In deze kamerbrief neemt het kabinet ten eerste het besluit van de WHO over om ‘monkeypox’ per direct aan te duiden met ‘mpox’. Voorts besluit minister Kuipers, op advies van het Deskundigenberaad, dat een meldingsplicht groep A voor mpox niet meer nodig is. Om eliminatie van mpox in Nederland en Europa te kunnen bereiken, wordt volstaan met een meldingsplicht conform B1 met daarbij het zo snel mogelijk melden binnen reguliere werktijden. De daartoe dienende ‘Regeling mpox B1’ is als bijlage bij de kamerbrief gevoegd. Een wetsvoorstel voor incorporatie van deze regeling in de Wet publieke gezondheid wordt begin 2023 verwacht. Het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel dat betrekking heeft op de aanwijzing van apenpokken als A-infectieziekte (Kamerstukken II 36167) zal worden ingetrokken.
Kamerbrief met bijlagen over stand van zaken mpox, 2 december 2022
Minister Kuipers (VWS) heeft op 21 november 2022, mede namens de minister voor Langdurige Zorg en Sport, een reactie gegeven op de motie Paulusma (D66) en Van den Berg (CDA) over de mogelijkheden voor een wettelijke keuzerecht op digitale zorg voor patiënten.
De conclusie luidt: “Samenvattend kan gesteld worden dat een zelfstandig recht op digitale zorg lastig realiseerbaar is, en tijdrovend, gezien de variëteit van digitale zorg en de context waarin het moet worden toegepast. De wenselijke route om dit verankeren is via onderdelen van de professionele standaard of kwaliteitsstandaarden. Een richtlijn gaat over de vraag hoe de zorg wordt uitgevoerd en via standaarden en richtlijnen kan op de beste manier aangesloten worden bij de praktijk. De onderdelen van de professionele standaard en kwaliteitsstandaarden zijn in beginsel bindend.”
Kamerbrief over wettelijke keuzerecht op digitale zorg voor patiënten; Eindrapportage samen beslissen over digitale zorg Rapport | 06-10-2022; Beslisnota wettelijk keuzerecht digitale zorg voor patiënten
Minister Kuipers (VWS) heeft op 22 november 2022 een brief gestuurd aan de Tweede Kamer waarin hij uitlegt hoe verschillende aanhangige (inter)nationale wet- en regelgeving over lichaamsmateriaal zich tot elkaar verhoudt.
Kamerbrief samenhang wet- en regelgeving lichaamsmateriaal
Wat is de impact van de Europese verordening over de European Health Data Space (EHDS) op Nederland? Daarover stuurde VWS-minister Ernst Kuipers een brief aan de Eerste en Tweede Kamer. Deze brief gaat over de juridische impactanalyse door onderzoekers van de Radboud Universiteit van het voorstel voor de EHDS -verordening en de effecten daarvan op het wetsvoorstel elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz).
Nieuwsbericht 22 november 2022
Op 8 juni 2015 is [eiseres] na een verwijzing van haar huisarts onderzocht op de mammapoli door [C], chirurg-oncoloog in het ziekenhuis. De aanleiding voor dit onderzoek was dat [eiseres] een voelbare afwijking in haar linkerborst had. Na diverse onderzoeken werden geen afwijkingen vastgesteld en werd eiseres in januari 2016 geadviseerd om zich te melden bij veranderingen en verder deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. In augustus 2018 werd een kwaadaardige afwijking geconstateerd en begin 2021 bleken er uitzaaiingen te zijn naar lever en longen. Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft een oncologisch chirurg [G] een medische expertise verricht en op 4 augustus 2022 zijn definitieve expertiserapport ingediend. Vervolgens stelde eiser het ziekenhuis aansprakelijk en deed een schikkingsvoorstel voor betaling van € 250.000 door het ziekenhuis aan materiele en immateriële schade. Het ziekenhuis wees dat voorstel af, waarna eiser een kort geding startte waarin zij een voorschot eist op een schadevergoeding van het ziekenhuis ter hoogte van € 190.000,- (en de proceskosten). Een paar dagen voor de mondelinge behandeling van het kort geding heeft het ziekenhuis, zonder erkenning van aansprakelijkheid, een (coulance) betaling gedaan aan [eiseres] van € 100.000,-. Volgens de voorzieningenrechter heeft het ziekenhuis voldoende steekhoudende en zwaarwegende bezwaren ingebracht tegen het rapport van [G]. Daarom biedt het rapport een ontoereikende grondslag om, in dit kort geding, met voldoende zekerheid te zeggen dat er sprake is van ernstig verwijtbaar medisch handelen aan de zijde van het ziekenhuis. Hoewel het op zichzelf niet uitgesloten is dat in een te zijner tijd te voeren bodemprocedure wordt geconcludeerd dat het handelen dan wel nalaten van het ziekenhuis wel degelijk aansprakelijkheid jegens [eiseres] oplevert, is dit in kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
Rechtbank Midden-Nederland 30 november 2022, nr. C/16/547418 / KG ZA 22-542, ECLI:NL:RBMNE:2022:4967
Klaagster is de moeder van een 19-jarige zoon, die plotseling is overleden. De zoon was bekend met een steroïdresistent nefrotisch syndroom. Klaagster heeft samen met de stiefvader, zussen en broers klachten ingediend tegen de huisarts, tegen een arts niet in opleiding tot specialist (anios), die werkzaam was op de afdeling interne geneeskunde van het ziekenhuis, twee internist-nefrologen en een internist.
