Minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) meldt de Tweede Kamer dat hij het voorstel van wet tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met aanpassingen van de tarief- en prestatieregulering en het markttoezicht op het terrein van de gezondheidszorg intrekt. Minister Kuipers acht op dit moment de verdere behandeling van dit wetsvoorstel niet opportuun en heeft besloten het wetsvoorstel in te trekken.
Kamerbrief 28 maart 2023| Kamerstuk | Rijksoverheid.nl
Op dinsdag 11 april 2023 heeft minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn & Sport) de Beleidsregel voorschrijven via internet gepubliceerd. De beleidsregel maakt het mogelijk om geneesmiddelen via internet voor te schrijven zonder dat de voorschrijver de patiënt eerder fysiek heeft ontmoet. Voorschrijven via internet kan op verschillende manieren plaatsvinden: via video-met-audioverbinding, via audioverbinding of via tekstberichten (chatberichten of e-mailverkeer). Na zo’n contact op afstand mag de voorschrijver een geneesmiddel voorschrijven mits hij daarvoor een fysiek consult of onderzoek niet nodig acht en hij beschikt over de geactualiseerde medicatiehistories van de patiënt en deze medicatiehistorie, zo nodig heeft geraadpleegd. Artikel 67 van de Geneesmiddelenwet verbiedt het voorschrijven van geneesmiddelen via internet als de voorschrijver de patiënt niet kent, niet eerder persoonlijk heeft ontmoet of geen medicatiehistorie beschikbaar heeft. De minister bereidt een wijziging van dit wetsartikel voor. Om vooruitlopend daarop ruimte te bieden aan verantwoord voorschrijven via internet, heeft de minister de beleidsregel vastgesteld.
Beleidsregel voorschrijven via internet 11 april 2023 | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl en
Wettelijke basis voorschrijven van medicatie na contact met de patiënt via internet | Nieuwsbericht | (Ont)Regel de Zorg (ordz.nl) (met veel gestelde vragen)
Op 14 april 2023 heeft minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) de kabinetsreactie op de evaluatie van de Regeling LZA/LP naar de Tweede Kamer gestuurd. Hij schrijft dat uit de evaluatie blijkt dat deze nog niet goed functioneert. Artsen voelen terughoudendheid om late zwangerschapsafbreking of levensbeëindiging bij pasgeborenen uit te voeren. Het kabinet heeft besloten om de huidige Regeling LZA/LP, in lijn met de aanbevelingen uit de evaluatie, te wijzigen om deze terughoudendheid zo veel mogelijk weg te nemen en de regeling in de praktijk beter te laten functioneren. De huidige Regeling LZA/LP wordt bovendien uitgebreid met levensbeëindiging bij kinderen van 1-12 jaar. Het gaat hierbij om een kleine groep ongeneeslijk zieke kinderen die uitzichtloos en ondraaglijk lijden, bij wie de mogelijkheden van palliatieve zorg niet toereikend zijn om het lijden te verlichten en waarvan verwacht wordt dat zij binnen afzienbare tijd zullen overlijden. De verwachting is dat de aangepaste regeling nog dit jaar kan worden gepubliceerd.
Kamerbrief evaluatie Regeling LZA-LP | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl
De beklaagde plastisch chirurg heeft een bovenooglidcorrectie verricht bij klaagster. Klaagster hoopte met die operatie de klachten van de huidziekte psoriasis tegen te gaan. Na de operatie had zij last van ernstig verlies van haar gezichtsvermogen en extreem droge ogen. Het gezichtsvermogen van klaagster is na de bovenooglidcorrectie blijvend veranderd. Klaagster verwijt de plastisch chirurg dat hij haar niet goed heeft geïnformeerd over de behandeling en de mogelijke complicaties die kunnen optreden. Ook is zij ontevreden over de nazorg die de plastisch chirurg haar na de operatie heeft geboden. Uit de overlegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat de patiënte voorafgaand aan de bovenooglidcorrectie is geïnformeerd over de te verwachten gevolgen, risico’s en complicaties. Uit het klaagschrift en de toelichting die klaagster daarop ter zitting heeft gegeven, begrijpt het RTG dat zij graag geïnformeerd had willen worden over de complicaties die in haar geval na de bovenooglidcorrectie zijn opgetreden: permanente visus verandering en extreem droge ogen. De complicaties die zich bij klaagster hebben voorgedaan, komen echter zeer zelden voor en waren dus niet te verwachten. Het kan de plastisch chirurg daarom dan ook niet verweten worden dat hij klaagster hierover voorafgaand aan de bovenooglidcorrectie niet heeft geïnformeerd. Naar het oordeel van het RTG is de plastisch chirurg ook niet tekortgeschoten in de nazorg. Het RTG verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
RTG Amsterdam 28 maart 2023, zaaknr. A2022/4767, ECLI:NL:TGZRAMS:2023:81.
