Naar aanleiding van de zorgelijke epidemiologische situatie in China, heeft minister Kuipers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) de Tweede Kamer gevraagd om op de kortst mogelijke termijn, bij voorkeur in de week van 9 januari, aan te vangen met de behandeling van het wetsvoorstel Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid. In dat wetsvoorstel is onder andere een wettelijke grondslag voor een testverplichting – zoals opgeroepen in Europees verband – opgenomen.
Kamerbrief, 5 januari 2023.
Er zijn verschillende knelpunten geconstateerd bij de grondslagen voor gegevensverwerking in de zorg en het sociaal domein. Om dit te verhelpen heeft het ministerie van VWS een conceptwetsvoorstel gemaakt dat sinds 18 januari jl. ter consultatie voorligt aan een ieder die daar op wil reageren. Volgens de toelichting op conceptwetsvoorstel verbetert het de regels met betrekking tot taken die worden uitgevoerd door verschillende organisaties in de gezondheidszorg en het sociaal domein. Het is daardoor belangrijk voor iedereen, omdat het potentieel om ieders persoonsgegevens gaat. Dit wetsvoorstel creëert vooral een wettelijke grondslag voor gegevensverwerking en leidt niet tot wijziging van de taken voor de betrokken instanties. Het conceptwetsvoorstel is sinds woensdag. Organisaties en personen die er hun mening over willen geven, kunnen tot 15 februari 2023 reageren.
Internetconsultatie Verzamelwet gegevensverwerking II
Klager woonde een tijd lang in een zorgboerderij, alwaar hij werd begeleid door de eigenaressen van de zorgboerderij. Beklaagde, psychiater, is in 2014 door de eigenaressen van de zorgboerderij benaderd om hen te adviseren over de begeleiding van de jongeren die bij hen verbleven en om aan de jongeren medicatie voor te schrijven. Op 23 september 2014 werd klager patiënt bij de psychiater. De psychiater is uitgegaan van de door zijn voorgangers bij klager gestelde diagnose autismespectrumstoornis en het door hen ingezette medicatiebeleid. In 2019 heeft klager de zorgboerderij verlaten en is de behandeling door de psychiater gestopt. De psychiater heeft hierna nog een factuur naar klager gestuurd. Klager kon zich niet vinden in dit bedrag, waarna nog een e-mailuitwisseling heeft plaatsgevonden. Klager maakt de psychiater een groot aantal verwijten. Klager meent onder andere dat de psychiater hem onvoldoende heeft behandeld en alleen maar medicatie heeft voorgeschreven, en dat de psychiater geen zorgvuldige en volledige dossiervorming heeft gevoerd. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) te ’S-Hertogenbosch oordeelt alle klachtonderdelen (gedeeltelijk) gegrond en legt de psychiater een onvoorwaardelijke schorsing van drie maanden op. Het RTG is van mening dat de psychiater ernstig tekort is geschoten bij hulp aan een kwetsbare jongere. Bovendien heeft de psychiater al eerder een maatregel (berisping) opgelegd gekregen in een soortgelijke zaak. Hij had daaruit lering kunnen en moeten trekken. Daarom kan het RTG niet met een lichtere maatregel volstaan.
RTG ’S Hertogenbosch 4 januari 2023, ECLI:NL:TGZREIN:2023:1.
Bij klaagster is begin 2014 een tumor in de hals ontdekt. Met klaagster werd een ‘wait and scan-beleid’ afgesproken. Klaagster dient een klacht in tegen twee radiologen die een MRI-scan van haar hals hebben beoordeeld in 2016 (zaaknummer A2022/4206) en 2018 (zaaknummer A2022/4207). Klaagster verwijt de radiologen dat zij de beelden in 2016, respectievelijk 2018, onjuist hebben beoordeeld, waardoor te laat is ontdekt dat de tumor groeide. Klaagster is sinds 2016 niet meer pijnvrij geweest en door het opgetreden delay is haar neurologische toestand erg achteruitgegaan. In beide gevallen komt het Regionaal Tuchtcollege (RTG) te Amsterdam tot de conclusie dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. In beide zaken overweegt het RTG dat de groei van tumoren met een complexe groei zoals een schwannoom moeilijk te beoordelen is. Het is van belang dat de radioloog in dergelijke gevallen ook op de hoogte wordt gesteld van eventuele klachten, zodat kan worden beoordeeld of die klachten kunnen duiden op groei van de tumor bij de patiënt. Beide radiologen hebben die informatie niet gehad. Het college is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de radiologen bij hun beoordelingen onvoldoende zorgvuldig te werk zijn gegaan.
