Op 14 juli publiceerden het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB) en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) hun gezamenlijk advies over het voorstel van de Europese Commissie voor de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens (EHDS). De EDPB en de EDPS juichen het idee toe om de controle van individuen over hun persoonlijke gezondheidsgegevens te versterken. Tegelijkertijd zien zij een aantal verbeterpunten. Zo is verduidelijking wenselijk van de relatie tussen de European Health Data Space en de AVG, de nationale wetgeving in Europese lidstaten en andere Europese wetsvoorstellen. Ook moet duidelijker en meer gepreciseerd worden voor welke andere doelen dan medische behandelingen, zoals wetenschappelijk onderzoek, innovatie en beleid, de gezondheidsgegevens precies gebruikt mogen worden. Tevens pleiten de toezichthouders voor een verplichting om – als hoofdregel – gezondheidsgegevens binnen de EU te verwerken om te voorkomen dat bij doorgifte van persoonsgegevens naar landen buiten de EU de bescherming door de AVG afneemt.
Nieuwsbericht European Data Protection Board, 14 juli 2022 en Nieuwsbericht Autoriteit Persoonsgegevens, 19 juli 2022
Op 19 juli organiseerde het ministerie van VWS een webinar over de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens (EHDS). Op 3 mei van dit jaar publiceerde de Europese Commissie een voorstel voor een EHDS-Verordening. In het Webinar werd onder andere ingegaan op de inhoud van dat voorstel en op de relatie met het Nederlandse wetsvoorstel voor een Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz). Meer informatie over de EHDS is te vinden op de webpagina van het Programma Elektronische Gegevensuitwisseling van VWS.
Nieuwsbericht VWS, 27 juli 2022
European Health Data Space (EHDS) | Gegevensuitwisseling in de zorg
Naar aanleiding van de Regeling geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg – NR/REG-2214c van de NZa (artikel 4.2 lid 4: Periodieke aanlevering zorgvraagtypering) is maatschappelijke onrust ontstaan, onder andere bij de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie maar ook in dagblad Trouw, over het verstrekken van informatie over zorgvraagtypering van ggz-cliënten aan de NZa. De NVvP heeft de bezwaren die daartegen door een aantal van hun leden zijn geuit aangekaart bij de NZa. De bezwaren richten zich vooral op de doorbreking van het medisch beroepsgeheim en de vrije toegang tot de ggz die deze in gevaar brengt. De NZa heeft vervolgens op haar website vermeld dat zij de ontstane onrust betreurt en dat de aan te leveren informatie nodig is om de wachtlijsten in de ggz te verminderen zodat mensen passende en tijdig zorg kunnen krijgen. De aan te leveren informatie is voorts niet herleidbaar tot een individuele cliënt. Alleen als de NZa deze data zou koppelen aan andere datastromen zou het mogelijk kunnen zijn deze wel te herleiden. Hun processen zijn echter zo ingericht dat dit niet zal gebeuren, aldus de NZa. Bovendien hebben cliënten altijd de mogelijkheid om via een Privacyverklaring (zie de Bijlage bij de Regeling) bij hun behandelaar aan te geven dat zij bezwaar hebben tegen het aanleveren van de (niet-herleidbare) informatie.
Nieuwsbericht NVvP en nieuwsbericht NZa
Een officier van justitie diende een verzoek in tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), Het medisch onderzoek door de onafhankelijk deskundige heeft plaatsgevonden door middel van beeldbellen. Volgens eerdere rechtspraak van de Hoge Raad (beschikking van 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1509) moet een psychiater het medisch onderzoek in direct contact uitvoeren, waarbij deze de cliënt in diens fysieke aanwezigheid spreekt en observeert. Sinds de uitbraak van COVID-19 is het soms ook mogelijk en verantwoord om het medisch onderzoek via beeldbellen uit te voeren. Maar dan zal de psychiater in zijn medische verklaring moeten verantwoorden waarom onderzoek in fysieke aanwezigheid van de betrokkene redelijkerwijs niet mogelijk of niet verantwoord is, voor welk alternatief hij heeft gekozen, en op welke gronden hij tot de slotsom is gekomen dat aan de vereisten voor verlening van verplichte zorg is voldaan. In dit geval heeft de psychiater dat naar het oordeel van de rechtbank niet gemotiveerd gedaan. Onder verwijzing naar de aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad oordeelt de rechtbank dat de psychiater niet had mogen volstaan met een onderzoek door middel van beeldbellen. Omdat de medische verklaring dus niet aan de wettelijke vereisten voldoet verklaart de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Rechtbank Noord-Nederland 28 juni 2022, nr. 184372. ECLI:NL:RBNNE:2022:2676
Klager is de vader van de, ten tijde van de indiening van de klacht, 17-jarige zoon. Klager heeft aangegeven dat de zoon niet op de hoogte was van de inhoud van de klacht, dat hij de inhoud van de klacht niet heeft gelezen en erg beïnvloedbaar is. Eveneens is de zoon niet ter zitting verschenen. Uit artikel 7:447 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek vloeit voort dat de minderjarige patiënt die de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, zelf bevoegd is een klacht in te dienen. Hiermee is de bevoegdheid van de wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige om als zodanig te klagen, vervallen. Nu ook niet is gebleken dat klager als gemachtigde van de zoon is opgetreden, omdat de zoon niet op de hoogte was van de inhoud van de klacht en het college bovendien niet is gebleken dat de zoon zelf klachten had over het optreden van beklaagde kan klager niet als rechtstreeks belanghebbende, noch als gemachtigde van de zoon worden beschouwd. Op grond hiervan verklaart het college klager niet-ontvankelijk.