De klacht tegen de huisarts luidt dat deze zich onvoldoende heeft geïnformeerd over de toestand van de zoon, waardoor hij de situatie niet juist heeft beoordeeld. De huisarts had nachtdienst op de HAP waar klaagster naartoe belde op de avond waarop haar zoon benauwd werd en uiteindelijk overleed.
Het college merkt de moeder als klaagster aan, omdat zij de meest aangewezen persoon is om de wil van haar zoon te vertegenwoordigen. De andere familieleden zijn daarom niet-ontvankelijk. Het college overweegt dat de huisarts ten minste bij de triagiste had moeten doorvragen naar de aard en ernst van de benauwdheid van de zoon. Het college is zich ervan bewust dat in deze situatie sprake is van een keten van samenwerking en verantwoordelijkheden, waarin de triagiste, de huisarts en de dienstdoende arts in het ziekenhuis allen een eigen rol vervullen. De beoordeling van de ene zorgverlener binnen de keten beïnvloedt echter de besluitvorming van de andere ketenzorgverlener(s). Ieder moet in zijn eigen positie in beginsel op de ander(en) kunnen vertrouwen, maar dit ontslaat – in dit geval – de huisarts niet van zijn eigen verantwoordelijkheid om zich goed te (laten) informeren. Het college legt geen maatregel op omdat sprake is van een lichte mate van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid. Het college verwijt de anios dat deze de verantwoordelijkheid niet heeft genomen om voldoende informatie te verzamelen om een adequate beoordeling te kunnen doen. Het college legt hem ook geen maatregel op. De klachten tegen de twee internist-nefrologen en tegen de internist worden ongegrond verklaard.
RTG Amsterdam 29 november 2022, nr. A2022/3889, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:173 (klacht tegen huisarts),
RTG Amsterdam 29 november 2022, nr. A2022/3891, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:172 (klacht tegen anios),
RTG Amsterdam 29 november 2022, nr. A2022/3754, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:171 (klacht tegen internist-nefroloog),
RTG Amsterdam 29 november 2022, nr. A2022/3888, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:170 (klacht tegen internist-nefroloog),
RTG Amsterdam 29 november 2022, nr. A2022/3890, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:174 (klacht tegen internist)
Beklaagde (bedrijfsarts) heeft invulling willen geven aan het advies uit het deskundigenoordeel van 8 november 2021 door de belastbaarheid van klager in kaart te brengen en onderzoek te doen naar diens mogelijkheden. Beklaagde heeft dit voornemen tijdens het spreekuur op 15 april 2022 met klager besproken en het arbeidsdeskundigonderzoek voorgesteld. Ook heeft beklaagde, indien klager en zijn werkgever van mening zouden verschillen over de mogelijkheid tot werkhervatting, hen erop gewezen dat zij daaromtrent een second opinion of een deskundigenoordeel bij het UWV konden aanvragen.
