Op 12 mei jl. is de internetconsultatie over de wijziging van de Uitvoeringsregeling Wet kwaliteit, klachten en geschillen (Wkkgz) opengezet. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) bereidt deze wijziging voor in verband met regie op de kwaliteitsregistraties zorg. In deze regeling is in de zorg aangewezen die voor de toepassing van de Wkkgz wordt aangemerkt als medisch specialistische zorg. Tevens is in deze ministeriële regeling een nadere invulling gegeven aan de voorwaarden voor opname in het register voor kwaliteitsregistraties. Daarnaast is in deze regeling het aanvraagformulier vastgesteld dat kwaliteitsregistraties bij hun aanvraag tot opname in het register voor kwaliteitsregistraties moeten gebruiken. Ten slotte zijn in deze ministeriële regeling kwaliteitsregistraties aangewezen die door het Zorginstituut voorwaardelijk kunnen worden opgenomen in het register voor kwaliteitsregistraties. De einddatum van de consultatie is 23 juni 2023.
Consultatie Wijziging Uitvoeringsregeling Wkkgz 12 mei 2023
Minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn & Sport) informeert in deze brief de Tweede Kamer over de evaluatie van de noodmaatregel in verband met het tekort aan forensisch artsen en het vervolg daarvan. Vorig jaar is in de regio’s waar de continue beschikbaarheid van gemeentelijke lijkschouwers niet meer op verantwoorde wijze kon worden ingevuld gestart met het toepassen van een noodmaatregel. Deze maatregel maakt het mogelijk om artsen die een introductiemodule forensische geneeskunde hebben gevolgd tijdelijk in te zetten voor lijkschouw onder real-time supervisie van een forensisch arts. Uit de evaluatie blijkt dat de noodmaatregel in de huidige vorm niet voor langere tijd geschikt is. Momenteel wordt toegewerkt naar een nieuwe maatregel – een vooropleidingsregister forensische geneeskunde – om het capaciteitsprobleem het hoofd te kunnen bieden. Het nieuwe vooropleidingsregister, met het bijbehorende door de beroepsgroep opgestelde afsprakenkader, wordt deze maand nog geoperationaliseerd. Totdat het vooropleidingsregister operationeel is, wordt de tijdelijke noodmaatregel gecontinueerd. Het vooropleidingsregister zal in ieder geval tot 1 mei 2025 worden ingesteld.
Kamerbrief 15 mei 2023 | Rijksoverheid.nl
Op 17 mei jl. heeft minister Kuipers (Volksgezondheid, Welzijn & Sport) het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit elektronische gegevensuitwisseling in de zorg in het kader van een voorhangprocedure aangeboden aan de Tweede Kamer. Het besluit introduceert nieuwe begripsbepalingen en richtlijnen voor gegevensuitwisseling in de zorg, waaronder de invoeging van begripsbepalingen ‘gegevensdienst’ en ‘terhandsteller’. Het versturen van een recept door een huisarts naar een terhandsteller wordt in het besluit aangewezen als gegevensuitwisseling waarop de regels van de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg van toepassing zijn. Ook stelt het besluit nadere eisen voor het gebruik van de persoonlijke gezondheidsomgeving door cliënten. Er wordt gestreefd naar inwerkingtreding van het ontwerpbesluit met ingang van 1 januari 2024.
Ontwerpbesluit 17 mei 2023| Rijksoverheid.nl
De Inspectie Gezondheidszorg & Jeugd (IGJ) heeft een tuchtklacht ingediend tegen een huisarts. In september 2021 ontving de IGJ een melding over mogelijke fraude met QR-codes door de beklaagde huisarts in het kader van de COVID-19 pandemie. De IGJ stelt dat de huisarts voor ten minste vijftien patiënten coronabewijzen heeft aangemaakt, daarbij onjuiste of gefingeerde gegevens heeft ingevoerd en ook zijn dossiervoering onzorgvuldig is geweest. Daarnaast heeft de huisarts zich volgens de IGJ bij zijn beroepsuitoefening niet laten leiden door het belang van de volksgezondheid. De IGJ is van mening dat de huisarts zich onprofessioneel heeft gedragen door het onjuist opmaken en verstrekken van coronabewijzen. De huisarts heeft met zijn handelen het risico op verspreiding van het coronavirus vergroot en daarmee de volksgezondheid in gevaar heeft gebracht volgens de IGJ. Het RTG verklaart de klacht gegrond. Door mee te werken aan het verschaffen van QR-codes heeft de huisarts onnodige en onwenselijke risico’s genomen. De huisarts had moeten beseffen dat zijn handelen daarmee schade konden toebrengen aan het vertrouwen in de gezondheidszorg in het algemeen en zijn beroepsgroep in het bijzonder. Het RTG houdt bij het opleggen van de maatregel rekening met de bijzondere tijd waarin het handelen van de huisarts plaatsvond. Het RTG is van oordeel dat in een dergelijke maatschappelijk onzekere periode nog meer zorgvuldigheid en voorzichtigheid van een medisch professional wordt verwacht. De huisarts heeft er echter volgens het RTG geen blijk van gegeven zich daarvan bewust te zijn. Het RTG legt de maatregel van berisping op en biedt de beslissing ter publicatie aan.
