Het wetsvoorstel kwaliteitsregistraties zorg ligt voor ter internetconsultatie. Het is tot en met 13 juli 2021 mogelijk een zienswijze in te dienen. Het doel van dit wetsvoorstel is om een wettelijke grondslag te creëren voor kwaliteitsregistraties en hun gegevensverwerkers om gepseudonimiseerde (bijzondere) persoonsgegevens (onder andere medische gegevens van cliënten) te mogen verwerken zonder toestemming van de cliënt. Deze grondslag is nodig omdat bij kwaliteitsregistraties toestemming als (enige) grondslag voor het verwerken van cliëntgegevens niet werkbaar is. Daarnaast kan bij kwaliteitsregistraties niet worden gewerkt met anonieme gegevens. Het wetsvoorstel voorziet ook in een taak voor het Zorginstituut. Het Zorginstituut moet een register voor kwaliteitsregistraties in de medisch specialistische zorg bijhouden en beoordelen of kwaliteitsregistraties voldoen aan de in dit wetsvoorstel of daarop gebaseerde lagere regelgeving, gestelde eisen. Zorgaanbieders worden verplicht om gegevens aan te leveren aan de in het register voor kwaliteitsregistraties opgenomen kwaliteitsregistraties. Het wetsvoorstel richt zich in eerste instantie op kwaliteitsregistraties in de medisch specialistische zorg (met uitzondering van de ggz). Voorgesteld wordt dat de reikwijdte van de wet twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding wordt verbreed tot alle kwaliteitsregistraties in de zorg die als doel hebben te leren en verbeteren.
Eisers zijn de echtgenote en kinderen van een patiënt, die in het ziekenhuis is opgenomen met Covid-19 en er slecht aan toe is. De familie heeft de behandelend artsen en het ziekenhuis verzocht het zogenoemde MATH+ Protocol (behandeling met Ivermectine, Hydroxychloroquine en Vitamine C) toe te passen. Het ziekenhuis heeft dit geweigerd. De familie heeft andere artsen wel bereid gevonden deze behandeling uit te voeren. De familie vordert in dit kort geding het ziekenhuis te bevelen dat zij een andere arts toestaat de gewenste behandeling toe te passen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de beslissing van het ziekenhuis om de door de familie gewenste behandeling niet toe te passen en dit evenmin te faciliteren, niet in strijd is met goed hulpverlenerschap. De beslissingen rondom de behandeling van de patiënt, waaronder het niet toepassen van de door de familie gewenste behandeling, zijn uitgebreid besproken door de intensivisten van het ziekenhuis zelf en met intensivisten van een ander ziekenhuis. Verder is er contact opgenomen met onder meer de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care en de IGJ. Het ziekenhuis en de behandelend artsen hebben daarmee zorgvuldig gehandeld. Daarnaast hebben ze zich bij de behandeling van de patiënt gebaseerd op de in Nederland en Europa geldende richtlijnen die zich tegen het uitvoeren van de door de familie gewenste behandeling verzetten. Daarbij speelt het standpunt van de IGJ, dat zij artsen gaat beboeten die Hydroxychloroquine of Ivermectine voorschrijven, een belangrijke rol. Dit alles leidt tot de conclusie dat de familie de gewenste behandeling door het ziekenhuis niet kan afdwingen en ook niet kan afdwingen dat er door het ziekenhuis andere artsen worden toegelaten om de gewenste behandeling binnen de muren van het ziekenhuis uit te voeren. Voor de familie blijft de mogelijkheid open om de behandelingsovereenkomst met het ziekenhuis te beëindigen en de patiënt te laten overplaatsen naar een ander ziekenhuis.
Rechtbank Midden-Nederland 20 mei 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2302
Eisers zijn moeders en hun donorkinderen. De moeders hebben destijds voor een B-donor gekozen die ermee heeft ingestemd dat zijn identiteit bekend zou worden gemaakt als donorkinderen vanaf 16-jarige leeftijd hierom verzoeken. Daarna, in 2004, is de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) in werking getreden. Hierdoor is het in beginsel niet langer mogelijk om anoniem sperma te doneren. Voor donoren die vóór de inwerkingtreding van de wet sperma hadden afgestaan, geldt een overgangsregeling (artikel 12 Wdkb). Zij konden kenbaar maken dat ze anoniem wilden blijven. De kinderen hebben, nadat zij 16 jaar werden, de gegevens van de donor bij Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (SDKB) opgevraagd. Zij hebben die niet ontvangen, omdat de donor aan SDKB heeft laten weten dat hij er bezwaar tegen heeft dat zijn gegevens worden verstrekt. De kinderen hebben daarna bij de kliniek (MCK) gevraagd om deze gegevens, die dit verzoek ook heeft afgewezen. Eisers vorderen dat SDKB en MCK worden veroordeeld de gegevens van de donor aan de kinderen te verstrekken.