RTG Amsterdam 3 januari 2023, ECLI:NL:TGZRAMS:2023:3 (A2022/4207) en ECLI:NL:TGZRAMS:2023:4 (A2022/4206).
Er zijn twaalf klachten tegen een internist-oncoloog ingediend: in één geval door een patiënte zelf ingediend en in elf gevallen door de nabestaanden van patiënten. Het betreft verschillende samenhangende klachten, gaan over onjuiste behandeling, tekortschietende communicatie en dossiervorming, en tijdelijk niet-ingeschreven zijn in het specialistenregister. Het college oordeelt in zeven zaken dat de klachten gedeeltelijk gegrond zijn. Hiervoor legt het college in vijf zaken waarschuwingen op, in één zaak een berisping en in één zaak wordt geen maatregel opgelegd. De overige klachtonderdelen in deze zaken en de overige vijf zaken zijn ongegrond. De belangrijkste aspecten in deze uitspraken zijn de volgende.
Regiebehandelaar: Beklaagde was in veel gevallen opgetreden als regiebehandelaar (bij de bespreking van de klachten in de stukken en ter zitting ook wel hoofdbehandelaar genoemd). Zij kan volgens het college ook in haar rol als regiebehandelaar tuchtrechtelijk worden aangesproken. De taak van de regiebehandelaar is erop toe te zien dat de continuïteit en de samenhang van de zorgverlening aan de patiënt wordt bewaakt en dat waar nodig een aanpassing van de gezamenlijke behandeling in gang wordt gezet, dat er een adequate informatie-uitwisseling en overleg is tussen de bij de behandeling betrokken zorgverleners en dat er één aanspreekpunt is voor de patiënt en diens naaste betrekkingen voor het beantwoorden van vragen (ECLI:NL:TGZCTG:2021:36, Uitspraak van 29 januari 2021 van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag). De rol van de regiebehandelaar gaat dus niet zo ver dat deze in die rol aangesproken kan worden op zelfstandig handelen of nalaten van bijvoorbeeld collega-artsen, zoals de radioloog, de chirurg of collega-internist-oncologen die bij de behandeling waren betrokken. Ook in haar rol als regiebehandelaar wordt beklaagde dus beoordeeld op haar eigen handelen.
Twaalf gelijktijdige klachten: Volgens het college betekent het feit dat gelijktijdig twaalf tuchtklachten tegen beklaagde zijn ingediend niet dat moet worden geconcludeerd dat beklaagde een risico vormt voor de individuele gezondheidszorg (in een enkel geval hadden klagers verzocht om oplegging van een maatregel waarmee verzekerd zou worden dat beklaagde niet langer als internist-oncoloog werkzaam zou mogen zijn). Het college merkt op dat de twaalf klachten een unieke voorgeschiedenis kennen. Het is niet zo dat in de klachtonderdelen die (ook in de andere klachtzaken) gegrond zijn verklaard een patroon is terug te zien van aan beklaagde te wijten ernstig onzorgvuldig handelen dat , ongeacht het feit dat beklaagde niet eerder met het tuchtrecht in aanraking is geweest, zou moeten leiden tot de conclusie dat uitoefening van het beroep van internist-oncoloog door beklaagde niet verantwoord is. Het college licht toe dat een dergelijke maatregel, die inhoudt dat een arts het beroep van diens specialisme niet meer mag uitoefenen, alleen wordt opgelegd bij zeer ernstige normoverschrijdingen en in gevallen waarin wordt geoordeeld dat het belang van de individuele gezondheidszorg, in het bijzonder de veiligheid van patiënten, dat vordert. Bij de beoordeling van de vraag welke maatregel moet worden opgelegd beoordeelt het college telkens (alleen) de ernst van het verwijtbaar handelen in de specifieke casus.