Volgens het college bestond er ten behoeve van het uitvoeren van het arbeidsdeskundigonderzoek geen noodzaak of verplichting contact op te nemen met de behandelaar van klager. Ook niet nadat klager daar om had verzocht. Het college komt tot dit oordeel op grond van het feit dat het eerste deskundigenoordeel dateerde uit november 2021. Het deskundigenoordeel – en de daarin opgenomen relevante informatie ten behoeve van de gezondheidssituatie van klager – was dus slechts enkele maanden oud en daarmee nog altijd relevant. Ook was de informatie van de behandelaar voor beklaagde bekend, namelijk diens advies om nog niet een paar keer in de week op locatie te gaan beginnen. De insteek van het arbeidsdeskundigonderzoek was dat aan de hand van de door de bedrijfsarts vastgestelde functionele mogelijkheden de re-integratiemogelijkheden werden beoordeeld en niet een eventuele werkhervatting. Beklaagde heeft voorts, zo blijkt uit de e-mailwisseling met klager (waarin deze beklaagde om advies vroeg), geadviseerd het arbeidsdeskundigonderzoek op te splitsen in twee delen om de impact op de gezondheidstoestand van klager te verkleinen. Het college kan invoelen dat een arbeidsdeskundigonderzoek effect kan hebben op de situatie van klager, maar dat brengt niet met zich mee dat beklaagde de behandelaar daarover had moeten consulteren of uit eigen beweging had moeten afzien van het onderzoek. Op grond van het voorgaande oordeelt het college dat de klacht kennelijk ongegrond is.
RTG Zwolle 29 november 2022, nr. Z2022/4464, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:159
Klager is plastisch chirurg. Tegen hem was bij een Geschillencommissie een klacht ingediend, onder meer omdat er voorafgaand aan een borstvergroting bij een patiënte onvoldoende informatie is gegeven. De Geschillencommissie vond dat er inderdaad tekort was geschoten in de informatievoorziening en veroordeelde de kliniek van klager om aan de patiënte in kwestie een schadevergoeding te betalen. Verweerder nam als lid deel aan de beslissing van de Geschillencommissie. In deze tuchtprocedure is volgens klager de beslissing van de Geschillencommissie niet gebaseerd op feiten en niet in overeenstemming met de stand van de wetenschap ten tijde van het door de patiënte klachtwaardig geachte handelen. Klager verwijt verweerder dat hij zich niet heeft gehouden aan de eisen die voor hem als deskundige gelden. Dit acht klager in strijd met de tweede tuchtnorm van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Volgens vaste rechtspraak (zie o.a. ECLI:NL:TGZCTG:2021:161) vallen de gedragingen van de BIG-geregistreerde zorgverlener in zijn of haar hoedanigheid van voorzitter of lid van een geschillen- of klachtencommissie, waarover een klager klaagt niet onder de reikwijdte van de tweede tuchtnorm. Het medisch tuchtrecht, zoals neergelegd in de Wet BIG, is geen vorm van (verkapt) beroep tegen de beslissing van een geschillen- of klachtencommissie en is voor dergelijke klachten niet bedoeld. Volgens het CTG heeft de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht kennelijk niet ontvankelijk verklaard en verwerpt het beroep.
CTG 28 november 2022, nr. C2022/1335, ECLI:NL:TGZCTG:2022:193
Klaagster verwijt de derdejaars arts-assistent dat zij ten onrechte in haar verslag aangeeft dat klaagster weer rookt en in haar verslag heeft opgenomen dat klaagster niet gereanimeerd of geïntubeerd wenst te worden.
Het college begrijpt dat de tekst “weer teruggaan naar het oude niveau van roken” wellicht tot misverstanden aanleiding kan geven, maar wijst erop dat deze zin in de context van de andere aantekeningen in het dossier duidelijk niet bedoelt aan te geven dat klaagster weer is gaan roken.
De door de arts gemaakte aantekening is in de context van de andere aantekeningen voldoende duidelijk en dit klachtonderdeel is ongegrond.
Het aanklikken van de verkeerde optie in het keuzemenu bij beleidsbeperkingen in het EPD was een vergissing die onvoldoende zwaar is om de arts dit tuchtrechtelijk te verwijten. Zoals uitgebreid ter zitting met de arts is besproken, heeft klaagster nooit het risico gelopen van een beperkte behandeling bij een eventuele opname. Dit klachtonderdeel is ook ongegrond.
RTG Zwolle 25 november 2022, nr. Z2021/3571, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:154
Klager verwijt een neuroloog dat deze:
a. geen goed onderzoek heeft uitgevoerd en een verkeerde diagnose heeft gesteld;
b. geweigerd heeft om correspondentie aan te passen en de diagnostiek inzake functioneel uit zijn dossier te verwijderen;
c. geweigerd heeft om klager (door) te verwijzen naar collega neuroloog K;
d. andere zorgverleners negatief heeft beïnvloed;
e. de resultaten van een in 2003 gemaakte fMRI heeft weggelaten;
f. geweigerd heeft om klager te verwijzen naar neuroloog M in N;
g. in het kader van deze tuchtprocedure ongeautoriseerd inzage heeft gehad in het medisch dossier van klager en dit dossier aan het tuchtcollege heeft opgestuurd;
h. de Governancecode Zorg heeft geschonden;
i. geen kennis heeft genomen van het verpleegkundig dossier van 2 en 3 september 2019.
