De eisen met betrekking tot het herregistreren in het BIG-register, worden aangepast. De tweejaar-werkonderbrekingeis wordt per 1 december 2022 uit het besluit Periodieke registratie Wet BIG geschrapt. Tot voor kort gold de regel dat voor BIG-geregistreerde zorgverleners bij een werkonderbreking van meer dan twee jaar, de werkervaring die was opgedaan vóór de werkonderbreking niet mocht meetellen voor herregistratie. Deze regel komt nu definitief te vervallen. Dit betekent dat alle relevante werkervaring opgedaan binnen 5 jaar voorafgaand aan de uiterste herregistratiedatum (UHD) mogen meetellen voor herregistratie.
Het BIG-register meldt in haar nieuwsbericht dat het sinds vrijdag 4 november jongstleden mogelijk is een aanvraag voor herregistratie (digitaal) in te dienen met een werkonderbreking van twee jaar of meer. Het gaat om een reguliere aanvraag voor BIG-herregistratie en kan digitaal via ‘Mijn BIG-register’ ingediend worden.
In maart 2020 besloot de minister van Medisch Zorg en Sport dat voormalig verpleegkundigen en artsen onder bepaalde voorwaarden weer aan de slag mochten in de zorg zonder zich opnieuw te registreren in het BIG-register. Deze uitzondering is gemaakt omdat de inzet van extra personeel in de zorg hard nodig was voor het bestrijden van de Covid-uitbraak. Inmiddels is de situatie veranderd en is het besluit herzien. Dit betekent dat voormalig verpleegkundigen en artsen niet meer zelfstandig voorbehouden handelingen mogen verrichten en ook geen opdracht meer hiertoe mogen geven. Ook voormalig zorgverleners die dit op basis van het besluit al vóór 1 augustus 2022 deden, mogen dat sinds 1 augustus niet meer doen. Zie ook het nieuwsbericht van het BIG-register.
Nieuwsbericht KNMG, 3 november 2022
Op 31 oktober 2022 publiceerde minister Kuipers van VWS zijn antwoorden op de vragen van het kamerlid Van Meijeren (FvD) over het bericht dat het onderzoek naar de oorzaken van de oversterfte om oneigenlijke redenen wordt gefrustreerd door het RIVM en de GGD (2022Z17025).
In antwoord op de stelling dat de AVG niet van toepassing is op gegevens van overleden personen, antwoordde de minister dat hij van mening is dat het onderzoek naar de redenen en oorzaken van oversterfte volledig en zonder beperkingen uitgevoerd moet worden. Voor een zo optimaal als mogelijke uitvoering van het oversterfteonderzoek zijn test- en vaccinatiedata van iedereen nodig, ook van niet overleden personen, omdat zij een controlegroep vormen. Om deze gegevens toegankelijk te maken voor het onderzoek is grote zorgvuldigheid vereist. Dit betekent dat de datatoegang moet passen binnen de wettelijke kaders, onder andere ten aanzien van het borgen van privacy. De AVG, maar ook de Wgbo, de Wpg en de wet op het CBS zijn hierop onder andere van toepassing.
Voorts herhaalde de minister dat er momenteel hard wordt gewerkt aan de verdere concretisering van de aanpak om data toegankelijk te maken ten behoeve van de wetenschap. Hij is voornemens ook te kijken naar de mogelijkheden om een wetswijziging of andere middelen in te zetten om de wettelijke basis en het kader voor deling van gezondheidsgegevens ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek te verduidelijken. Dit najaar zal hij de Kamer hier verder over informeren.
Antwoorden op kamervragen over toegang tot data voor oversterfte-onderzoek
De herziene richtlijn Palliatieve zorg voor mensen met een verstandelijk beperking sluit aan bij knelpunten uit de praktijk van ouders en naasten en zorgverleners van mensen met een verstandelijke beperking in zowel de intra- als extramurale zorg. De herziening is begeleid door het IKNL. De Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG) is de regiehoudende vereniging van deze richtlijn.
