Op 1 juli jl. hebben de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (namens Jeugdzorg Nederland, de Nederlandse ggz, de VGN en VOBC), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het convenant ‘Bevorderen continuïteit jeugdhulp’ ondertekend. Doel van dit convenant is om de continuïteit van jeugdhulp zoveel mogelijk te borgen. De convenantspartijen hebben onder meer afspraken gemaakt over het bevorderen van een zorgvuldig contracteerproces tussen gemeenten en jeugdhulpaanbieders. Hiervoor is een handreiking ‘Inzicht in tarieven’ ontwikkeld. Verder zijn er afspraken gemaakt over het monitoren en vroegtijdig signaleren van continuïteitsrisico’s. Van gemeenten en jeugdhulpaanbieders wordt verwacht dat zij in dit kader tijdig de juiste informatie verstrekken aan de Jeugdautoriteit. Daarnaast is er een draaiboek opgesteld voor als de continuïteit van cruciale jeugdhulpfuncties in gevaar komt.
Het besluit gepseudonimiseerde kwaliteitsregistraties (traumaregister en LADIS) ligt voor ter internetconsultatie. Het is tot en met 9 augustus 2021 mogelijk een zienswijze in te dienen. Voor het verwerken van gegevens voor de kwaliteitsregistraties Landelijk Alcohol Drugs Informatie Systeem (LADIS) en de Landelijke Trauma Registratie (LTR) is een grondslag opgenomen in de artikelen 30a en 30b van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) (zie wetsvoorstel tot wijziging van de Wkkgz, Kamerstukken 2019-2020, 35562, nr. 2) dat in behandeling is bij de Tweede Kamer). Voorgesteld wordt om het Uitvoeringsbesluit Wkkgz te wijzigen. In het onderhavige besluit wordt uitgewerkt welke gegevens mogen worden verwerkt en wat de bewaartermijn is van deze geregistreerde gegevens.
Klaagster heeft in februari 2020 de huisarts bezocht. Hierna heeft zij meerdere malen contact gehad met de huisarts vanwege pijnklachten en een eventuele zwangerschap. Op 6 augustus 2020 heeft klaagster tijdens een gesprek met de huisarts aangegeven dat zij zich vaak door de huisarts afgescheept voelde. Na dit gesprek werden meerdere onderzoeken gepland in het ziekenhuis en werd met klaagster een vervolgafspraak gemaakt. Op 11 augustus 2020 heeft klaagster zich als patiënt bij de huisarts laten uitschrijven. Klaagster verwijt de huisarts onder meer dat hij te lang afwacht en weinig tot geen uitleg geeft over zijn behandeling en bevindingen. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de huisarts tijdig en adequaat heeft gereageerd op de klachten van klaagster, waarbij hij als huisarts betrokken was. Volgens het college is het achteraf gezien jammer te constateren dat pas op 6 augustus 2020 duidelijk werd dat tussen de huisarts en klaagster communicatieproblemen bestonden. Voor klaagster was niet duidelijk wat de huisarts met zijn aanpak beoogde. Mogelijk hebben de beperkende maatregelen in verband met de uitbraak van het Coronavirus waardoor de huisarts terughoudend is geweest met het ontvangen van patiënten in de huisartsenpraktijk hieraan bijgedragen. Een tuchtrechtelijk verwijt is de huisarts hierover niet te maken. De klacht wordt ongegrond verklaard.
RTG Eindhoven 23 juni 2021, 20110, ECLI:NL:TGZREIN:2021:41
Klaagster heeft zich vanwege hevige hoofdpijnklachten, visusklachten en misselijkheid bij de SEH gemeld. Zij is gezien door een ANIOS neurologie die onder supervisie van (beklaagde) neuroloog werkte. De ANIOS heeft in overleg met de neuroloog vervolgens besloten een lumbaalpunctie te doen ter aanvullende diagnostiek. Hierna kreeg klaagster last van post-punctionele klachten. Klaagster verwijt de neuroloog hoofdzakelijk dat zij niet zelf het onderzoek en de lumbaalpunctie heeft uitgevoerd en dat zij de ANIOS geen toestemming had mogen geven de lumbaalpunctie te verrichten. Het Regionaal Tuchtcollege stelt voorop dat het een supervisor is toegestaan handelingen over te laten aan een bekwaam te achten arts-assistent. Het college volgt de neuroloog in haar stelling dat de ANIOS ten tijde van de behandeling van klaagster een ervaren arts-assistent neurologie was. De neuroloog en de ANIOS werken al geruime tijd samen en de ANIOS werkte al vier jaar als ANIOS neurologie. De neuroloog en de ANIOS hebben samen geoordeeld dat bij klaagster een indicatie bestond voor het verrichten van een lumbaalpunctie. Daarbij zijn de uitslagen van de eerdere onderzoeken betrokken alsmede de differentiaaldiagnose. Verder overweegt het college dat de neuroloog, gezien de feiten en omstandigheden, erop mocht vertrouwen dat de ANIOS de lumbaalpunctie bekwaam zou uitvoeren en dat, mocht de ANIOS hieraan behoefte hebben, zich tot de neuroloog zou wenden voor nader overleg en/of aanwijzingen en/of tussenkomst. Dat de neuroloog ervan op de hoogte was dat klaagster angstig was, doet aan het voorgaande niet af. Dit gegeven is met de ANIOS besproken, maar was geen contra-indicatie voor het verrichten van een lumbaalpunctie. De klacht wordt ongegrond verklaard.
