Minister de Jonge (VWS) heeft een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) ingediend bij de Tweede Kamer. De wijziging houdt verband met de tweede evaluatie van de wet, het actieplan ter ondersteuning van donorkinderen en de omvorming van de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting tot publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan. Het wetsvoorstel voorziet onder meer in een regeling voor monitoring van het maximumaantal verwekkingen per donor, een regeling inzake uitwisseling van gegevens van nakomelingen van dezelfde donor en een regeling omtrent het verstrekken van medische gegevens ingeval van een genetische aandoening bij de donor. Het onderhavige wetsvoorstel bevat in afwachting van lopende rechtszaken (nog) geen wijziging van de Wdkb op het punt van het switchen van B-donor naar A-donor.
Klager is tweemaal (in 2016 en 2019) door de (beklaagde) huisarts gezien vanwege buikklachten. Vanwege aanhoudende klachten heeft de huisarts een bloedonderzoek laten uitvoeren. Hieruit bleken verhoogde PSA-waarden. De huisarts heeft klager verwezen naar de uroloog, die de diagnose prostaatkanker heeft gesteld. Klager verwijt de huisarts dat hij geen (half)jaarlijkse PSA-meting heeft verricht bij of aangeboden aan klager waardoor pas in een laat stadium de diagnose prostaatkanker is gesteld, en dat hij zijn medisch dossier niet goed heeft bijgehouden. Het Regionaal Tuchtcollege overweegt dat de NHG-standaard ‘Mictieklachten bij mannen’ geen standaard (half)jaarlijkse preventieve prostaatkankerscreening voorschrijft, ook niet in gevallen waarin in de naaste familie van de patiënt (in dit geval bij de vader) prostaatkanker voorkomt. Het college gaat er op basis van de stukken en wat gezegd is ter zitting vanuit dat de huisarts niet wist dat de vader van klager is overleden aan prostaatkanker, dat klager slechts éénmaal na afloop van een consult terloops heeft verzocht om een PSA-bepaling en er daarnaast geen sprake was van klachten die zouden kunnen duiden op prostaatkanker. Op grond van het voorgaande komt het college tot het oordeel dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet eerder een PSA-bepaling te laten doen of aan te bieden. Hoewel een huisarts alert dient te zijn op het belang van dergelijke vragen en opmerkingen van een patiënt die niet rechtstreeks betrekking hebben op het voorafgaande consult, kan van een hulpverlener niet verlangd worden dat hij elke, buiten het consult om gestelde, vraag of opmerking noteert. Daarom acht het college, mede gelet op de uitgebreide en nauwgezette dossiervoering van de huisarts, het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de huisarts een éénmalige, buiten het consult om gestelde vraag over preventief onderzoek naar prostaatkanker niet in het dossier heeft genoteerd. De klacht wordt ongegrond verklaard.
RTG Eindhoven 23 juni 2021, 2085, ECLI:NL:TGZREIN:2021:40
Stichting Viruswaarheid (hierna: Viruswaarheid) heeft een kort geding tegen de Staat aangespannen over het COVID-19 vaccinatiebeleid. Viruswaarheid vordert onder meer dat de Staat de voorlichtingscampagne staakt dan wel rectificaties doet, dat de Staat de term ‘vaccin’ niet meer gebruikt en dat burgers zelf kunnen kiezen voor een middel tegen COVID-19. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Viruswaarheid afgewezen. Viruswaarheid is van het vonnis in hoger beroep gekomen. Ten aanzien van het gebruik door de Staat van de term ‘vaccin’ voor preventieve middelen tegen COVID-19, oordeelt het hof dat dit niet onjuist of onrechtmatig is. De Staat heeft onweersproken aangevoerd dat in navolging van (onder meer) de EMA, de Europese Commissie en de Gezondheidsraad voor alle typen entstof tegen COVID-19 het woord ‘vaccin’ wordt gehanteerd. Voorts overweegt het hof dat de middelen die door de EMA onder voorwaarden goedgekeurd en toegelaten zijn, de testfase al achter de rug hebben. Van een medisch experiment kan bij die middelen dan ook niet (meer) worden gesproken. Met de voorzieningenrechter is het hof dan ook van oordeel dat de op deze onderdelen gevorderde rectificatie niet toewijsbaar is. Naar voorlopig oordeel van het hof wordt de burger door middel van door de Staat beschikbaar gestelde informatie over de coronavaccinatie voldoende in staat gesteld om daarin een eigen, afgewogen keuze te maken. Schending van het leerstuk van het informed consent is niet aan de orde, aldus het hof. Wat betreft de door Viruswaarheid gewenste keuzevrijheid voor een bepaald vaccin, heeft de Staat naar voorlopig oordeel van het hof terecht ingebracht dat deze zich niet verdraagt met de huidige feitelijke situatie, waarin vaccins schaars zijn en de geschiktheid van de beschikbare vaccins per leeftijdsgroep of risicogroep kan verschillen. De conclusie uit het voorgaande is dat geen van de grieven slaagt en de vorderingen van Viruswaarheid niet toewijsbaar zijn.
Gerechtshof Den Haag 22 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1094
Minister van Ark (Medische Zorg en Sport) reageert in een kamerbrief op de initiatiefnota over cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak. In de initiatiefnota wordt onder meer voorgesteld de minimumleeftijd voor cosmetische ingrepen te verhogen van 18 naar 21 jaar, en een meldingsplicht voor hersteloperaties en – behandelingen in te voeren. De minister onderschrijft het advies van de Stuurgroep cosmetische zorg om de leeftijdsgrens niet te verhogen, nu men vanaf 18 jaar het recht heeft zelf te beschikken over zijn eigen lichaam. Daarnaast zou het verhogen van de minimumleeftijd niet sporen met de Wet geneeskundige behandelovereenkomst, waarin is vastgelegd dat personen van 16 jaar en ouder volledig bekwaam zijn tot het aangaan van een geneeskundige behandelingsovereenkomst en daarmee gelijkgesteld zijn aan volwassenen. De minister acht een wettelijke meldplicht van hersteloperaties en behandelingen bij de IGJ niet noodzakelijk, onder meer vanwege mogelijk onbedoelde effecten van zo’n meldplicht. Een wettelijke meldplicht kan ertoe leiden dat gedupeerde patiënten herstelzorg gaan vermijden, of dat artsen geen hersteloperaties meer willen uitvoeren. Daarnaast heeft de minister geen aanwijzingen dat er sprake is van structurele misstanden in de cosmetische sector. De minister wil vooral inzetten op verbeterde voorlichting over de risico’s die verbonden zijn aan cosmetische ingrepen en het belang van het melden van misstanden bij de meldpunten van de IGJ en/of beroepsorganisaties.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.