De nieuwe richtlijn gaat uitgebreid in op de markering van de palliatieve fase bij de doelgroep. Zowel verwanten als zorgverleners hebben aangegeven dat het lastig kan zijn om de palliatieve fase bij mensen met een verstandelijke beperking tijdig te herkennen. Alert zijn op achteruitgang in functioneren en toenemende kwetsbaarheid kan daarbij helpen.
De richtlijn is uitgebreid met achtergrondinformatie over verschillende syndromen en de oorzaken daarvan. Ook staat aangegeven waar mensen met de betreffende syndromen doorgaans aan overlijden. Dit draagt bij aan betere interpretatie van symptomen bij mensen die dat niet goed kunnen uiten en daarmee betere en tijdiger behandeling of begeleiding.
De nieuwe richtlijn bevat ook meetinstrumenten voor symptomen die bij de doelgroep kunnen worden ingezet. Zo worden er instrumenten beschreven die pijn, delier of slikproblemen in kaart brengen.
Richtlijn palliatieve zorg voor mensen met een verstandelijke beperking
Verenso heeft deze handreiking uit 2020 herzien. In de IKNL/NHG richtlijn (en voor het OM) is een verwacht overlijden binnen twee weken leidend voor het inzetten van continue palliatieve sedatie. In deze handreiking stelt Verenso dat deze termijn realistisch moet zijn: redelijkerwijs wordt het overlijden binnen twee weken verwacht. Hiermee geven zij aan dat, gelet op de onzekerheid van het inschatten van de termijn van overlijden bij deze specifieke groep patiënten, deze inschatting met de nodige onzekerheid omgeven is en een zekere foutmarge in zich heeft.
Overige wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke handreiking betreffen: vervanging van de term “kortdurend” door “intermitterende palliatieve sedatie”; aanbevoling om een specialist ouderengeneeskunde te consulteren; refractair probleemgedrag bij dementie versnelt het ziekteproces; de termijn van overlijden is moeilijk in te schatten door “prolonged dwindling”; toediening van vocht en voeding wordt gezien als zinloos medisch handelen bij continue palliatieve sedatie.
Nieuwsbericht Verenso, 25 oktober 2022
Klaagster, geboren in 1945, heeft in oktober 2021 een nieuwe heup gekregen. In december 2021 is klaagster thuis uit bed gevallen. De neef van klaagster heeft vervolgens contact gehad met de huisarts. De huisarts heeft de neef geadviseerd om klaagster terug in bed te leggen en er is geprobeerd aanvullende/vervangende zorg te regelen. De huisarts is niet op visite geweest. Klaagster vindt dat de huisarts nalatig is geweest onder meer door niet op visite te komen. Ook het Regionaal Tuchtcollege (RTG) neemt het de huisarts kwalijk dat hij geen visite bij klaagster heeft afgelegd. Klaagster had immers recent een totale heupprothese ondergaan, was een aantal malen uit haar bed gevallen, gilde van de pijn, klaagde over vlammende pijn rondom de heup en haar neef (gemachtigde) heeft meerdere keren gebeld voor bijstand en gevraagd of de huisarts langs wilde komen. De externe hulp voor klaagster ontsloeg de huisarts niet van zijn primaire verplichting om zijn patiënt/klaagster te bezoeken. De overige klachten over de inhoud van de gesprekken met de gemachtigde via de doktersassistente komen niet vast te staan. Het RTG oordeelt dat de huisarts verwijtbaar tekort is geschoten in de zorg richting klaagster en acht de maatregel van een berisping passend.
