadering niet de voorzitter Voorhelm Schneevoogt het spreekgestoelte beklom, maar de Utrechtse hoogleraar Gerrit Jan Mulder (1802-1881). De ruim 150 leden die op 26 juni 1850 naar Utrecht waren gereisd om in het nieuwe Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen op de (Sint-)Mariaplaats over de koers van de jonge Maatschappij te delibereren, zullen vol verwachting de oren hebben gespitst. Wat zou Mulder, de gevierde wetenschapper die de chemie tot pijler van het medische denken had gemaakt, en de gevreesde polemist die in woord en geschrift ongenadig met zijn tegenstanders kon afrekenen, zijn medische collega’s presenteren?
Mulder begon met het uiten van zijn vreugde dat ‘uit alle oorden des vaderlands’ er zovelen ‘die hun leven aan het heil der menschheid hebben toegewijd’ waren samengekomen met de bedoeling ‘den broederband naauwer en naauwer toe te halen en om, met God in het oog en de hand op het hart, te streven naar het betere’. De verdeeldheid en naijver binnen de medische stand kon door de Maatschappij tot ‘waarachtige eenstemmigheid en eensgezindheid’ worden omgebogen. Bovendien strekte de Maatschappij ‘tot leering en tot ontwikkeling; zij schraagt den kunstoefenaar bij de uitoefening van zijn zoo zwaar en moeijelijk beroep; zij bevestigt zijne stelling in de maatschappij en vergroot door eendragtige zamenwerking den invloed, dien de edele kunst op den geheelen Staat vermag uit te oefenen’.
Juist nu de geneeskunde werd verrijkt door ‘nieuwe bouwstoffen uit het gebied der natuur- en scheikunde, uit dat der ziektekunde en geneesmiddelleer’, en nu er ‘geheel nieuwe takken van wetenschap geschapen worden, wier invloed op de kunst met elken dag grooter wordt’ was de Maatschappij een machtig hulpmiddel om op de hoogte blijven van al deze ontwikkelingen. Jonge dokters konden daar leren ‘het dictatenstof’ van de opleiding van zich af te schudden, en oudere medici die verzuimden ‘den gang der wetenschap te volgen’ en aan hun routine verslaafd waren, konden bevrijden worden uit ‘den engen kring van eigene ervaringen’. Bij dat alles konden de leden elkaar bemoedigen en opwekken als de last van de dagelijkse praktijk de zwaar werd. En minstens zo belangrijk: de Maatschappij kon de ‘de individualiteiten der geneeskunstoefenaars’ tegengaan door ‘ruwe, hardvochtige, koele receptenschrijvers’ op te voeden tot lieden die alles voor hun rekening wilden nemen ‘wat het heil der zieken betreft, die alles verzorgen en zich boven niets verheven achten’.
Dat alles was in Mulders rede niet meer dan een prelude. Voor hem, de antipapist die niets moest hebben van de vrijheid die de scheiding van Kerk en Staat de katholieken bood, de monarchist die het kabinet-Thorbecke liever vandaag dan morgen liet struikelen, was de Maatschappij het orgaan-bij-uitstek dat door ‘eendragtige zamenwerking’ in staat was invloed op de Staat uit te oefenen. Door het opstellen van regels en wetten voor de gezondheid en ‘bewaring des levens’ moest de Staat het streven van de individuele medicus ondersteunen om ‘het heil van een individu te bevorderen’. De hervorming van de Geneeskundige Staatsregeling die daarvoor nodig was kon de Staat echter niet zelf uitvoeren. De Staten-Generaal bestond immers uit ‘desonkundigen in de geneeskunde’ die slechts nuttig waren ‘voor het verband, voor de eenheid, niet voor het uitspreken van een oordeel over dingen, waarvan zij geene kennis hebben’. Daarop volgden de fameuze, nog vaak geciteerde woorden van Mulder: ‘Zij zijn de Staten-Generaal, gij zijt de Staten-Speciaal’!
De Maatschappij als ‘Staten-Speciaal’. Haar wachtte volgens Mulder een zware taak omdat ‘de geheele verhouding van de geneeskunde tot den Staat en van den Staat tot de geneeskunde in Nederland, nog een braakliggend land [was], waarop het onkruid welig voorttiert’. Mulder zelf zou daarbij een bijzondere rol spelen via een eigenzinnig spoor dat hem in de marge van de Maatschappij heeft gezet. Maar de echo van zijn oproep bleef in de geschiedenis van de KNMG.nog lang naklinken.
Prof. dr. Mart van Lieburg, Emeritus hoogleraar medische geschiedenis en Bibliothecaris van de KNMG
Ben je arts en wil je reageren op dit artikel, stuur dan een mail naar communicatie@fed.knmg.nl