Tijdens een gesprek op 20 februari 2013 heeft klaagster aan de beklaagde huisarts een euthanasieverklaring overhandigt met verschillende bijlagen, waaronder een dementieclausule. Ruim tien jaar later heeft zij tweemaal per mail een herziene euthanasieverklaring met dementieclausule naar de huisarts verstuurd. In januari 2022 werd klaagster telefonisch duidelijk gemaakt dat de artsen in de praktijk geen euthanasie uitvoeren bij dementie. Klaagster is van mening dat de huisarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door haar niet te informeren over het feit dat hij geen euthanasie uitvoert bij dementie. Ten aanzien van de euthanasieverklaring uit 2013 heeft de huisarts volgens het RTG niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld omdat destijds de geldende KNMG-richtlijnen zeer terughoudend waren over euthanasie bij dementie en daarnaast dementie bij klaagster in het geheel nog niet speelde. Anders ligt dit bij de aanvullende euthanasieverklaringen van 2020 en 2022 die klaagster per e-mail aan de praktijk heeft gestuurd. In deze verklaringen heeft klaagster (wederom) het verzoek om euthanasie bij dementie expliciet vermeld. Op dat moment was er, in tegenstelling tot 2013, een ontwikkeling geweest waardoor euthanasie bij dementie, onder strenge voorwaarden, mogelijk werd. Het RTG is van oordeel dat het indienen van de geactualiseerde verklaring met dementieclausule aanleiding voor de huisarts had moeten zijn om met klaagster in gesprek te gaan en daarbij aan te geven niet te zullen meewerken aan een euthanasieverzoek bij dementie. Door dit na te laten en klaagster hierover in het ongewisse te laten heeft beklaagde naar het oordeel van het RTG tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De huisarts heeft verklaard dat hij van deze klacht heeft geleerd en wijzigingen in de praktijk ingevoerd om de communicatie rondom het levenseinde met patiënten te verbeteren, dit zijn voor het RTG redenen om in dit geval te volstaan met een gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel.
RTG Zwolle 30 maart 2023, zaaknr. Z2022/4203, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:80.
Klager is vanaf februari ziekgemeld bij zijn werkgever. In het kader van de verzuimbegeleiding is klager door verschillende bedrijfsartsen behandeld, waaronder de beklaagde bedrijfsarts. Klager heeft meerdere klachten, waaronder het betoog dat een bericht dat de beklaagde bedrijfsarts buiten hem om aan de advocaat van zijn werkgever heeft gestuurd, informatie bevat die hij op grond van de geldende richtlijnen niet aan de werkgever had mogen verstrekken. De bedrijfsarts had, zoals hij zelf ook min of meer erkent, zich moeten onthouden van verklaringen over het gedrag van klager. Verder verwijt klager de bedrijfsarts dat zijn verslaglegging onjuist/onwaarachtig is. Volgens klager heeft de bedrijfsarts hem tijdens een consult op geen enkele wijze duidelijk gemaakt dat hij weer arbeidsgeschikt werd geacht. Ook het advies in de tussentijdse evaluatie om het arbeidsconflict buiten de Ziektewet op te lossen is volgens het RTG niet goed aan klager uitgelegd. Het RTG rekent het de bedrijfsarts in het bijzonder aan dat hij zich tegenover de advocaat van de werkgever op tendentieuze toon over klager heeft uitgelaten. Bovenstaande klachtonderdelen verklaart het RTG gegrond, de klacht wordt voor het overige ongegrond verklaard. Het RTG legt de maatregel van berisping op.
RTG Amsterdam 31 maart 2023, zaaknr. A2022/4120, ECLI:NL:TGZRAMS:2023:86.