RTG Amsterdam 1 november 2022 nr. A2022/3858, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:149
Klager was fulltime wethouder in de gemeente B. In 2014 is hij wethouder op parttimebasis van een kleinere gemeente geworden. Na afloop van een aanvullende wachtgelduitkering van de gemeente B. heeft een andere arts dan de verzekeringsarts de medische beperkingen van klager vastgesteld. Deze vaststelling heeft geleid tot het advies aan het college van B&W van B. dat klager 25% arbeidsongeschikt is. Het college van B&W twijfelde of de vastgestelde medische beperkingen juist waren en verzocht aan de verzekeringsarts een second-opinion. De verzekeringsarts adviseerde dat klager niet arbeidsongeschikt in de zin van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers (APPA) is. Klager is het niet eens met de wijze waarop de verzekeringsarts het onderzoek heeft gedaan en ook niet met de resultaten van het onderzoek. Het college is van oordeel dat de verzekeringsarts conform de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage heeft gehandeld, onderzoeksmethoden heeft gebruikt die bij verzekeringsgeneeskundige onderzoeken gebruikelijk zijn en conclusies heeft getrokken die andere verzekeringsgeneeskundigen ook hadden kunnen trekken. Ook is er geen sprake van belangenverstrengeling en heeft de verzekeringsarts het correctierecht juist toegepast. De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
RTG Amsterdam 28 oktober 2022, nr. A2022/3962, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:146
De ex-echtgenote van klager heeft bij de arts onder behandeling gestaan vanwege depressieve klachten. De ex-echtgenote heeft de arts gevraagd om, in het kader van de echtscheidingsprocedure tussen haar en klager, een brief op te stellen over haar psychische functioneren. De arts heeft aan dit verzoek gehoor gegeven en de door hem opgestelde brief is door de ex-echtgenote ingebracht in de tussen haar en klager lopende procedure. Klager verwijt de arts deze brief te hebben opgesteld en hij klaagt over de inhoud van de brief. Het college overweegt dat een behandelend arts geen geneeskundige verklaring mag afgeven over eigen patiënten. Daarvoor gelden strikte regels, zoals neergelegd in de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens (KNMG, 2021). Het college legt de arts een berisping op. De regels voor het opstellen van een geneeskundige verklaring zouden inmiddels voldoende bekend moeten zijn binnen de medische beroepsgroep. Ter zitting heeft de arts laten weten dat hij geregeld, naar eigen schatting 2-4 keer per jaar, een geneeskundige verklaring opstelt op verzoek van (oud-)patiënten. Dit doet hij ook voor andere procedures dan echtscheidingszaken, zoals voor asielrecht-procedures. De arts heeft niet getoond dat hij inzicht heeft in de onjuistheid van zijn handelen, ook niet nadat het college hem op de geldende regels daarover heeft gewezen.
RTG Amsterdam 28 oktober 2022, nr. a2022/3869, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:147
Klager verwijt beklaagde dat deze verkeerde medicijnen voorschrijft, geen goede zorg biedt en klager aan zijn lot over laat. Klager ondervindt diverse klachten, zoals kalknagels, huiduitslag, uitslag op de mond, overmatig transpireren en een droge mond. De voorgeschreven medicijnen werken niet en verergeren de klachten. Het daadwerkelijke probleem wordt niet aangepakt. Klager wenst te worden onderzocht door een arts die is gelieerd aan het tuchtcollege.
Het college vindt in de aantekeningen van de contacten die beklaagde met klager heeft gehad, die bevestiging vinden in het medisch dossier, geen gegronde aanleiding voor de veronderstelling dat beklaagde verkeerde medicijnen heeft voorgeschreven, geen goede zorg biedt, klager aan zijn lot overlaat of het daadwerkelijke probleem niet aanpakt. Het gevoel dat klager daarover heeft, kan niet worden geobjectiveerd. Aan klagers wens te worden onderzocht door een arts die is gelieerd aan het tuchtcollege, kan het college niet voldoen, nu dit niet de wettelijke taak van het tuchtcollege is. Dit leidt tot de conclusie dat de klacht als geheel kennelijk ongegrond is.