Alle klachtonderdelen worden ongegrond verklaard, met uitzondering van onderdeel b, voor zover betrekking hebbend op het verzoek om vernietiging. Met inachtneming van de rechtspraak van het CTG (19 maart 2021, ECLI:NL:TGZCTG:2021:61) oordeelt het college dat klager een expliciet verzoek om vernietiging heeft gedaan. Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat beklaagde op dit verzoek heeft gereageerd. Weliswaar blijkt uit de correspondentie in het kader van de procedure bij de klachtenfunctionaris dat er discussie is geweest over de term “functionele stoornis”, maar die discussie lijkt meer te zijn gegaan over aanpassing van de diagnose en niet zozeer over vernietiging van die diagnose uit het dossier. Nu er geen gesprek over klagers verzoek om vernietiging heeft plaatsgevonden en ook niet uit de stukken blijkt dat klager zijn verzoek niet langer handhaafde, had beklaagde naar het oordeel van het college aan dit verzoek gehoor moeten geven. Door dit niet te doen, heeft beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Ondanks dat, legt het college geen maatregel op. Net als het CTG in de beslissing van 19 maart 2021, acht het college daarvoor van belang dat de uitleg van de regelgeving in de rechtspraak over selectieve vernietiging van een dossier op verzoek van een patiënt op het moment van handelen van beklaagde geen volledige duidelijkheid bood. Het college past hier artikel 69, vierde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg toe.
RTG Zwolle 25 november 2022, nr. Z2021/3298, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:155
Ter beoordeling van haar arbeids(on)geschiktheid heeft een psychiater op verzoek van het UWV een rapport opgesteld over klaagster. In het rapport wordt onder andere geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld te veronderstellen. Klaagster klaagt er ten eerste over dat het rapport geen peildatum noemt voor de beoordeling van de vraagstelling. Het rapport is daardoor niet zorgvuldig en begrijpelijk. Het college constateert dat uit het rapport blijkt op welke onderzoeksperiode dit is gebaseerd. Dat dit niet expliciet is aangeduid als peildatum, doet daaraan niet af. Ten tweede zouden de bij de aanvraag meegezonden medische stukken in het rapport niet worden vermeld. Het rapport is daardoor niet inzichtelijk. Volgens het college ontbreekt echter bewijs om aan te nemen dat er bij de adviesaanvraag medische stukken zijn meegezonden die door beklaagde niet zijn genoemd. Het derde en vierde klachtonderdeel gaan over de validatietest en over de vraag of beklaagde gezien de hoge score van de gebruikte SIMS-validatietest de conclusie mocht trekken dat er sprake was van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis. Volgens het college heeft beklaagde de uitkomst van de SIMS test als één factor tussen een veelheid van andere informatie in haar overwegingen betrokken. Daarmee leunt zij niet eenzijdig op de SIMS test. Een noodzaak om twee SIMS tests uit te voeren acht het college in deze context niet aanwezig. Beklaagde heeft niet de conclusie getrokken dat klaagster alleen maar overdreef, maar op basis van het geheel aan informatie een conclusie getrokken die redelijkerwijs te volgen is. Dat het type validatietest niet expliciet is benoemd, acht het college in het geheel een ondergeschikt punt. Het rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het college verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
CTG Zwolle 25 november 2022, nr. Z2022/4623, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:156
Klaagster verwijt een orthopedisch chirurg dat zij haar heup niet goed heeft geplaatst. Na de operatie kwam er veel wondvocht vrij. Bovendien hield zij klachten. Zij moest opnieuw worden geopereerd omdat de heup niet goed was aangebracht. Klaagster heeft het idee dat er te veel mensen in opleiding bij de operatie aanwezig waren en beklaagde haar aandacht er niet goed bij heeft gehad.
Het college is van oordeel dat er geen objectieve aanwijzingen zijn dat de ingreep bij klaagster onjuist is gebeurd. Beklaagde heeft uitleg gegeven over het aantal aanwezige mensen in de operatiekamer en hun rol daar. Niet aannemelijk is geworden dat beklaagde de operatie niet zorgvuldig heeft uitgevoerd en onderwijs heeft gegeven tijdens de operatie. Uit het dossier is bovendien gebleken dat klaagster bij beklaagde goed in beeld is geweest. Er zijn controle-afspraken gemaakt en er is adequaat vervolg gegeven aan de bij de controles gemelde klachten. Beklaagde heeft na de vaststelling van de mogelijke loslating van de cup de mogelijkheid van revisie met klaagster besproken. Na overleg met een collega en samen met de patiënt is besloten daar op dat moment niet toe over te gaan. Dat klaagster klachten hield en dat een revisie uiteindelijk noodzakelijk was, is te betreuren, maar vormt geen bewijs dat beklaagde onjuist heeft gehandeld, aangezien dat soort complicaties zich helaas kan voordoen. Ten overvloede merkt het college op dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat beklaagde vaker dan andere orthopedisch chirurgen tot her-operatie moet overgaan. Gemiddeld komt de noodzaak tot revisie in ongeveer 12,5% van de gevallen van heupoperatie voor. Dat revisie nodig is, is dus niet uitzonderlijk. De klachten zijn kennelijk ongegrond.