Klaagster is na een val opgenomen in een ziekenhuis, daar werd een gebroken ruggenwervel geconstateerd. Enkele dagen later werd klaagster overgebracht naar een ander ziekenhuis omdat er een operatie zou volgen. De beklaagde arts was destijds werkzaam als chirurg in dat tweede ziekenhuis en raakte in die hoedanigheid als hoofdbehandelaar betrokken bij de behandeling van klaagster. De verwijten van klaagster zien op de medisch inhoudelijke behandeling, de communicatie daarover met haar, en de verslaglegging in haar medisch dossier. Het RTG oordeelt dat de keuze voor het inzetten van het conservatieve beleid ten onrechte niet met klaagster is besproken en dat de verslaglegging in het medisch dossier van klaagster tekortschiet. Het RTG verklaart de klacht deels gegrond en legt een waarschuwing op. Het CTG komt tot de conclusie dat alleen het klachtonderdeel met betrekking tot de gebrekkige verslaglegging gegrond moet worden verklaard. In de traumabespreking is een cruciale ‘start’-beslissing met betrekking tot de behandeling van patiënte genomen, die een ander beleid inhield dan het beleid dat tot dus toe was gevoerd door het ziekenhuis van waaruit klaagster was overgeplaatst. Een verslag hiervan had moeten worden opgenomen in het medisch dossier van klaagster, evenals wie de uitkomst van deze bespreking vervolgens heeft besproken met klaagster. Nu deze gegevens ontbreken in het medisch dossier, oordeelt het CTG dat sprake is van gebrekkige verslaglegging. De arts was hiervoor, als hoofdbehandelaar van klaagster, verantwoordelijk. Hij had de taak om erop toe te zien dat in alle fasen van het traject dossiervoering plaatsvond, die voldeed aan de ook toentertijd daaraan te stellen eisen. De maatregel van waarschuwing blijft gehandhaafd.
CTG Den Haag 5 april 2023, zaaknr. C2022/1644, ECLI:NL:TGZCTG:2023:59.
Klaagster verwijt de beklaagde radioloog dat hij op de mammografieën, die in het kader van het Bevolkingsonderzoek Borstkanker in juli 2020 bij haar zijn gemaakt, ten onrechte niet heeft gezien dat sprake was van een verdachte afwijking. Klaagster stelt dat daarop duidelijk een tumor in haar rechterborst te was zien. Het RTG overweegt dat in juli 2020 sprake was van een screeningssituatie en niet van een diagnostische situatie. Het Bevolkingsonderzoek Borstkanker is erop gericht om in de doelgroep als geheel borstkanker in een vroeg stadium op te sporen en zo sterfte aan borstkanker in die doelgroep terug te dringen. Daarbij staan de radioloog beperkte middelen ter beschikking. De radioloog beoordeelt alleen de mammogrammen die door de laborant zijn gemaakt en heeft geen direct contact met de persoon die het mammogram ondergaat. Beklaagde als screeningsradioloog kan dus niet bespreken of sprake is van borstklachten en, zo ja, in welke borst en op welke plek. Evenmin heeft hij de mogelijkheid tot lichamelijk of aanvullend onderzoek in de vorm van een tomografie of een echografie. Doordat de screeningsradioloog alleen op basis van de mammogrammen een inschatting kan maken van de waarschijnlijkheid op aan- of afwezigheid van borstkanker kunnen bij het Bevolkingsonderzoek Borstkanker fout-positieve en fout-negatieve uitslagen kunnen voorkomen. De te onderzoeken personen worden expliciet gewezen op het feit dat de uitslag geen volledige zekerheid geeft. Op de beschikbare beelden van het screeningsonderzoek is volgens het RTG geen aanwijzing te zien voor een afwijking die een verwijzing voor vervolgonderzoek rechtvaardigt en verklaart daarmee de klacht kennelijk ongegrond.
RTG Zwolle 6 april 2023, Z2022/3880, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:81.
Klaagster is de dochter van een patiënte die in 2019 aan de gevolgen van vulvakanker is overleden. Bij patiënte is in 2009 het vulvacarcinoom geconstateerd waaraan zij toen tweemaal is geopereerd. In 2012 kreeg zij opnieuw klachten in dezelfde regio. De beklaagde patholoog heeft in 2012 deelgenomen aan een multidisciplinair overleg (MDO) over de verdere behandeling van patiënte. Volgens klaagster zijn er in 2012 fouten gemaakt bij de beoordeling van een vulvabiopt van patiënte waardoor de ernst van de aangetroffen afwijkingen is onderschat. Deze fouten zijn toen door een collega van de beklaagde patholoog gemaakt. Klaagster is van mening dat de patholoog voorafgaand aan het MDO eigen onderzoek had moeten verrichten naar het door een collega-patholoog beoordeelde weefsel om diens fouten te herstellen. Het RTG is het niet met klaagster eens en vindt dat zij hiermee een onjuiste opvatting van de rol van een patholoog bij een MDO heeft. De patholoog heeft destijds het, volgens klaagster onjuiste, pathologierapport besproken met andere specialisten tijdens een MDO. De collega die het rapport had opgesteld, was niet aanwezig bij dat MDO. Volgens het RTG had de patholoog, net als andere specialisten bij een MDO, o.a. als taak het verslag van zijn afwezige collega toe te lichten en eventuele vragen hierover te beantwoorden. Ook kijkt de patholoog tijdens zijn/haar voorbereiding op het MDO – en vervolgens ook samen met de andere aanwezigen – of er onduidelijkheden zijn gezien de klinische gegevens en deze histopathologische uitslag en of er gegevens ontbreken die nodig zijn voor het nemen van een behandelingsbeslissing. Zo ook kijkt de patholoog of gegevens die protocollair vermeld dienen te worden volledig weergegeven zijn en of er bevindingen vermeld staan, die in het licht van bij het MDO beschikbaar gekomen gegevens verdere vragen oproepen. Indien nodig wordt het verslag aangepast door of in overleg met de patholoog die het materiaal in eerste instantie beoordeeld heeft. Het RTG verklaart de klacht in zijn geheel ongegrond en biedt de beslissing ter publicatie aan.