RTG Zwolle 25 oktober 2022, nr. Z2021/3585, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:140
De klacht gaat over de dosering van klagers lithiummedicatie. Volgens klager heeft de huisarts zich nooit verdiept in zijn medicatiegeschiedenis en wist zij niet hoe zij moest handelen met zijn verhoogde lithiumgehalte in zijn bloed. Klager meent dat hij door toedoen van de huisarts is teruggevallen en weer is opgenomen in een gesloten inrichting. Het college constateert dat de verlaging van de lithiumdosering naar 800mg/dag in overleg met en op advies van de psychiater en met akkoord van klager heeft plaatsgevonden. De verlaging vond plaats vanwege een te hoge lithiumspiegel en een verslechterde nierfunctie. Naar het oordeel van het college heeft de huisarts zorgvuldig gehandeld door eerst met de psychiater af te stemmen, voordat zij de dosering aanpaste. Nadat klager telefonisch liet weten dat het niet goed met hem ging, verhoogde de huisarts de dosering, in overleg met klager, naar 1000mg/dag. In het dossier heeft beklaagde benoemd dat de lithiumdosering verlaagd moest worden vanwege een te hoge spiegel en verslechterde nierfunctie maar dat klager hierop klachten ontwikkelde van onrust, meer dorst en meer lopen. Het college begrijpt dat beklaagde met de verhoging van de dosering naar 2,5 tablet per dag tegemoet heeft willen komen aan deze beide aspecten. Toen klager vervolgens nog verder ontregeld raakte heeft de huisarts – na wederom overleg met en op advies van de psychiater – de dosering weer verhoogd naar 1200mg/dag. Verder heeft de huisarts in de daaropvolgende dagen regelmatig contact onderhouden met de psychiatrie, gezorgd voor een verwijzing en de crisisdienst ingeschakeld, zodat aan klager de juiste zorg kon worden geboden. Alles overziend, komt het college tot de conclusie dat het spijtig is dat klager ontregeld is geraakt, maar dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
RTG Zwolle 25 oktober 2022, nr. Z2022/4200, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:141
Klager beklaagt zich erover dat een arts zijn BSN-nummer met anderen heeft gedeeld en onjuiste informatie in de zaak van zijn zus heeft ingediend. Hierdoor heeft de arts volgens klager zijn privacy geschonden. Verder merkt klager op dat de arts weigert om hem te keuren en dat hij niets meer met klager te maken wil hebben. Tot slot wil klager dat de opgelegde maatregel in de uitspraak van de zaak D2021/3183 openbaar wordt gemaakt. Volgens het Tuchtcollege heeft klager onvoldoende duidelijk gemaakt wat hij de arts precies verwijt. Voor zover de klacht betrekking heeft op het delen van (vertrouwelijke en onjuiste) informatie over klager – waaronder het BSN-nummer van klager – en op de weigering om klager te keuren, heeft klager in het klaagschrift niet omschreven hoe en wanneer de arts dit zou hebben gedaan. Bovendien heeft de arts dit gemotiveerd weersproken. Klager heeft deze klachten daarna niet nader onderbouwd. Hij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid van een mondeling vooronderzoek om zijn klacht en standpunt nog verder toe te lichten of bewijsstukken in te dienen. Klager heeft enkel de uitspraak in de zaak D2021/3183 als bijlage bij zijn klaagschrift gevoegd. Daaruit kan niet worden afgeleid dat de arts verwijtbaar zou hebben gehandeld jegens klager. Het tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond.
RTG Amsterdam 25 oktober 2022, nr. A2022/4139, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:142
Sinds 2016, 2018 en 2019, is de onderhavige klacht de vierde klacht die klager indient tegen de bedrijfsarts over haar begeleiding van klager in 2014. In het kader van die klachten heeft inmiddels viermaal een beoordeling door dit college plaatsgevonden en viermaal een beoordeling door het CTG. Alle klachtonderdelen zijn in eerste instantie ongegrond of niet-ontvankelijk verklaard en de door klager tegen deze beslissingen ingestelde beroepen zijn uiteindelijk alle verworpen.
Enerzijds weegt het college aan de zijde van klager mee dat duidelijk is dat het feit dat zijn dienstverband destijds is beëindigd en/of de manier waarop dit is gebeurd, hem nog steeds zeer bezighoudt en emotioneert. Anderzijds weegt het college mee dat de bedrijfsarts van medio 2016 tot eind 2021 vrijwel doorlopend met klacht- of beroepsprocedures van klager geconfronteerd is geweest, terwijl er nu weer een klacht over haar handelen binnen hetzelfde kader wordt ingediend. Het is het college bekend dat tuchtklachten een grote impact kunnen hebben op zorgverleners, vanwege de daarmee gemoeide tijd, energie en kosten.