Niet-opgenomen zijn in het BIG-register: (zie: 5.2.5. RTG Zwolle 13 januari 2023, ECLI:NL:TGZREIN:2023:12) In deze zaak was de arts gedurende ruim zeven maanden niet geregistreerd in het specialistenregister als internist, wel was zij in die periode BIG-geregistreerd als arts. Dit betekende dat zij een deel van de behandelrelatie niet geregistreerd was in het specialistenregister. Tijdens dat deel van de behandelrelatie heeft beklaagde handelingen verricht die aan artsen zijn voorbehouden en heeft zij zich geafficheerd als internist-oncoloog. Hiervoor geldt het volgende, stelt het college. In artikel 17 lid 1 van de Wet BIG is bepaald dat het recht om een specialistentitel te voeren is voorbehouden aan degenen die zijn ingeschreven in het desbetreffende erkende specialistenregister. Beklaagde wordt terecht verweten dat zij de titel internist-oncoloog voerde gedurende het deel van de behandelrelatie waarin zij niet als zodanig was ingeschreven in het specialistenregister. Zij handelde hiermee strikt genomen in strijd met artikel 17 lid 1 en 2 van de Wet BIG. Zij was echter wel als arts ingeschreven in het BIG-register en – indien bekwaam – bevoegd om de medische handelingen op het gebied van interne geneeskunde en oncologie te verrichten. Het college is van oordeel dat niet gebleken is dat beklaagde hiertoe niet bekwaam was. Hoewel de arts niet juist heeft gehandeld door enige tijd de specialistentitel te voeren zonder ingeschreven te staan in het specialistenregister, voert het volgens het college te ver om haar hiervoor een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
RTG Zwolle 13 januari 2023, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:7
RTG Zwolle 13 januari 2023, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:8
RTG Zwolle 13 januari 2023, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:9
RTG Zwolle 13 januari 2023, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:10
RTG Zwolle 13 januari 2023, ECLI:NL:TGRZWO:2023:11
RTG Zwolle 13 januari 2023, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:12
RTG Zwolle 13 januari 2023, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:13
RTG Zwolle 13 januari 2023, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:14
RTG Zwolle 13 januari 2023, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:15
RTG Zwolle 13 januari 2023, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:16
RTG Zwolle 13 januari 2023, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:17
RTG Zwolle 13 januari 2023, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:18
Klager verwijt een neuroloog dat zij hem ten onrechte een second opinion (bij E) heeft geweigerd. De neuroloog stelt daar tegenover dat het belang dat klager hechtte aan de second opinion haar niet duidelijk was. Zij vindt ook dat eigenlijk zij de second opinion niet heeft geweigerd door niet te verwijzen naar het E, omdat zij zelf de eerder door de huisarts en de revalidatiearts genomen beslissing heeft gevolgd. De neuroloog vindt dit een zwaarwegend argument om niet voor een second opinion door te verwijzen. Het college is het daar niet mee eens. Het verwijst naar de toen geldende Gedragsregels voor artsen van de KNMG uit 2013 (verder: de Gedragsregels). Artikel II.19 daarvan luidt: “De arts honoreert het verzoek om een verwijzing ten behoeve van een tweede mening (second opinion), tenzij hij zwaarwegende bezwaren daartegen heeft, die gemotiveerd kenbaar worden gemaakt.”
Het college wijst er op dat de neuroloog zelf verantwoordelijk is voor haar besluit om klager niet te verwijzen naar het E voor de door hem gewenste second opinion. Zij miskent die verantwoordelijkheid door te verwijzen naar een reeds in overleg door de huisarts en de revalidatiearts genomen besluit van dezelfde strekking. De bezwaren van de neuroloog tegen een second opinion kunnen naar het oordeel van het college de kwalificatie ‘zwaarwegend’ niet dragen. De neuroloog heeft daarom volgens het college in strijd met de Gedragsregels besloten het verzoek van klager om een second opinion niet te honoreren zonder dat daar zwaarwegende bezwaren tegen bestonden. Dit wordt haar tuchtrechtelijk aangerekend en de neuroloog krijgt een waarschuwing.