RTG Zwolle 15 juli 2022, nr. Z2021/3677. ECLI:NL:TGZRZWO:2022:100
Klager, geboren in 1985, neemt op zondag 18 juli 2021 telefonisch contact op met de huisartsenpost vanwege pijn in de linkerarm en een drukkend gevoel op de borst. Hij vertelt de telefoniste dat hij rookt en dat zijn vader hartpatiënt is en dat hij het aan hem voorgeschreven medicijn Crestor sinds lange tijd niet meer gebruikt. Klager wordt binnen een uur op de huisartsenpost gezien door beklaagde. Tijdens dit consult geeft klager desgevraagd aan dat hij geen last meer heeft van een drukkend gevoel op zijn borst, benauwdheid of hartkloppingen. Beklaagde heeft klager vervolgens een anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht. Op basis hiervan heeft beklaagde, mede gelet op de relatief jonge leeftijd van klager, de klachten geduid als laterale epicondylitis (tennisarm). Omdat beklaagde had begrepen dat klager geen eigen huisarts had heeft ze hem geadviseerd om de volgende dag via de Dagwaarneming een huisarts te zoeken in verband met zijn voorgeschiedenis en het feit dat hij rookt. Deze huisarts zou dan eveneens het medicijn Crestor weer kunnen voorschrijven. Op dinsdag 20 juli 2021 is klager naar zijn eigen huisarts gegaan die hij wel bleek te hebben. Er is onderzoek verricht en naar aanleiding van de uitslagen van deze onderzoeken is klager op donderdag 22 juli 2021 met spoed in het ziekenhuis opgenomen. Er is een stent geplaatst in de linker kransslagader. Klager verwijt beklaagde dat zij zijn klachten niet serieus heeft genomen, een verkeerde diagnose heeft gesteld, het medicijn Crestor niet heeft voorgeschreven en hem niet direct heeft doorverwezen naar de cardioloog. Het college oordeelt dat beklaagde tijdens het consult redelijkerwijs tot de afweging heeft kunnen komen dat een cardiale oorzaak voor de klachten van patiënt niet aan de orde was. Ook gaf de casus op het moment van beoordeling door beklaagde geen aanleiding gaf voor een (spoed)consult door de cardioloog. Beklaagde heeft klager naar het oordeel van het college voldoende onderzocht om (acute) hartproblemen uit te sluiten. De klacht is in al haar onderdelen ongegrond.
RTG Zwolle 15 juli 2022, Z2021/3457. ECLI:NL:TGZRZWO:2022:101
Beklaagde (verzekeringsarts) werd in een bezwaarprocedure gevraagd om te beoordelen of de primaire verzekeringsarts de ziekte/beperkingen van klager (werkzaam als orderpicker in een supermarkt) juist had vastgesteld en of er medische argumenten waren om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts, te weten dat klager arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk, maar benutbare mogelijkheden had voor passende werkzaamheden.
Beklaagde heeft klager gesproken op een hoorzitting, gebruik gemaakt van de relevante medische gegevens uit de behandelende sector en op basis daarvan een inschatting gemaakt van de (beperkte) belastbaarheid van klager. Een lichamelijk onderzoek is niet uitgevoerd. Dat heeft beklaagde ook onderbouwd. Die onderbouwing kan het college goed volgen. De rapportage van beklaagde voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Beklaagde heeft gehandeld binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.
