Klik rechtsboven op de knop 'PDF' om dit overzicht in pdf-vorm te downloaden.
Staatssecretaris Blokhuis (VWS) heeft een wetsvoorstel tot het wijzigen van de Wvggz en Wzd ingediend. Er worden twee wijzigingen voorgesteld in het kader van het toezicht door de IGJ. Het betreft wijzigingen in beide wetten. Voorgesteld wordt dat zorgaanbieders het BSN van cliënten toevoegen aan de gegevens die zij bij de IGJ moeten aanleveren. Daarnaast wordt aangegeven wanneer bij registratie in het openbaar register van een locatie tevens het vestigingsnummer van de locatie moet worden vermeld. Voorgestelde wijzingen in de Wvggz betreffen onder meer de mogelijkheid voor de rechter om af te wijken van de maximale beslistermijn van drie weken in geval van een deskundigenonderzoek, het aanpassen van de termijn voor de aanvraag van een opeenvolgende machtiging, en het laten vervallen van de tweede medische verklaring voor het tussentijds beëindigen van verplichte zorg op grond van een crisismaatregel of machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel. Voor de Wzd worden ook diverse wijzigingen voorgesteld. Eén daarvan is dat wanneer een bij de zorg betrokken deskundige en de vertegenwoordiger van de cliënt geen onderlinge overeenstemming bereiken over het vaststellen van wils(on)bekwaamheid van de cliënt ter zake van een bepaalde beslissing, een onafhankelijke deskundige het doorslaggevende besluit neemt. Een andere wijziging betreft het laten vervallen van de vereiste van een schriftelijke beslissing van de zorgverantwoordelijke voorafgaand aan het verlenen van de acute onvrijwillige zorg.
Klager is, evenals zijn (inmiddels ex-) echtgenote, patiënt bij aangeklaagde huisarts. Hij heeft samen met zijn toenmalige echtgenote met de huisarts gesproken over zijn psychische klachten en deze heeft beide verwezen naar een psycholoog. Enkele jaren later heeft de echtgenote tegen klager aangifte gedaan van mishandeling. In de aangifte heeft zij onder andere verklaard dat de huisarts heeft gezegd dat hij vermoedt dat klager manisch depressief is en een bipolaire stoornis heeft. Klager verwijt de huisarts onder meer dat uit de aangifte blijkt dat de huisarts met klagers vrouw heeft gesproken over de (vermeende) psychische gesteldheid van klager en derhalve het beroepsgeheim heeft geschonden. Het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat klager er zelf mee instemde dat zijn echtgenote op de hoogte was van zijn (psychische) gezondheidssituatie nu hij samen met haar de huisarts raadpleegde. Het is niet gebleken dat de huisarts op enig moment daarna informatie met klagers (ex-)echtgenote heeft gedeeld. Hoewel de huisarts rond de aangifte met haar over de gezinssituatie heeft gesproken en het gedrag van klager ter sprake kwam, heeft hij voldoende betwist dat hij daarbij informatie uit de behandelrelatie met klager heeft gedeeld buiten hetgeen was gewisseld in de gezamenlijke contacten. Het verwijt dat beklaagde het beroepsgeheim heeft geschonden is volgens het Regionaal Tuchtcollege dan ook ongegrond.
RTG Den Haag 8 december 2020, 2020-077, ECLI:NL:TGZRSGR:2020:139
De ex-partner van klaagster was patiënt van aangeklaagde huisarts. Hij is overleden. In zijn patiëntenkaart staat onder meer dat klaagster zonder toestemming en buiten medeweten van patiënt handelt en dat patiënt haar inmenging niet wil. Klaagster verwijt de huisarts dat zij onvoldoende zorg aan patiënt heeft verleend en heeft nagelaten hem op te laten nemen in een kliniek. Het Regionaal Tuchtcollege beoordeelt of klaagster ontvankelijk is in haar klacht. Ook een nabestaande van een overleden patiënt kan rechtsreeks belanghebbende zijn. Deze wordt geacht de wil van de overleden patiënt te vertegenwoordigen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven daaraan te twijfelen. Het College is van oordeel dat er in dit geval aanleiding is te twijfelen dat klaagster overeenkomstig de wil van de patiënt de klacht heeft ingediend. Uit de patiëntenkaart valt af te leiden dat patiënt geen inmenging en betrokkenheid van klaagster wenste bij zijn medische behandeling. Dit geeft aanleiding om te veronderstellen dat klaagster met haar klacht niet de veronderstelde wil van de patiënt vertegenwoordigt. De klacht wordt niet-ontvankelijk verklaard.
