Klaagsters dient een klacht in tegen de huisarts van haar inmiddels zesjarige dochter. Op vierjarige leeftijd heeft de dochter gedurende acht maanden hormooninjecties toegediend gekregen in verband met een zeldzame ziekte. Zeven van de acht injecties heeft de huisarts toegediend. Uiteindelijk is duidelijk geworden dat de dosering elke keer te hoog is geweest. Klaagster vindt dat de huisarts onzorgvuldig heeft gehandeld door de dosering en de daarbij behorende intervallen van de injecties niet te verifiëren bij de kinderarts. Ook vindt zij dat de huisarts nadien onvoldoende moeite heeft gestoken in het herstel van het vertrouwen. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) is het eens met de klacht dat de huisarts had moeten nagaan wat de juiste dosering was en met welke frequentie de hormooninjecties moesten worden toegediend en acht de klacht in zoverre gegrond. Daartoe overweegt het RTG dat de norm is dat bij onduidelijkheid over de intervallen en de dosis – bijvoorbeeld door discrepantie tussen de brief van de specialist en de informatie van de ouders of patiënt – de huisarts bij de specialist verifieert wat het juiste interval en de juiste dosering is. De gevolgen van een onjuiste combinatie interval/dosering voor een patiënt kunnen immers schadelijk zijn. Het RTG legt de huisarts de maatregel van een waarschuwing op.
RTG 23 augustus 2022, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:122
Klager was werkzaam als politieagent. In diensttijd heeft hij PTSS opgelopen. In het kader van een procedure om te bekijken of klager in aanmerking komt voor een IVA-uitkering, heeft de verzekeringsarts van het UWV beklaagde, psychiater, gevraagd een rapport over klager uit te brengen. Klager is het niet eens met hoe het onderzoek is verlopen en met de in het rapport getrokken conclusies. Klager verwijt de psychiater dat hij in zijn rapport tot de conclusie is gekomen dat sprake zou zijn van overdrijving van de klachten en dat de eerder gestelde diagnoses ADD en PTSS niet bevestigd kunnen worden, dat het rapport slordig is opgesteld en dat de psychiater in het rapport gebruik heeft gemaakt van knip- en plakwerk. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) constateert allereerst dat de psychiater een medisch-specialistisch deskundigenrapport heeft opgesteld en dat een dergelijk rapport moet voldoen aan de voorwaarden uit de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage in Bestuurs- en Civielrechtelijk Verband (hierna: richtlijn). Het RTG oordeelt dat het rapport op verschillende punten niet aan die voorwaarden voldoet. Zo is het rapport gebaseerd op een psychiatrisch onderzoek dat per telefoon is verricht, zonder beeld en heeft de psychiater zich voor de diagnostiek uitsluitend gebaseerd op wat klager zelf vermeldde; de speciële anamnese voor PTSS is niet volledig is uitgevraagd. Het RTG acht de eerste twee klachtonderdelen daarom gegrond. Het derde klachtonderdeel acht het RTG ongegrond. Het RTG acht de maatregel van een berisping passend en bepaalt dat de beslissing zal worden gepubliceerd. De psychiater gaat tegen deze beslissing in beroep. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep en bevestigt het oordeel van het RTG.
CTG 15 augustus 2022, ECLI:NL:TGZCTG:2022:147
Klager lijdt aan scoliose. In 2014 is klager verwezen naar een revalidatiecentrum. Beklaagde, revalidatiearts, was betrokken bij de multidisciplinaire behandeling van klager. Klager verwijt de revalidatiearts dat hij had moeten zien dat de Cobbse hoeken bij zijn scoliose groter waren dat in het dossier vermeld was, dat hij verkeerde informatie over klagers scoliose heeft aangeleverd waardoor het UWV tot een verkeerd oordeel is gekomen, dat hij op basis van de informatie van de podoloog had moeten weten dat klagers stand verslechterd was, en dat hij de mogelijkheid om geopereerd te worden niet heeft benoemd. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) verklaart het klachtonderdeel over de informatieverstrekking aan het UWV gegrond en legt daarvoor een waarschuwing op. De overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard. De revalidatiearts gaat in beroep tegen deze beslissing. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) verklaart de klacht alsnog in het geheel ongegrond. Anders dan het RTG is het CTG van oordeel dat de revalidatiearts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet uit zichzelf, nadat de onderzoeksresultaten bekend waren, nog een opvolgend bericht naar het UWV te sturen. Tussen het UWV en de behandelend arts(en), in dit geval de revalidatiearts, bestaat volgens het CTG geen rechtsverhouding waaruit voor een arts enige verplichting voortvloeit om het UWV ongevraagd op de hoogte te (blijven) houden van nieuwe onderzoeksresultaten. Ook een wettelijke verplichting hiertoe bestaat niet. Integendeel; indien voor een beoordeling aanvullende gegevens nodig zijn worden deze opgevraagd bij de behandelend arts(en) van de cliënt, aldus het CTG. De behandelend arts, op wie een geheimhoudingsplicht rust, mag deze gegevens alleen verstrekken met gerichte toestemming van de betrokkene. Het is in de beroepsgroep daarom niet gebruikelijk en onwenselijk als een zorgverlener zonder een specifieke vraagstelling voorzien van een daarbij horende machtiging, uit zichzelf medische informatie naar een uitvoeringsinstantie als het UWV stuurt.