RTG Eindhoven 9 januari 2023, ECLI:NL:TGZREIN:2023:2
In deze periode heeft het CTG twee keer een klachtonderdeel (tegen een verloskundige en tegen een tandarts) niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit in eerste aanleg, dus bij het Regionaal Tuchtcollege, niet naar voren was gebracht. In hoger beroep bij het CTG mogen geen nieuwe klachten of worden voorgelegd.
CTG 9 januari 2023, ECLI:NL:TGZCTG:2023:5
CTG 9 januari 2023, ECLI:NL:TGZCTG:2023:3
Het betreft hier twee zaken: een klacht tegen een psychiater en een klacht tegen een klinisch geriater. De klachten luiden dat zij op basis van onvoldoende informatie tot de diagnose frontotemporale dementie (FTD) zijn gekomen en, daarbij, dat de klinisch geriater de behandelend psychiater daarbij onvoldoende heeft gecorrigeerd bij het stellen van die diagnose FTD.
In beide zaken oordeelt het college dat het stellen van de diagnose niet paste bij de beschikbare informatie. Dat het team dat de casus beoordeelde unaniem van oordeel was dat FTD voldoende was aangetoond, doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van beklaagde psychiater en geriater . Beiden hebben zich volgens het college onvoldoende rekenschap gegeven van de problematiek rond de diagnose FTD (mede gelet op de potentieel grote gevolgen die deze diagnose voor betrokkene kon hebben). In beide zaken wordt de klacht gegrond verklaard en een waarschuwing opgelegd.
RTG Zwolle 6 januari 2023, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:1
RTG Zwolle 6 januari 2023, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:3
Op 17 augustus 2020 overleed een 96-jarige vrouw uit Groningen in aanwezigheid van een familielid na het plotseling innemen van een vloeistof uit een flesje dat de vrouw bij zich had. Het familielid constateerde dat de vrouw kort na het innemen van de vloeistof ademhalingsproblemen kreeg. Hierop belde zij de thuiszorg en hulpdiensten die kort daarna arriveerden. De vrouw had een niet-reanimeerverklaring en even later overleed zij.
De huisarts werd op de hoogte gesteld van de waarnemingen van het familielid maar gaf aan een verklaring van natuurlijk overlijden te zullen afgeven om de familie nader onderzoek te besparen.
Het OM verdenkt de huisarts van het afgeven van een valse overlijdensverklaring omdat zij niet overtuigd kon zijn dat de vrouw uitsluitend door een natuurlijke oorzaak was overleden. Het OM vordert een voorwaardelijke werkstraf van 40 uur. De politierechter doet op 27 januari uitspraak.
Nieuwsbericht OM 13 januari 2023
Minister Kuipers van VWS heeft het Werkplan 2023 van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) naar de Tweede Kamer gestuurd. De IGJ besteedt in het werkplan aandacht aan actuele toezichtthema’s en aan de thema’s van het Meerjarenbeleidsplan 2020-2023. Deze thema’s spelen naast het reguliere toezicht op het brede scala aan zorgaanbieders.
Veel actuele toezichtthema’s vroegen al in 2022 de nodige aandacht en hebben nog steeds impact. Denk aan zorg voor asielzoekers, jeugdzorg, integere bedrijfsvoering in de zorg, infectiebestrijding, dwang in de zorg, suïcidepreventie, geneesmiddelentekorten, illegale geneesmiddelen, effectiviteit en veiligheid van medische hulpmiddelen en het toezicht op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het Meerjarenbeleidsplan zoomt in op vier grote thema’s: de kwaliteit van persoonsgerichte zorg, personeelstekorten, technologische vernieuwing in de zorg en het toezicht op medische technologie en farmaceutische producten.
De IGJ streeft naar toezicht met effect: in alle sectoren en in alle activiteiten.
Nieuwsbericht IGJ 12 januari 2023
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.