De rechtbank is van oordeel dat de SDKB haar beslissing ten onrechte op het overgangsrecht in artikel 12 lid 3 van de Wdkb heeft gebaseerd. Dit artikellid moet in dit geval buiten toepassing blijven omdat het in strijd komt met het fundamentele recht van de kinderen om te weten van wie zij afstammen (artikelen 7 lid 1 IVRK en 8 lid 1 EVRM). SDKB moet het verzoek van de kinderen daarom beoordelen aan de hand van de hoofdregel in artikel 3 van deze wet. Dit betekent dat SDKB de gegevens van de donor aan de kinderen moet verstrekken, tenzij zwaarwegende belangen van de donor zich daartegen verzetten.
Ten aanzien van de vordering op MCK oordeelt de rechtbank dat MCK de afspraken die zij (althans haar rechtsvoorganger) destijds met de moeders heeft gemaakt, moet nakomen. MCK moet daarom de identiteit van de donor aan de kinderen bekend maken, tenzij zwaarwegende redenen van de donor zich daartegen verzetten.
Of dit ertoe leidt dat SDKB en/of MCK de gegevens van de donor daadwerkelijk aan de kinderen zullen moeten verschaffen, staat hiermee nog niet vast. Dat is afhankelijk van de redenen van de donor om daarmee niet in te stemmen.
Rechtbank Den Haag 2 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:5461
Klagers zijn de zonen van (inmiddels overleden) patiënte. Zij is gedurende drie maanden door (beklaagde) verpleegkundige en haar collega’s thuis verzorgd. De verpleegkundige is aanwezig geweest bij de uitvaart en condoleancebijeenkomst van patiënte. Klagers verwijten de verpleegkundige dat zij tijdens de condoleancebijeenkomst haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden en zich tegenover klagers grievend en onjuist heeft uitgelaten. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat klagers geen afgeleid klachtrecht toekomt. Volgens het college wordt de klacht niet ondersteund door de dochters van patiënte en zijn er voldoende aanknopingspunten dat deze klacht niet berust op de wil van de overleden patiënte. De uitlatingen van de verpleegkundige zijn naar het oordeel van het college mogelijk niet handig maar niet van zodanige aard dat verpleegkundige hiervan een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. De klacht wordt afgewezen. Klagers gaan tegen deze beslissing in beroep. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege ziet het Centraal Tuchtcollege (CTG) onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat klagers met hun klacht niet de wil van patiënte vertegenwoordigen. Er zijn geen aanwijzingen dat de - in deze procedure niet betrokken - dochter en zoon van patiënte de klacht niet ondersteunen en ook verder is niet aannemelijk geworden dat klagers met hun klacht niet handelen in lijn met de wil van hun overleden moeder. Het CTG oordeelt dat de verpleegkundige informatie over de patiënte die onder haar beroepsgeheim valt, heeft vrijgegeven. Ook heeft zij klagers met onvoldoende respect bejegend door de manier en het moment, tijdens de condoleance, waarop zij zich tegenover de nabestaanden heeft uitgelaten over hun moeder. Daarmee is zij de grenzen van haar professionele betrokkenheid te buiten gegaan. Het CTG acht de klacht grotendeels gegrond en legt een waarschuwing op.
CTG Den Haag 4 juni 2021, c2020.015, ECLI:NL:TGZCTG:2021:122
Staatssecretaris Blokhuis (VWS) heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van een eerste verkenning naar de juridische mogelijkheden voor een gezonde voedselomgeving. Tot op heden wordt weinig gebruik gemaakt van wetgeving als instrument bij het voorkomen en tegengaan van overgewicht. Met wetgeving kan er sterker worden ingezet op het gezonder maken van de (school)omgeving. Daarnaast steunt wetgeving de partijen die zich al inzetten voor een gezonde omgeving. Een bijkomend voordeel is dat hiermee het vrijblijvende karakter verdwijnt en er een gelijk speelveld is voor de praktijk. In de kamerbrief wordt onder meer ingegaan op juridische mogelijkheden om aanbieders van ongezond voedsel in een gemeente te weren en om eventuele regels te stellen met betrekking tot ongezonde drank-, snoep- en snackautomaten en kindermarketing.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.