RTG Zwolle 6 april 2023, zaaknr. Z2022/4188, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:89.
Klager heeft, na uitval door ziekte, een arbeidsconflict gekregen met zijn werkgever. Op 3 mei 2016 komt klager voor de eerste keer op het spreekuur van de bedrijfsarts. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij hem onheus en onprofessioneel heeft bejegend tijdens het consult en heeft geweigerd zijn medisch dossier aan hem te verstrekken. Het RTG overweegt dat de bedrijfsarts zich in het consult niet professioneel heeft opgesteld en klager onheus heeft bejegend. Dit blijkt al uit de transcriptie van het gesprek, maar nog indringender uit de geluidsopname. De wijze waarop de bedrijfsarts het verslag heeft gemaakt van het consult doet tevens geen recht aan hetgeen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de bedrijfsarts niet (inhoudelijk) gereageerd op de e-mail van klager waarin hij zegt dat het verslag niet klopt en vreest voor een schorsing/korting van zijn uitkering. Ten aanzien van het medisch dossier is de bedrijfsarts volgens het RTG uitgegaan van een te formele beroepsopvatting. De bedrijfsarts had er kennelijk wel weet van dat klager vastliep bij het verkrijgen van het medisch dossier. De bedrijfsarts had actief zijn rol moeten pakken en klager moeten helpen met het krijgen van zijn medisch dossier. Het is volgens het RTG, zeker in dit geval, niet voldoende slechts te verwijzen naar formele regels die de arbodienst hanteert. Het RTG is van mening dat het handelen van de bedrijfsarts ver onder de maat is geweest en vraagt zich af in hoeverre de bedrijfsarts daadwerkelijk heeft gereflecteerd op zijn handelen. Het RTG verklaart beide klachten gegrond en legt een berisping op.
RTG Eindhoven 6 april 2023, zaaknr. H2022/4059, ECLI:NL:TGZREIN:2023:10.
Klager is op 18 maart door de huisarts gezien en klager heeft toen gezegd dat hij na een vasectomie twee ronde openstaande wondjes had die hij nog niet eerder had gezien. De huisarts heeft toen een afwachtend beleid geadviseerd. Volgens klager was er op dat moment al sprake van roodheid en ontsteking in het geopereerde gebied en hij vindt dat de huisarts daarom in zijn zorgverlening tekort is geschoten. Volgens de huisarts was dit (roodheid en ontsteking) niet het geval en het RTG acht dit ook niet aannemelijk, gezien de brief die de uroloog op 21 maart (dus 3 dagen later) verzonden heeft waarin staat dat klager sinds de vorige dag last heeft van pijn, koorts en enige zwelling van de balzak. Met zijn advies tot afwachtend beleid is de huisarts daarom volgens het RTG niet tekortgeschoten. Klager vindt verder dat de dossiervoering van huisarts niet voldoet aan de eisen. Het RTG stelt vast dat de huisarts het medisch dossier van klager in Word heeft opgemaakt. Het RTG neemt als uitgangspunt dat een medisch dossier primair ertoe dient om het belang van een goede zorgverlening aan de patiënt(e) te waarborgen. Belangrijk is dan ook dat dossiergegevens toegankelijk en raadpleegbaar zijn en blijven. Het is meer in het bijzonder in het gezondheidsbelang van de patiënt(e) dat zijn of haar gegevens in het medisch dossier juist zijn en dat deze niet hetzij per ongeluk, hetzij opzettelijk nadien ten onrechte worden gewijzigd of aangevuld zonder dat dit uit het dossier blijkt. Het RTG verwijst naar de KNMG Richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ (2021). Het RTG is van oordeel dat de huisarts door het medisch dossier van klager in Word op te maken, een verouderde wijze van dossiervoering heeft gehanteerd en het verwijst naar de richtlijn ‘Adequate dossiervorming met het elektronisch patiëntendossier (ADEPD)’ van het Nederlands Huisartsen Genootschap (2019). De klacht over de dossiervoering acht het RTG daarom gegrond en het legt daarvoor een waarschuwing op.