CTG 15 augustus 2022, ECLI:NL:TGZCTG:2022:144
Klager is ambtenaar en heeft bezwaar gemaakt tegen zijn ontslag. De bezwaarcommissie heeft klager in het gelijk gesteld; klager had op grond van het toen geldende ambtenarenrecht niet ontslagen mogen worden zonder onderzoek te verrichten naar de vraag of de ongeschiktheid een medische oorzaak had. Vervolgens heeft de aangeklaagde psychiater in opdracht van de werkgever een psychiatrische expertiserapportage opgesteld. Klager verwijt de psychiater in dat verband onder meer dat de rapportage op onvolledige en op onjuiste informatie is gebaseerd (klachtonderdeel 3), dat de psychiater heeft nagelaten klager te wijzen op het blokkeringsrecht (klachtonderdeel 4) en dat de psychiater de opmerkingen van klager op de conceptrapportage niet heeft verwerkt in/als bijlage heeft gehecht aan de definitieve rapportage (klachtonderdeel 5). Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) verklaart alleen klachtonderdeel 3 gegrond en legt de psychiater de maatregel van berisping op. De psychiater stelt vervolgens beroep in tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 3 en de opgelegde maatregel. Klager stelt ook een beroep in tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen 4 en 5. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) komt net als het RTG tot gegrondverklaring van klachtonderdeel 3 en ongegrondverklaring van de klachtonderdelen 4 en 5. Het CTG acht de maatregel van een waarschuwing echter passender. Dit onder andere omdat de psychiater op de zitting in beroep heeft aangegeven lering te hebben getrokken uit deze zaak en omdat de psychiater niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Voor zover het beroep van de psychiater zich richt tegen de zwaarte van de maatregel, slaagt het dus.
CTG 15 augustus 2022, ECLI:NL:TGZCTG:2022:145
Klaagster was met een gebroken ruggenwervel opgenomen in het ziekenhuis waar beklaagde als chirurg werkt. Na een paar dagen opname en conservatief beleid bleek dat er toch een operatie nodig was vanwege een complicatie. Beklaagde was tot aan de operatie de hoofdbehandelaar van klaagster. Klaagster verwijt beklaagde onder meer dat hij in diverse opzichten tekortgeschoten is jegens klaagster tijdens de opname, waardoor het onnodig lang heeft geduurd voordat de complicatie werd ontdekt met alle gevolgen van dien. Zo was er volgens klaagster geen sprake van ‘informed consent’ ten aanzien van het conservatieve beleid en was de verslaglegging hier en daar gebrekkig. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) acht de keuze voor een conservatief beleid in plaats van opereren in het geval van klaagster gerechtvaardigd, omdat bij klaagster aanvankelijk geen neurologische schade werd vastgesteld. Toen de situatie veranderde, is het beleid volgens het RTG tijdig en adequaat aangepast. Wel is het RTG van mening dat - bij gebreke aan andere objectieve bronnen – het ervoor moet worden gehouden dat een gesprek gericht op instemming (‘informed consent’) ten aanzien van het conservatieve beleid niet heeft plaatsgevonden. Uit de summiere aantekening van een gesprek op 15 december 2017 kan het RTG niet afleiden wie dat gesprek met klaagster heeft gevoerd en wat er in dat gesprek is gezegd, of aan klaagster het beleid is uitgelegd, wat de afwegingen waren en of klaagster het daarmee eens was. Aangezien beklaagde supervisor was op bedoelde dag en hij (door de binnen het ziekenhuis gehanteerde regels) daardoor ook als hoofdbehandelaar was aan te merken, treft hem dit verwijt. Het RTG volstaat met het opleggen van de maatregel van een waarschuwing.