Beklaagde heeft zorgvuldig gehandeld en vervolgens het dossier doorgestuurd naar de arbeidsdeskundige die functies gaat duiden. Dat uit het onderzoek van de arbeidsdeskundige een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 75% volgt, kan beklaagde niet worden verweten. Het college verklaart de klacht ongegrond.
RTG Zwolle 15 juli 2022, nr. Z2022/3823. ECLI:NL:TGZRZWO:2022:102
Klaagster en haar ex-partner zijn verwikkeld in een lastige echtscheidingsprocedure. De ex-partner wordt begeleid door de POH-GGZ verpleegkundige, werkzaam in de praktijk van beklaagde (huisarts van klaagster). Naar aanleiding van bemiddelingsgesprekken tussen de POH-GGZ verpleegkundige, klaagster en haar ex-partner geeft de POH-GGZ verpleegkundige aan dat zij een melding gaat doen bij Veilig Thuis. Vanwege een hectische dag in de huisartsenpraktijk en de aankomende vakantie van de POH-GGZ verpleegkundige heeft beklaagde de melding niet gezien. Het college acht beklaagde wel verantwoordelijk voor de inhoud van de melding aan Veilig Thuis. De huisarts had dit zelf of ten minste samen met de POH-GGZ moeten doen. Dit is vooral van belang nu de POH-GGZ verpleegkundige niet BIG-geregistreerd is. Dit had voor beklaagde in elk geval reden moeten zijn de melding grondig te controleren, temeer nu is gebleken dat de melding vooral belicht wat de ex-partner van klaagster is overkomen en de situatie van klaagster amper ter sprake komt. Het college vindt dat de melding een eenzijdig beeld geeft over de rol van klaagster in het geheel. Ook klaagster zelf was niet op de hoogte van de inhoud van de melding. Zij heeft de inhoud daarvan opgevraagd bij Veilig Thuis. Omdat er naar haar mening irrelevante, onjuiste medische en persoonlijke informatie is gedeeld met Veilig Thuis stelt klaagster dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college verklaart de klacht gegrond en legt de huisarts een waarschuwing op.
RTG Zwolle 15 juli 2022, nr. Z2021/3647 ECLI:NL:TGZRZWO:2022:104
Klagers zijn de nabestaanden van hun (schoon)moeder (patiënte), die enkele dagen na een niertransplantatie is overleden. Het college acht de keuze van de internist om bij een verhoogde kaliumwaarde niet meteen te behandelen verdedigbaar, gelet op de risicoafweging die de internist heeft gemaakt. Het valt de internist wel te verwijten dat hij daarna de te hoge uitslag van de kaliumwaarde van 7,2 mmol/l niet heeft gezien. Het college heeft geen bedenkingen bij het beleid ten aanzien van trombose/acute tubululs necrose. Het college is verder van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de conditie van patiënte zo zorgwekkend was dat de internist rekening had moeten houden met de mogelijkheid van overlijden van patiënte op korte termijn en dat hij dit met klagers had moeten bespreken. Het college verklaart de klacht deels gegrond en legt een waarschuwing op.
RTG Amsterdam 19 juli 2022, nr. A2022/3833. ECLI:NL:TGZRAMS:2022:106
Klaagster verwijt de mdl-arts dat hij de gastroscopie zonder roesje, tegen haar wil en ruw heeft uitgevoerd. De lezingen over wat er precies is gebeurd lopen uiteen. Volgens klaagster is het onderzoek zonder verdoving uitgevoerd en waren daarbij geen verpleegkundigen aanwezig. Het college acht het aannemelijk dat de mdl-arts klaagster wel een roesje (midazolam en fentanyl) heeft gegeven. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat het soms kan gebeuren dat een patiënt een andere beleving van de werkelijkheid heeft als onbedoeld gevolg van de toegediende medicatie (midazolam) en dat kan de verklaring zijn voor de nare beleving van klaagster van het onderzoek. Het college kan bevestigen dat als bijwerkingen van midazolam – naast andere bijwerkingen – abnormale dromen, hallucinaties en wanen kunnen optreden, vooral bij kinderen en ouderen. Mede gelet op de verklaringen van de beide verpleegkundigen die bij de gastroscopie aanwezig waren, vindt het college het aannemelijk dat deze bijwerkingen zich ook bij klaagster hebben voorgedaan. Het college ziet geen aanwijzingen voor ruw handelen. De klacht wordt ongegrond verklaard.