Na afweging van deze belangen oordeelt het college dat het belang van klager inmiddels niet meer opweegt tegen het belang van de bedrijfsarts om te worden beschermd tegen het steeds opnieuw indienen van klachten tegen haar over hetzelfde feitencomplex. De klacht wordt niet ontvankelijk verklaard.
RTG Amsterdam 25 oktober 2022, nr. A2022/4205, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:143
Klaagster is in 2019 ziek geworden. In het najaar van 2021 heeft een arts, over wie de verzekeringsarts de supervisie had, een rapport opgesteld over de benutbare mogelijkheden van klaagster per januari 2021. De verzekeringsarts heeft dit rapport goedgekeurd en medeondertekend. Klaagster is ontevreden over de werkwijze van de arts, en daarmee ook over de handelwijze van de verzekeringsarts als supervisor. Klaagster verwijt de arts in opleiding onder andere dat zij zonder klaagster zelf gesproken, gezien of onderzocht te hebben, een oordeel geveld heeft over de psyche, het gedrag en de gezondheid van klaagster. De klacht tegen de verzekeringsarts luidt dat hij als supervisor de rapportage van de arts in opleiding heeft goedgekeurd terwijl deze arts onzorgvuldig had gehandeld. Het college is van oordeel dat de verzekeringsarts zijn taak, ook als supervisor, naar behoren heeft vervuld en dat het begrijpelijk is dat de verzekeringsarts met het rapport heeft ingestemd en dit heeft gecontrasigneerd. Verder voldoet de rapportage van de arts in opleiding, en daarmee ook het handelen van de verzekeringsarts, aan de criteria die daarvoor gelden. Het rapport is voldoende duidelijk en vermeldt de informatie waarvan de arts gebruik heeft gemaakt. De conclusie van de arts in opleiding is inzichtelijk en zowel de arts in opleiding als de verzekeringsarts zijn binnen de grenzen van hun deskundigheid gebleven. In beide gevallen kan het college, gelet op alle genoemde criteria, geen fouten vaststellen die een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van de verzekeringsarts of van de verzekeringsarts in opleiding rechtvaardigen.
RTG Amsterdam 25 oktober 2022, nr. A2021/3722, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:144 en RTG Amsterdam 25 oktober 2022, nr. A2022/3842, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:145
In deze rechtszaak moet de Rechtbank Noord-Nederland beoordelen of ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging moet worden verleend. Door en namens betrokkene is een afwijzing van het verzoek tot de zorgmachtiging bepleit. Onder andere op grond van de omstandigheid dat betrokkene zich niet (meer) verzet tegen de zorg. Daarnaast is door de advocaat van betrokkene ter zitting opgemerkt dat het onafhankelijk onderzoek ten behoeve van de zorgmachtiging heeft plaatsgevonden door middel van beeldbellen. Dit gesprek verliep volgens betrokkene lastig en zij had het prettiger gevonden als het gesprek fysiek had plaatsgevonden, hetgeen volgens haar advocaat ook het juridische uitgangspunt is. De rechtbank stelt vast dat de Hoge Raad op 25 september 2002 heeft geoordeeld dat een beoordeling in het kader van een zorgmachtiging in beginsel in een direct contact moet plaatsvinden, hetgeen wil zeggen dat de psychiater de betrokkene in diens fysieke aanwezigheid spreekt en observeert. Alleen als het in redelijkheid niet mogelijk of verantwoord is om betrokkene in diens fysieke aanwezigheid te beoordelen, mag van voornoemd uitgangspunt worden afgeweken. De onafhankelijk psychiater heeft in de medische verklaring aangegeven dat een digitale beoordeling onder andere goed mogelijk was omdat betrokkene coöperatief was. Ook noemt de psychiater dat