RTG Eindhoven, 11 mei 2023, zaaknr. H2022/4695, ECLI:NL:TGZREIN:2023:20.
In deze zaak is een klacht ingediend tegen een orthopedagoog-generalist die een melding heeft melding gedaan bij Veilig Thuis in verband met een mogelijk structureel onveilige situatie rondom de [AR6]dochter van klagers. Volgens klagers is bij deze melding de ‘Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’ niet gevolgd en heeft deze melding een onnodig grote impact op het gezin gehad. Op grond van het Afwegingskader dienen achtereenvolgens signalen in kaart te worden gebracht die duiden op huiselijk geweld en/of kindermishandeling (stap 1), overleg te worden gevoerd met een collega en eventueel Veilig Thuis (stap 2), een gesprek te worden gevoerd met de cliënt (stap 3) en het huiselijk geweld of de kindermishandeling te worden gewogen (stap 4). Op basis van deze stappen dient een beslissing te worden genomen (stap 5). Bij deze beslissing komt de vraag aan de orde of melden noodzakelijk is en of hulp bieden/organiseren buiten Veilig Thuis (ook) mogelijk is. Het RTG is van oordeel dat stap 3 uit het afwegingskader behorende bij de meldcode, het gesprek met de cliënt, niet op juiste wijze is uitgevoerd. De stappen die na het gesprek dienen te volgen – wegen van het huiselijk geweld of kindermishandeling en beslissen – zijn feitelijk in het geheel niet uitgevoerd. De beslissing te melden was al genomen voor stap 3 en nadere afwegingen hebben niet plaatsgevonden. Het Afwegingskader is niet volledig en daarom niet op juiste wijze gevolgd. Het RTG verklaart de klacht gegrond en legt een waarschuwing op.
RTG Amsterdam 8 mei 2023, zaaknr. A2022/4884, ECLI:NL:TGZRAMS:2023:119.
Klaagster heeft een klacht ingediend tegen haar arts. De klacht bestaat uit 8 onderdelen en komt er in de kern op neer dat de arts de probleemanalyse – na overleg met klaagsters werkgever – in haar nadeel heeft bijgesteld, dat hij een onzorgvuldig heeft gehandeld bij het opstellen van een rapportage en dat voornoemd handelen haar fragiele geestelijke gezondheid heeft verslechterd en haar schade heeft berokkend. Het RTG verklaart de klacht gegrond wat betreft de eerste twee punten en legt de arts een voorwaardelijke schorsing van drie maanden op (met een proeftijd van 2 jaar). Bij de bepaling van de maatregel heeft het RTG meegewogen hij zich niet bewust lijkt te zijn van de ernst van zijn handelen en dat hij ook geen duidelijkheid heeft gegeven omtrent zijn positie. De arts heeft zijn inschrijving in het BIG-register als bedrijfsarts na 31 december 2020 niet verlengd en heeft zijn rapportages ondertekend met “AIOS bedrijfsgeneeskunde” zonder dat een supervisor heeft medeondertekend. Een van de voorwaarden die het RTG aan de schorsing verbindt is dat de arts de IGJ moet verzoeken om een inspectiebezoek en dat hij de eventuele verbetermaatregelen die de IGJ oplegt, implementeert. Naast de arts gaat ook de IGJ hiertegen in beroep. De IGJ is van mening dat de bijzondere voorwaarden te breed en ongespecificeerd zijn en daardoor niet goed te handhaven. Het CTG verwerpt het beroep van de arts. Het CTG komt niet tot een andere beschouwing dan het RTG en acht de maatregel passend. Het beroep van de IGJ wordt wel gegrond verklaard en het CTG herformuleert daarom de bijzondere voorwaarden. Zo dient de arts twee maanden na het onherroepelijk worden van de uitspraak zijn praktijkvoering wat betreft de supervisie over de door hem uitgevoerde taken in lijn te brengen met de eisen die de NVAB hieraan stelt, en moet de arts de IGJ binnen twee maanden schriftelijk informeren over de wijze waarop de supervisie is vormgegeven.
CTG Den Haag 16 mei 2023, zaaknrs. C2022/1756 en C2022/1772, ECLI:NL:TGZCTG:2023:90.