RTG Amsterdam 19 juli 2022, nr. A2022/3864. ECLI:NL:TGZRAMS:2022:107
Tegen een chirurg is een klacht ingediend omdat hij niet op de juiste wijze een thoracoscopische sympathectomie bij klager zou hebben uitgevoerd, het dossier niet op de juiste wijze heeft bijgehouden en klager onvoldoende heeft geïnformeerd. Het college stelt dat niet kan worden geoordeeld dat verweerder, door op niveau R2-R4 te opereren in plaats van op niveau R3-R5, heeft gehandeld in strijd met de geldende regels of op een manier die (op dat moment) medisch niet juist was. Er was op dat moment namelijk geen richtlijn en ook geen wetenschappelijke consensus voorhanden waarin een standaard wordt beschreven ten aanzien van de chirurgische behandeling van hyperhidrosis. De informatie in het medisch dossier is niet onjuist. Niet gesteld noch gebleken is dat de zenuwbanen op onjuiste wijze zijn doorgenomen. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet expliciet te benoemen dat de ingreep mede door een arts in opleiding zou worden verricht. De arts in opleiding was de hoofdoperateur en stond onder supervisie van de verweerder en heeft voorafgaand aan de ingreep nog met klager gesproken. Uit het dossier blijkt dat verweerder klager expliciet heeft gewezen op het risico dat het okselzweten niet zou worden verholpen en dat hij ook op andere plekken zou kunnen gaan zweten. Nu het niet meer kunnen zweten op het hoofd en de zenuwpijn slechts zeer sporadisch voorkomt, valt dit niet te kwalificeren als te verwachten risico's. Het is dan ook niet aan verweerder te verwijten dat hij deze risico's niet expliciet heeft benoemd. Na de ingreep is klager overgedragen aan de verkoever, onder verantwoordelijkheid van de afdeling anesthesie. De anesthesiemedewerker heeft conform het protocol opdracht gegeven om om 15:30 uur op de verkoever een röntgenfoto te maken. Het feit dat dit pas uren later is gebeurd, kan niet aan verweerder worden verweten maar is een verantwoordelijkheid van de medewerkers van de verkoever. Alle klachtonderdelen worden ongegrond verklaard.
RTG Eindhoven 20 juli 2022, nr. H2021/3753. ECLI:NL:TGZREIN:2022:38
Een tuchtklacht kan worden ingediend door een rechtstreeks belanghebbende. Volgens vaste jurisprudentie kan een nabestaande ten aanzien van de medische behandeling van een overleden patiënt een klacht indienen. Normaal gesproken wordt bij een door een nabestaande ingediende klacht aangenomen dat de nabestaande de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt. Bijzondere omstandigheden kunnen er echter toe leiden dat aanleiding bestaat te betwijfelen of de nabestaande daadwerkelijk de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt. Anders dan de neuroloog heeft bepleit, moeten niet de nabestaande bijzondere omstandigheden aanvoeren waaruit afgeleid kan worden dat zij de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt, maar had de neuroloog bijzondere omstandigheden moeten aanwijzen op grond waarvan betwijfeld kan worden of dat het geval is. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege meent het Centraal Tuchtcollege dat van zodanige omstandigheden in dit geval niet is gebleken. Dit betekent dat klaagster volledig ontvankelijk is in onderdeel a. van haar klacht. Ook anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat van de neuroloog een meer voortvarende aanpak had mogen worden verwacht toen hij door de revalidatiearts op 12 januari 2015 werd geïnformeerd over in ieder geval twee nieuwe episodes van cerebrale ischemie (zich uitend in neglect en apraxie) die zich in korte tijd (sinds 22 december 2014) bij deze patiënt met een pancreascarcinoom hadden voorgedaan ondanks clopidogrelgebruik. Omdat de neuroloog op de zitting in beroep verklaarde dat hij tot de conclusie is gekomen dat hij na 12 januari 2015 alerter en sneller had kunnen handelen legt het CTG hem geen maatregel op. Daarbij weegt het CTG ook mee dat hij deze casus tweemaal in de vakgroep heeft besproken en daaruit lering is getrokken. Ook is het inmiddels meer dan zeven jaar geleden. De neuroloog is voorts niet eerder met de tuchtrechter in aanraking geweest.