RTG Zwolle 8 augustus, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:111
De behandelend arts van klager heeft aan de zorgverzekeraar van klager toestemming gevraagd om hem in aanmerking te laten komen voor medisch-specialistische revalidatiezorg (MSR). Beklaagde is als medisch adviseur werkzaam bij klagers zorgverzekeraar. Beklaagde heeft bij klagers arts aanvullende informatie opgevraagd om de aanvraag te beoordelen. Klagers arts heeft deze informatie niet verstrekt en heeft beklaagde, ook namens klager, meermaals gevraagd waarom de aanvullende informatie noodzakelijk was. Klager verwijt beklaagde onder meer dat hij ten onrechte heeft geweigerd vragen van klager en zijn arts te beantwoorden en dat hij medische gegevens heeft opgevraagd zonder de noodzakelijkheid daarvan te onderbouwen. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) concludeert dat ook een arts die adviseert over aanspraken op grond van de Zorgverzekeringswet zich bij het opvragen van persoonlijke gegevens van medische aard dient te houden aan beginselen van noodzaak en proportionaliteit. Dit impliceert ook dat een zodanige arts zich toetsbaar dient op te stellen als hem op dit punt kritische vragen worden gesteld. Het RTG baseert zich bij dit oordeel onder meer op de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens (2020). Het RTG verklaart de klacht gedeeltelijk (klachtonderdelen 2,3 en 5) gegrond en legt beklaagde een waarschuwing op. Zowel klager als beklaagde gaan in hoger beroep. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) verklaart – naast klachtonderdelen 2,3 en 5 – ook klachtonderdeel 6 gegrond; het rapport van beklaagde voldoet volgens het CTG niet aan de eisen waaraan een medische rapportage moet voldoen. Volgens het CTG is het onduidelijk waarop de conclusies van het rapport steunen. Het CTG houdt de maatregel van waarschuwing in stand.
CTG 15 augustus 2022, ECLI:NL:TGZCTG:2022:146
Minister Kuipers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft de Tweede Kamer de leidraad van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over de continuïteit van de zorg en de jeugdhulp toegezonden. In deze leidraad zet de IGJ uiteen wat zij verwacht van zorgaanbieders in situaties waarin er (mogelijk) risico’s ontstaan voor de continuïteit van zorg aan patiënten en cliënten.
Kamerbrief, 18 augustus 2022 en Leidraad continuïteit zorg en jeugdhulp.
Ieder jaar brengt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een samenvattend rapport uit over de uitvoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) door zorgverzekeraars. In het rapport over 2021 gaat de NZa in op de impact van de coronacrisis, zorgplicht en passende zorg, het proces van zorginkoop, polisaanbod, bruikbare informatie voor verzekerden, en controles en financiële verantwoording. De NZa concludeert dat er zaken goed gaan, maar ook dat er op punten ruimte is voor (verdere) verbetering. Samenwerking is daarbij een belangrijk element.
Nieuwsbericht NZa, 16 augustus 2022
Op 26 augustus heeft advocaat-generaal (A-G) T. Hartlief op grond van artikel 75 Wet BIG een vordering tot cassatie in het belang der wet ingediend tegen een uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) van 29 januari 2021. De vordering tot cassatie in het belang der wet heeft tot doel antwoord te krijgen op de vraag of een patiënt recht op inzage heeft in de bevindingen van een arts die in opdracht van (de aansprakelijkheidsverzekeraar van) het ziekenhuis – op basis van het medisch dossier maar zonder de patiënt in kwestie te zien – heeft beoordeeld of de behandeling van de desbetreffende patiënt volgens de regelen der kunst heeft plaatsgevonden. A-G Hartlief meent dat het CTG terecht heeft geoordeeld dat er in een dergelijk geval geen recht op inzage is. Hij is het echter niet eens met de juridische motivering van dat eindoordeel. Volgens hem is daarvoor een andere juridische motivering. In zijn conclusie, waarvan de samenvatting te lezen is op de website van de Hoge Raad, legt de A-G uit hoe de beslissing volgens hem wel gemotiveerd zou moeten worden en geeft hij een advies aan de Hoge Raad. De uitspraak van de Hoge Raad volgt later.
Nieuwsbericht Hoge Raad, 26 augustus 2022.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.