RTG Den Haag 29 juni 2021, D2021/2587-2020-189b, ECLI:NL:TGZRSGR:2021:87
Zie ook: de zaken met dossiernummers 2020-189a en 2020-189c
Klaagster is vanwege een conversiestoornis opgenomen in een instelling. Beklaagde GZ-psycholoog is aldaar werkzaam als inhoudelijk leidinggevende. Klaagster heeft met haar privételefoon heimelijk geluidsopnames gemaakt van gesprekken tussen andere cliënten. Het afluister-incident is besproken in een MDO waarbij de GZ-psycholoog aanwezig was. Er is toen besloten dat de klinische opname beëindigd moest worden. De volgende ochtend is het ontslag aan klaagster medegedeeld en zij heeft per direct de kliniek verlaten. Klaagster verwijt de GZ-psycholoog dat bij haar niet de juiste ontslagprocedure is gevolgd en dat er geen rekening is gehouden met haar belangen. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de GZ-psycholoog het protocol ‘Gedwongen ontslag’ van de instelling niet heeft gevolgd en dat het ontslag niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De GZ-psycholoog heeft zich naar eigen zeggen laten leiden door mededelingen van de jurist dat sprake was van een datalek en/of een strafbaar feit. Zij heeft daaruit de conclusie getrokken dat klaagster niet langer in de kliniek kon blijven. Nog daargelaten of inderdaad sprake was van een datalek of strafbaar feit, was er op het moment van het ontslagoverleg geen sprake meer van een acute situatie. Ook is aan klaagster de mogelijkheid onthouden om in beroep te gaan tegen de beslissing. Daarnaast heeft de GZ-psycholoog onvoldoende de klinische aspecten bij de beslissing betrokken, zoals het klinische beeld van klaagster (achterdocht) en de mogelijke gevolgen van een acuut ontslag voor klaagster. Hierdoor heeft zij niet gehandeld zoals van haar als klinisch psycholoog/inhoudelijk leidinggevende in deze situatie mocht worden verwacht. De klacht wordt op onderdelen gegrond verklaard. Berisping.
RTG Amsterdam 29 juni 2021, A2021/2222-2020/278, ECLI:NL:TGZRAMS:2021:74
Zie ook: zaak met dossiernummer A2021/2224-2020/279
De Raad van State heeft geoordeeld dat de minister voor Medische Zorg terecht twee bestuurlijke boetes heeft opgelegd aan het bedrijf dat verantwoordelijk is voor de website Dokteronline.com. Aan het besluit tot het opleggen van de boetes heeft de minister een boeterapport van de IGJ ten grondslag gelegd. Uit dit rapport blijkt dat het bedrijf, gevestigd in Curaçao, via de website www.dokteronline.com rechtstreeks UR-geneesmiddelen aan eindgebruikers, waaronder Nederlandse consumenten, te koop aanbiedt. Hiermee overtreedt het bedrijf artikel 61, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet. Verder meldt het rapport dat het bedrijf reclame maakt voor geneesmiddelen waarvoor in Nederland geen handelsvergunning is verleend en voor geneesmiddelen die uitsluitend op recept ter hand mogen worden gesteld, hetgeen strijdig is met artikel 84 van de Geneesmiddelenwet. De Raad van State oordeelt dat het bedrijf ten tijde van de vaststelling van de feiten UR- en UA-geneesmiddelen rechtstreeks aan eindgebruikers te koop heeft aangeboden via haar website. Volgens de Raad van State kan het bedrijf niet als intermediair platform worden beschouwd, nu uit het boeterapport blijkt dat in het overgrote deel van de gevallen de consument voor, tijdens en na het plaatsen van de order zelf geen actie naar derden toe behoeft te ondernemen om de levering van een op de website aangeboden geneesmiddel aan te kopen en geleverd te krijgen.
Daarnaast oordeelt de Raad van State dat de uitingen op de website, bij geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning is verleend en bij UR-geneesmiddelen, een wervend karakter hebben en als reclame dienen te worden aangemerkt. De Raad van State verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Raad van State 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1422
Zie ook: Raad van State 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1421
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.