Stichting Viruswaarheid had een kort geding tegen de Staat aangespannen over alle geldende coronamaatregelen. Volgens de Stichting berusten de maatregelen op wettelijke regels die in strijd zijn met de wet, de grondrechten en verdragsrechtelijke verplichtingen. De stichting eiste dat de maatregelen direct zouden worden ingetrokken. In hoger beroep gaat het om de nog resterende maatregelen. Net zoals de voorzieningenrechter wijst het gerechtshof de vorderingen van de Stichting af. Het gerechtshof heeft daarbij allereerst gelet op het doel van de wettelijke maatregelen: de bescherming van de volksgezondheid tegen de Covid-19 pandemie. Daarnaast gelden de maatregelen tijdelijk en is het beleid van de Staat erop gericht om de maatregelen waar mogelijk te versoepelen. Het hof oordeelt dat de getroffen coronamaatregelen weliswaar beperkingen op grondrechten bevatten, maar dat die beperkingen niet in strijd zijn met de Grondwet en de toepasselijke verdragen.
Gerechtshof Den Haag, 31 augustus 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1603
De medisch specialist verzoekt de rechter te beoordelen of hij recht heeft op kopieën van patiëntendossiers uit zijn vrijgevestigde periode en de overgangsperiode (naar zijn loondienstperiode). Het hof oordeelt dat de specialist een wettelijke bewaarplicht heeft voor de patiëntendossiers van patiënten uit zijn vrijgevestigde periode. Deze wettelijke bewaarplicht geldt niet ten aanzien van de patiëntendossiers van patiënten van wie de behandeling is gestart in de vrijgevestigde periode en is voortgezet in de loondienstperiode (de overgangsperiode). Want door de overgang kwam de bewaarplicht uitsluitend op het ziekenhuis te rusten. Hoewel de specialist ingevolge de bewaarplicht in beginsel recht heeft op kopieën van de patiëntendossiers uit de vrijgevestigde periode, ziet het hof – net als de rechtbank – aanleiding een uitzondering op die regel aan te nemen. Er bestaat voor de specialist op zichzelf geen belang bij het onder zich hebben of raadplegen van de dossiers van patiënten waarvan de behandeling al is geëindigd. De bewaarplicht is geschreven ter bescherming van de positie van de patiënt en die bescherming is toereikend gewaarborgd in de constructie zoals door de curatoren vormgegeven.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8347
Klaagster is de dochter van een overleden patiënte die in een woongroep voor ouderen met psychogeriatrische problemen verbleef. Beklaagde was hoofdbehandelaar van patiënte. Na vaststelling van een depressie hoogde beklaagde de antidepressiva op. Klaagster verwijt de specialist ouderengeneeskunde onder meer dat zij medicatie heeft voorgeschreven aan patiënte waarvan zij versuft is geraakt met als gevolg dat zij is gevallen en haar heup heeft gebroken en dat zij geen valprotocol in werking heeft gesteld. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) verklaart een aantal klachtonderdelen gegrond, onder andere omdat beklaagde het probleemgedrag van patiënte vanuit een breder perspectief had moeten benaderen. Het RTG legt aan de specialist ouderengeneeskunde de maatregel van berisping op. In hoger beroep verklaart het Centraal Tuchtcollege het klachtonderdeel over het niet in werking stellen van het valprotocol alsnog gegrond. Dit omdat de specialist ouderengeneeskunde na het bericht dat patiënte (meerdere keren) was gevallen actie had moeten ondernemen door het maken van een valrisico-analyse, het invullen van het valprotocol of anderszins valbeperkende maatregelen in te stellen. Het Centraal Tuchtcollege laat de berisping in stand en verwerpt verder de argumenten van de specialist ouderengeneeskunde.
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, 27 augustus 2021, ECLI:NL:TGZCTG:2021:153
Klager verwijt de huisarts dat zij de verkeerde diagnose heeft gesteld, klager geen instructie heeft gegeven om terug te komen bij verergering van de klachten, geen antibiotica heeft voorgeschreven/het antibioticabeleid niet aan de orde heeft gebracht en de medische verslaglegging niet op orde had. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht in zijn geheel ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege daarentegen is van oordeel dat, hoewel de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door geen antibiotica voor te schrijven, zij haar keuze om geen antibiotica te geven onvoldoende aan klager heeft toegelicht en hem onvoldoende perspectief heeft geschetst over wat hij kon verwachten. Daarbij had de huisarts de patiënt duidelijk moeten informeren over de afweging om op dat moment (nog) geen antibiotica voor te schrijven en had zij de patiënt moeten instrueren bij welke (aanhoudende) klachten of verschijnselen opnieuw contact met de huisarts (of huisartsenpost) opgenomen zou moeten worden. Tot slot had de huisarts actief de vinger aan de pols moeten houden door bijvoorbeeld een belafspraak te maken met de patiënt voor het einde van de dag of de volgende ochtend. De huisarts krijgt een waarschuwing opgelegd.
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, 27 augustus 2021, ECLI:NL:TGZCTG:2021:154
De dochter van klaagster is op jonge leeftijd onverwacht overleden. Zij was patiënt bij de beklaagde huisarts. Met toestemming van de levensgezel van patiënte is obductie verricht. Klaagster verwijt de huisarts dat zij het obductierapport heeft gedeeld met de praktijkassistente, schoonmoeder van patiënte. De praktijkassistente deelde het obductierapport vervolgens via een privé-mailadres. Het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat klaagster als naaste betrekking geen afgeleid klachtrecht toekomt. Uit de stukken blijkt dat patiënte een levensgezel had, die als nabestaande klachtgerechtigd is. Hoewel namens verweerder is gesteld dat het contact tussen klaagster en patiënte enige jaren verbroken is geweest en de laatste jaren weer enigszins tot stand kwam, kent het college doorslaggevende betekenis toe aan de verklaring van de levensgezel dat hij niet kan instemmen met het indienen van de onderhavige klacht. Het Centraal Tuchtcollege is het met dit oordeel eens. Klaagster is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, 27 augustus 2021, ECLI:NL:TGZCTG:2021:155
De IGJ heeft besloten dat het voorschrijven van medicijnen na online contact tussen de voorschrijver en patiënt, zonder dat deze elkaar al kenden, wordt verlengd tot 1 januari 2022. Onder normale omstandigheden is het niet toegestaan om via internet geneesmiddelen voor te schrijven als de voorschrijver de patiënt nooit persoonlijk heeft ontmoet, de patiënt niet kent of zijn medicatiehistorie niet voorhanden is. De IGJ verruimde eerder deze regel als gevolg van de coronapandemie. Door het coronavirus kan het namelijk voorkomen dat het veiliger is om contacten te vermijden. Dan moet online voorschrijven ook mogelijk zijn. De verruimde regels gelden nu tot 1 januari 2022, onder de volgende voorwaarden:
De IGJ heeft de afgelopen maanden ongeveer vijftig keer een corrigerende brief heeft verstuurd naar artsen die evident onjuiste informatie verspreid hebben over het coronavirus aan hun patiënten of via sociale media. Of over het vaccineren daartegen. Tien keer waarschuwde de IGJ voor een mogelijke sanctie. Ook schreef de inspectie zo’n tien keer dat een sanctie - zelfs via het tuchtrecht - kan volgen als de arts zou doorgaan met het verspreiden van zulke onjuiste informatie. Het ging daarbij onder andere om het betwisten van algemeen aanvaarde wetenschappelijke informatie, medicijnen propageren die afwijken van de professionele standaard of het actief ontraden van vaccinaties. De artsen weken daarmee af van de normen en richtlijnen van hun eigen beroepsgroep.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.