Klik rechtsboven op de knop 'PDF' om dit overzicht in pdf-vorm te downloaden.
Demissionair minister de Jonge (VWS) heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over het wetstraject om deelname aan het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn door zorgaanbieders wettelijk te verplichten. Hij heeft besloten af te zien van een wettelijke verplichtstelling voor het Waarschuwingsregister. Het Waarschuwingsregister heeft als doel het bevorderen van een veilige zorgrelatie. Het is één van de instrumenten die werkgevers in de zorg kunnen inzetten om cliënten en patiënten te beschermen tegen kwaadwillende zorgmedewerkers. Het is een aanvulling op de Leidraad Veilige Zorgrelatie en op wettelijke bepalingen zoals de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de vergewisplicht. Uit het onderzoek naar verplichte deelname van werkgevers aan het Waarschuwingsregister is een aantal belangrijke praktische en juridische bezwaren naar voren gekomen. Ten eerste zorgt verplichtstelling voor extra administratieve lasten. Ten tweede is het de vraag of het automatisch zou leiden tot het vaker registreren van werknemers na incidenten of tot de noodzakelijke open cultuur. Ten derde zou het kunnen leiden tot een inbreuk op het privacyrecht van werknemers. Mede om deze redenen heeft de minister besloten af te zien van een wettelijke verplichtstelling voor het Waarschuwingsregister en wordt er een verkenning gedaan naar mogelijke alternatieven.
Klager is uitgevallen op zijn werk en heeft tweemaal een telefonisch consult gehad met een arbo-arts (verweerder). Hij was toen niet meer geregistreerd als bedrijfsarts. Na elk consult heeft de arbo-arts een ‘Bijstelling probleemanalyse’ opgesteld en deze ondertekend als bedrijfsarts. Hij oordeelde dat klager weer aan het werk kon. Hierop heeft klager een second opinion en vervolgens een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Het UWV is van oordeel dat klager zijn eigen werk niet kon doen. Klager verwijt de arbo-arts onder meer dat hij zich voordoet als bedrijfsarts en dat hij advies heeft uitgebracht zonder overleg met een supervisor en na enkel een telefonisch consult. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de arbo-arts zich ten onrechte heeft voorgedaan als bedrijfsarts. Daarnaast was bij de arbo-arts geen sprake van supervisie door een bedrijfsarts, zoals de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde voorschrijft. Supervisie bij een andere arbodienst of bespreking van de onderhavige casus in een intercollegiaal overleg kan volgens het college de voorgeschreven supervisie niet vervangen. De arbo-arts is er – anders dan hij zelf stelt – zelf verantwoordelijk voor dat zijn supervisie goed is geregeld. Het college is van oordeel dat de arbo-arts het advies mocht baseren op een telefoongesprek. Het is immers aan de arts zelf om te bepalen of hij een fysiek, telefonisch consult of videoconsult geschikt acht. Er is geen voorschrift dat een bepaalde vorm van consult dwingend voorschrijft omdat die beter zou zijn dan een andere. De klacht wordt op onderdelen gegrond verklaard. Berisping.
RTG Amsterdam 5 februari 2021, 2020/163, ECLI:NL:TGZRAMS:2021:19
Het Centraal Tuchtcollege (CTG) heeft de vaste rechtspraak over de taken en verantwoordelijkheden van verschillende zorgverleners bij de behandeling van één patiënt herzien. Volgens het CTG vereist de toegenomen complexiteit van zorg, die soms door zorgverleners van verschillende instellingen wordt verleend, uitgangspunten die meer flexibel toegepast kunnen worden. Er wordt niet langer meer gesproken over hoofdbehandelaar, maar over regiebehandelaar. In gevallen waarin twee of meer zorgverleners betrokken zijn bij de behandeling van één patiënt, moet als uitgangspunt worden genomen dat elke bij die behandeling betrokken zorgverlener een eigen professionele verantwoordelijkheid heeft en houdt jegens die patiënt. In gevallen waarin de aard en/of complexiteit van de behandeling dat nodig maakt, dragen deze (individuele) zorgverleners er steeds zorg voor dat één van hen als regiebehandelaar wordt aangewezen. Volgens het CTG ziet de regiebehandelaar ziet er in ieder geval op toe, dat:
CTG Den Haag 29 januari 2021, c2020.004 en c2020.009, ECLI:NL:TGZCTG:2021:36
Zie ook: Nieuwsbericht KNMG
De Raad voor de Rechtspraak stelt in een advies over het wetsvoorstel Elektronische gegevensuitwisseling in de zorg dat er duidelijke kaders moeten zijn voor het zonder toestemming binnentreden van een woning en het schenden van het medisch beroepsgeheim. In het wetsvoorstel krijgen wetshandhavers (zoals de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd) ook de bevoegdheid een woning die onderdeel uitmaakt van een zorginstelling zonder toestemming van de bewoners binnen te treden om gegevens te verzamelen. De Raad acht dit een te ruim criterium gezien de zware inbreuk op de grondwettelijke bescherming van het huisrecht. Daarnaast is de Raad van oordeel dat in het huidige wetsvoorstel de bevoegdheid van toezichthouders/handhavers om medische gegevens te verkrijgen onvoldoende specifiek is ingekaderd waardoor het medisch beroepsgeheim onder druk komt te staan. Ook blijkt uit het wetsvoorstel niet in hoeverre rechtsbescherming openstaat tegen de verplichting om het beroepsgeheim te doorbreken. De Raad adviseert om een rechter te laten toetsen of het doorbreken van het medisch beroepsgeheim noodzakelijk is. Daarnaast ontbreekt in het wetsvoorstel dat en hoe is gewaarborgd hoe gegevens die met doorbreking van het beroepsgeheim worden verkregen, worden bewaard of opgeslagen op plaatsen en systemen waar niemand anders toegang toe heeft dan de betreffende ambtenaar die de gegevens heeft verkregen.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.