CTG 18 juli 2022, nr. C2021/1075. ECLI:NL:TGZCTG:2022:139
De tuchtklacht van de werkgever is gericht tegen de verzekeringsarts van het UWV die een deskundigenoordeel (DO) heeft gegeven. De werkgever stelt zich op het standpunt dat zij rechtstreeks belanghebbende is bij dit oordeel en het daarover afgegeven rapport. Want als werkgever heeft zij mogelijk serieuze consequenties van dat oordeel te dragen. Het CTG is van oordeel dat de werkgever niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende, als bedoeld in artikel 65, lid 1, onder a, van de Wet BIG. Het is immers de werknemer die door de verzekeringsarts is beoordeeld. Hoewel duidelijk is dat het DO voor de werkgever serieuze gevolgen kan hebben voor haar verplichtingen tot doorbetaling van loon bij ziekte en het ter hand nemen van de re-integratie van de werknemer, leidt dit uiteindelijk alleen tot een afgeleid financieel belang van de werkgever. Dit is geen rechtstreeks bij een handeling op het gebied van de individuele gezondheidszorg betrokken belang. Het CTG oordeelt ook dat er geen sprake is van een opdrachtgeversrelatie als bedoeld in artikel 65, lid 1, onder b, van de Wet BIG tussen enerzijds de werkgever of de werknemer en anderzijds de verzekeringsarts bij het verzoeken van een deskundigenoordeel; dit onderzoek wordt immers door het UWV aan de verzekeringsarts opgedragen op verzoek van een van de partijen. Omdat de werkgever niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende en ook niet als opdrachtgever voor het DO heeft gefungeerd, is zij niet klachtgerechtigd. Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege de werkgever terecht in haar klacht niet ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep wordt dus verworpen.
CTG 18 juli 2022, nr. C2021/1104. ECLI:NL:TGZCTG:2022:136
Gemeenten en zorgverzekeraars werken steeds beter samen om preventie voor risicogroepen te organiseren. Preventie voor risicogroepen is onder andere gericht op kwetsbare ouderen, mensen met overgewicht of met psychische problemen. Door samen te werken kunnen gemeenten en zorgverzekeraars het aanbod aan interventies op elkaar afstemmen. Ook wordt samengewerkt met zorg- of welzijnsorganisaties. Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat gemeenten en zorgverzekeraars elkaar steeds beter weten te vinden en meer inzicht hebben in elkaars belangen en verwachtingen. Ook zien zij preventie inmiddels meer als hun verantwoordelijkheid. Er is wel behoefte aan blijvende financiering om samenwerking verder te stimuleren. Daarnaast is er een wens om in wetgeving vast te leggen wie verantwoordelijk is voor preventie voor risicogroepen.
Nieuwsbericht RIVM, 14 juli 2022
Het Transparantieregister Zorg heeft de jaarcijfers gepubliceerd van financiële relaties van leveranciers met zorgverleners, zorginstellingen en patiëntenorganisaties. De totale waarde van gemelde financiële relaties tussen zorgprofessionals, zorginstellingen en patiëntenorganisaties enerzijds en leveranciers van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen anderzijds was in 2021 ongeveer even hoog als in 2020. In totaal ging het vorig jaar om ruim € 83 miljoen. Het Transparantieregister heeft het raadplegen van het register makkelijker gemaakt, door op de eigen site checklijsten te publiceren van BIG- en KvK-nummers die in het register voorkomen. Dit is in lijn met het doel van het register en conform de AVG. Op deze lijsten staan geen persoonsgegevens of inhoudelijke details over de financiële relatie. Daarvoor dient het register zelf te worden geraadpleegd.
Nieuwsbericht KNMG, 18 juli 2022
De Patiëntenfederatie heeft op 20 juli de Wegwijzer Wilsverklaring gepubliceerd. Deze wegwijzer is bedoeld om patiënten te helpen bij het bepalen wat men wil, wat nog kan en hoe men zaken regelt rond het levenseinde. Op de website staat al een handreiking “Praat op tijd over je levenseinde”. De Wegwijzer Wilsverklaring moet mensen op weg helpen een wilsverklaring op te stellen en wijst waar nuttige informatie daarover is te vinden.
Nieuwsbericht Patientenfederatie Nederland
In een nieuwsbericht van 21 juli attendeert de KNMG basisartsen op drie ontwikkelingen over de herregistratie van basisartsen:
In het nieuwsbericht wordt dieper op deze drie ontwikkelingen ingegaan.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.