RTG Den Haag 8 december 2020, 2020-001a, ECLI:NL:TGZRSGR:2020:141
In deze casus heeft de Rechtbank Rotterdam geoordeeld dat de door het CIZ overgelegde medische verklaring, die was opgesteld door een sociaal geriater in het kader van de rechterlijke machtiging, niet voldoet aan de eisen van de Wzd en daarom het verzoek om de rechterlijke machtiging afgewezen. Artikel 26 lid 5 sub d Wzd bepaalt dat de medische verklaring voor een rechterlijke machtiging moet worden opgesteld door een ‘onafhankelijke, ter zake deskundige arts’. Volgens de rechtbank moet ervan worden uitgegaan dat de wetgever hiermee een specialist zoals bedoeld in artikel 14 Wet BIG voor ogen had. Nu de medische verklaring in de onderhavige casus is opgesteld door een sociaal geriater en dit geen specialist zoals bedoeld in artikel 14 Wet BIG is, voldoet de medische verklaring niet aan de wettelijke vereisten en dient het verzoek te worden afgewezen. Opmerkelijk aan deze beschikking is dat de rechtbank hiermee ingaat tegen een van haar eerdere beschikkingen, namelijk die van 16 april 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:4241). In de eerdere beschikking oordeelde de rechtbank dat de sociaal geriater juist wel een ‘ter zake deskundige arts’ was en baseerde zich daarbij op de memorie van toelichting bij de Wzd. In de onderhavige casus legt de rechtbank uit dat de terminologie in de memorie van toelichting bij de Wzd (waarin de sociaal geriater en de verpleeghuisarts worden vermeld), gelet op de samenvoeging van de beroepsverenigingen van verpleeghuisartsen en sociaal geriaters en de naamsverandering, (bij nader inzien) verouderd en achterhaald is. De verwijzing naar de memorie van toelichting bij de Wzd vormt volgens de rechtbank daarom onvoldoende aanleiding om ervan uit te kunnen gaan dat de sociaal geriater als ‘ter zake kundige arts’ in het kader van de Wzd te gelden heeft.
Rechtbank Rotterdam 7 december 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:11391
Vanwege de coronacrisis is het weer tijdelijk toegestaan om onder bepaalde voorwaarden medicatie voor te schrijven na online contact tussen voorschrijver en patiënt. Deze toestemming is tijdelijk en geldt vanaf 10 december 2020 tot 1 maart 2021. Daarna zal de inspectie bekijken of verlenging noodzakelijk is.
De nieuwbrief Actueel gezondheidsrecht wordt goed gelezen en gewaardeerd. Dat blijkt uit een lezersonderzoek dat de KNMG heeft gehouden onder de abonnees. In totaal hebben 352 abonnees de vragenlijst ingevuld. Vrijwel alle abonnees (96%) lezen de nieuwsbrief regelmatig of zelfs altijd. De meeste lezers (91%) waarderen de nieuwsbrief als goed of zelfs uitstekend. Naar aanleiding van de uitkomsten van de enquête, hebben we enkele verbetering doorgevoerd. Zo is het nu mogelijk om per nieuwsitem door te klikken. En onderaan elke nieuwsbrief staat nu een verwijzing naar de overzichtenpagina. In verband met de actualiteit zijn alleen de overzichten van de afgelopen twee maanden toegankelijk op de website.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.