RTG Zwolle 25 november 2022, nr. Z2022-4239, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:158
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) legt 2 zorgaanbieders een boete op van respectievelijk 65.000 euro en 125.000 euro omdat zij een overname hebben gedaan zonder voorafgaande goedkeuring van de NZa. Bij wet bepaalde zorgaanbieders moeten bij de NZa een aanvraag indienen als zij willen fuseren, direct betrokken zijn bij een overname of zeggenschap verkrijgen over een onderneming. Zij mogen deze pas uitvoeren als de NZa heeft geoordeeld dat de betrokken partijen het proces zorgvuldig hebben doorlopen en hebben afgestemd met de stakeholders, zoals medewerkers en cliënten. Daarnaast toetst de NZa of de beschikbaarheid van zorg door de concentratie in gevaar komt. Met de boete wil de NZa zorgaanbieders waarschuwen dat zij hun fusieplannen op tijd bij de NZa moeten indienen en de goedkeuring daarvan moeten afwachten.
Nieuwsbericht NZa 29 november 2022
Juice-vlogger Yvonne Coldeweijer riep op 28 november "spionnen in het VUmc" op om informatie te delen over de medische toestand van royaltyjournalist Marc van der Linden. Van der Linden belandde in het ziekenhuis na een herseninfarct. Hij deelde op Instagram een video waarin hij een update gaf over zijn herstel. Coldeweijer deed vervolgens op hetzelfde platform haar oproep, "want ik zou hier heel graag iets over vragen". Coldeweijer wilde weten hoe hij aan zijn blauwe oog was gekomen. Het ziekenhuis liet in een reactie op Twitter weten dat de privacy van patiënten "van groot belang" is. "We gaan ervan uit dat onze medewerkers vanwege hun medisch beroepsgeheim nooit informatie delen met anderen." Coldeweijer benadrukte vervolgens dat er ook patiënten en bezoekers rondlopen in ziekenhuizen. Volgens Bart Jacobs, hoogleraar Cybersecurity aan de Radboud Universiteit in Nijmegen is dit "een oproep tot een strafbare handeling", omdat ziekenhuispersoneel zich moet houden aan een geheimhoudingsplicht. Om die reden vindt hij dat het Openbaar Ministerie moet bekijken of Coldeweijer moet worden vervolgd voor opruiing of uitlokking.
De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde publiceerde op 28 november 2022 een vernieuwde richtlijn over palliatieve zorg voor kinderen. De richtlijn sluit aan bij knelpunten uit de praktijk die ouders, verzorgers en zorgverleners hebben aangegeven. Een multidisciplinaire werkgroep, met daarin vertegenwoordigers van Stichting Kind en Ziekenhuis, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, Kenniscentrum kinderpalliatieve zorg en ziekenhuizen waaronder Prinses Máxima Centrum, heeft deze richtlijn gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten en ontwikkeld volgens de wetenschappelijke methodologie. Daarmee biedt het een antwoord op uitdagingen in de praktijk.
Kinderen, palliatieve zorg voor - Richtlijnen Palliatieve zorg (palliaweb.nl)
Via MijnMUMC+ kunnen patiënten van het Maastricht UMC+ een deel van hun medische gegevens makkelijk vanuit huis bekijken. Vanaf nu kunnen ouders hier ook de medische gegevens van hun kind(eren) jonger dan 12 jaar inzien. Zo kunnen zij zorgzaken voor hun kind veilig online regelen.
Deze ontwikkeling binnen het Maastricht UMC+ is onderdeel van de pilot ouderlijk gezag waarmee het academisch ziekenhuis in samenwerking met de overheid deze voorziening beproeft. Na het succesvol afronden van de pilot zal de functionaliteit voor ouderlijk gezag in 2023 via de routeringsvoorziening TVS (ToegangVerleningService) beschikbaar komen voor alle zorgaanbieders.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.