RTG Eindhoven 12 april 2023, zaaknr. H2022/4161, ECLI:NL:TGZREIN:2023:12
De klacht gaat over een huisarts die informatie over klager aan Veilig Thuis heeft gegeven. Veilig Thuis heeft de huisarts verzocht om informatie, hierbij gaf Veilig Thuis aan dat klager hiervoor mondeling en via e-mail toestemming had gegeven. Klager verwijt de huisarts dat zij onjuiste informatie heeft gegeven en haar beroepsgeheim heeft geschonden door zonder toestemming van klager informatie te delen met Veilig Thuis. De huisarts voert in haar verweer aan dat Veilig Thuis het heeft doen voorkomen dat klager toestemming had gegeven om contact op te nemen met de huisarts en informatie te delen. Op de vraag van de huisarts aan Veilig Thuis of de schriftelijke toestemming kon worden toegestuurd is geantwoord dat dat niet gebruikelijk was. Artikel 6 van de KNMG-Meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld schrijft voor dat informatie bij voorkeur schriftelijk en met toestemming of medeweten van de betrokkenen wordt verstrekt. Het RTG is van mening dat de huisarts er ten onrechte vanuit is gegaan dat klager toestemming heeft gegeven voor de informatieverstrekking en heeft dit evenmin aan klager voorgelegd, hetgeen niet in lijn is met de Meldcode. Het RTG verklaart de klacht deels gegrond, maar legt geen maatregel. Het RTG houdt daarbij rekening met de volgende omstandigheden; de huisarts ziet in dat zij niet had mogen vertrouwen op de mededeling van Veilig Thuis dat er toestemming was verleend door klager, dat zij dit had moeten verifiëren bij klager en dat zij vooraf de door haar te verstrekken informatie aan klager had moeten voorleggen. De huisarts heeft hieruit lering getrokken en de werkwijze in haar praktijk aangepast.
RTG Zwolle 13 april 2023, zaaknr. Z2022/4912, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:91.
De Raad voor Volksgezondheid & Samenleving heeft op 3 april jl. een advies gepubliceerd over de toekomst van de eerstelijnszorg. Het advies gaat in op de vragen welke uitgangspunten en principes van belang zijn voor de toekomstige eerstelijnszorg vanuit het samenlevingsperspectief en wat de essentiële waarden en functies van de eerstelijnszorg voor de samenleving zijn.
RVS Advies 3 april 2023 | Rapport | Rijksoverheid.nl
Op 4 april jl. is het jaarverslag van de Regionale Toetsingscommissies over 2022 gepubliceerd en aangeboden aan minister Kuipers (VWS). In dit verslag leggen de commissies verantwoording af over hun wijze van toetsing op grond van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. In 2022 is een stijging te zien van het aantal euthanasiemeldingen. De RTE heeft 8.720 meldingen van euthanasie ontvangen. Dat is 5,1% van het totaal aantal mensen dat vorig jaar in Nederland is overleden.
Nieuwsbericht Regionale Toetsingscommissies Euthanasie 4 april 2024
Op 13 april jl. heeft minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn & Sport) het definitieve besluit bekend gemaakt om operaties bij kinderen met een aangeboren hartafwijking te concentreren in het Erasmus MC en het UMC Groningen. Dit besluit betekent niet dat alle zorg voor hartpatiënten in Utrecht en Leiden verdwijnt. Het gaat alleen om de chirurgische ingrepen. Controles, poliklinische afspraken, voor- en nazorg en gesprekken over medicatie kunnen ook na de concentratie van operaties voor patiënten plaatsvinden in het vertrouwde ziekenhuis, door de eigen specialist. Dat geldt uiteraard ook voor de eventuele acute zorg voor deze patiënten. Het concentreren van de operaties op twee locaties is in het belang van de patiënt omdat het de kwaliteit van zorg verbetert en de kans op vermijdbare sterfte en complicaties vermindert, aldus de minister. Er zal naar verwachting een transitieperiode van tweeëneenhalf jaar zijn om de concentratie van deze zorg goed te kunnen regelen.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.