Klaagster meldde zich met een wens voor een hals- en kaaklijncorrectie bij de kliniek waar de beklaagde plastisch chirurg destijds werkzaam was. De plastisch chirurg zag klaagster voor het eerst eind september 2018. Bij dat consult was ook een consulent aanwezig die (zo nodig) vanuit het Duits voor klaagster vertaalde. De ingreep vond plaats in oktober 2018. Klaagster was niet tevreden met het resultaat van de operatie. Nadien heeft veelvuldig mailcontact plaatsgevonden over een herstelbehandeling. Deze herstelbehandeling heeft in november 2019 plaatsgevonden. Klaagster heeft 21 klachtonderdelen geformuleerd die er in de kern op neerkomen dat geen sprake was van informed consent voor de ingrepen, dat de behandelovereenkomst niet goed tot stand is gekomen, dat er geen adequaat pre-operatief gesprek is geweest en dat de ingrepen niet naar de stand van het vak zijn uitgevoerd. Het RTG heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en doorhaling van de inschrijving in het BIG-register bevolen. Zowel klaagster als de plastisch chirurg zijn in beroep gegaan tegen deze beslissing. Ook het CTG verklaart de klacht gedeeltelijk grond, zij het op een ander klachtonderdeel dan het RTG. Het CTG neemt het de arts kwalijk dat hij de verplichte bedenktijd van minstens één week, zoals vastgelegd in de destijds geldende professionele leidraad, voorafgaand aan de ingreep niet in acht heeft genomen. Het CTG overweegt dat juist bij medisch niet-noodzakelijke ingrepen, zoals bij die van klaagster, patiënten in de gelegenheid worden gesteld een weloverwogen beslissing te nemen en is de bedenktijd dus extra belangrijk. In zoverre is de klacht van klaagster dan ook gegrond en het CTG legt de maatregel van berisping op. De maatregel van doorhaling komt te vervallen.
CTG Den Haag 16 mei 2023, zaaknrs. C2022/1452 en C2022/1453, ECLI:NL:TGZCTG:2023:82.
Klaagster heeft een klacht ingediend tegen een gynaecoloog die haar verzoek om een vruchtbaarheidsbehandeling weigerde. De beklaagde gynaecoloog twijfelde of inwilliging van het verzoek verstandig was en heeft de situatie daarom voorgelegd aan het multidisciplinair overleg voortplantingsgeneeskunde. Er heeft een beoordeling plaatsgevonden van de medische gegevens en de uitkomst van een nader diagnostisch onderzoek waarbij het Modelprotocol mogelijke morele contra-indicaties bij vruchtbaarheidsbehandeling van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) is betrokken. De gynaecoloog heeft klaagster medegedeeld dat de vruchtbaarheidsbehandeling werd geweigerd, omdat er te veel risicofactoren aanwezig waren voor het toekomstig kind en voor klaagster. Klaagster verwijt de gynaecoloog onzorgvuldig te hebben gehandeld omdat hij heeft geweigerd haar de vruchtbaarheidsbehandeling te geven. Zij meent dat de gynaecoloog niet volgens het Modelprotocol mogelijke morele contra-indicaties bij vruchtbaarheidsbehandelingen van de NVOG heeft gehandeld en het besluit tot niet-behandelen onvoldoende en ondeugdelijk heeft onderbouwd. Volgens het RTG heeft de gynaecoloog de situatie van klaagster uitgebreid in kaart gebracht, meerdere keren overleg gevoerd met een multidisciplinair team en verschillende acties ondernomen om meer inzicht te krijgen. Hierbij zijn op uitgebreide wijze zowel de belangen van klaagster en haar partner als die van het toekomstige kind aan de orde geweest en afgewogen. Het RTG concludeert dat de gynaecoloog zorgvuldig heeft gehandeld bij de besluitvorming. Het RTG verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond en biedt de beslissing ter publicatie aan.
RTG Amsterdam 16 mei 2023, zaaknr. A2022/4222, ECLI:NL:TGZRAMS:2023:128.
Op 2 mei jl. is het jaarverslag van de Tuchtcolleges voor de gezondheidszorg gepubliceerd. In dit verslag staan jaarcijfers van de regionale tuchtcolleges en het centraal tuchtcollege. In 2022 werden er in totaal 924 klachten afgehandeld, hiervan waren er 579 gericht tegen artsen. Dit is een daling ten opzichte van 2021, toen er nog 992 klachten werden afgehandeld door de tuchtcolleges. Deze daling is onderdeel van een duidelijke trend die is ingezet in 2019. Sinds 2019 is het aantal afgehandelde klachten met een derde afgenomen. De oorzaak hiervan is niet geheel duidelijk. De daling heeft mogelijk te maken met de wetswijziging van de Wet BIG in 2019 waarbij het griffierecht en de functie van de tuchtklachtfunctionaris zijn ingevoerd of met de stijgende bekendheid van alternatieve klachtenprocedures. Naast de jaarcijfers wordt er in het jaarverslag aandacht besteed aan de beleving van de tuchtprocedure door zowel klager als zorgverlener. Het volledige jaarverslag is als online magazine te raadplegen op de website van de tuchtcolleges.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.