uit gericht pilotonderzoek is gebleken dat digitale beoordelingen kwalitatief gelijkwaardig zijn aan fysieke beoordelingen. De rechtbank overweegt als volgt. De psychiater heeft naar het oordeel van de rechtbank niet gemotiveerd waarom onderzoek in fysieke aanwezigheid van de betrokkene redelijkerwijs niet mogelijk of niet verantwoord was. Er is volgens de rechtbank op dit moment geen sprake van dusdanig beperkende covidmaatregelen dat voor een fysieke beoordeling geen ruimte was. Ook de zitting heeft fysiek plaatsgevonden. De motivering om een onderzoek te verrichten middels beeldbellen voldoet dan ook niet aan de criteria die de Hoge Raad daaraan stelt, aldus de rechtbank. De rechtbank oordeelt dan ook dat er een nieuwe medische verklaring moet komen, waarbij betrokkene fysiek wordt beoordeeld. De rechtbank geeft desondanks wel een kortdurende zorgmachtiging af omdat zij van mening is dat betrokkene wel verplichte zorg nodig heeft. Uiterlijk op 16 november 2022 moet er bij de rechtbank een nieuwe medische verklaring worden ingediend, waarbij betrokkene fysiek is beoordeeld.
Rechtbank Noord-Nederland 18 oktober 2022, nr. 186053, ECLI:NL:RBNNE:2022:3966.
Het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat (I&W) wil geen meldplicht voor artsen over rijgeschiktheid van patiënten. Vanuit de KNMG, FMS, LHV en NHG zijn we tevreden met deze uitkomst, die onderdeel vormt van het project ter verbetering van het stelsel medische rijgeschiktheid. Eén van de doelen van dit optimalisatietraject is te bezien of er alternatieven mogelijk zijn, die het huidige stelsel kunnen verbeteren. Een meldplicht voor artsen om betreffende patiënten te melden bij het CBR, was één van de opties die breed werd verkend. In goed overleg met het Ministerie van I&W wordt nu een informatierol voor artsen uitgewerkt.
Nieuwsbericht KNMG, 3 november 2022
In het Nederlands Juristenblad publiceerde Jan van Staalduinen (Phd Leiden) een artikel met daarin een overzicht, analyse en vraagstukken van medische aansprakelijkheid en Artificiële Intelligentie (AI).
Volgens de auteur zal AI naar verwachting steeds vaker een rol spelen bij geneeskundige behandelingen. Maar wat als er daarbij schade ontstaat? In welke gevallen kan de betreffende patiënt zijn schade verhalen op de hulpverlener (of het ziekenhuis)? Die vraag vormt de rode draad van dit artikel. In de bijdrage worden twee mogelijke grondslagen voor medische aansprakelijkheid geschetst, specifiek bij het gebruik van AI. Allereerst de tekortkoming in de sfeer van de geneeskundige behandelingsovereenkomst en in de tweede plaats non-conformiteit in de zin van artikel 7:18 BW. Het artikel wil bijdragen aan de kritische analyse en systematisering van het materiële medische aansprakelijkheidsrecht, een invulling daaraan geven voor gevallen waarin AI-toepassingen zijn gebruikt en vaststellen wat verder onderzocht moet worden.
Nederlands Juristen Blad, 2022, nr. 32
Een 19-jarige man uit Krimpen aan den IJssel (Zuid-Holland) is aangehouden door de politie op verdenking van het digitaal inbreken bij een softwareleverancier van de zorg. Hij zou hierbij tienduizenden documenten hebben buitgemaakt waarin mogelijk medische- of persoonsgegevens staan, meldt de politie dinsdag. Het zou gaan om het zorgplatform Carenzorgt. Het bedrijf deed aangifte, waarna de politie een onderzoek startte. De hack wordt onderzocht. Er wordt ook gekeken of de buitgemaakte gegevens zijn verspreid. Daar is nog geen duidelijkheid over. In de woning van de man heeft de politie verschillende gegevensdragers in beslag genomen.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.