Minister Kuipers (VWS) informeert de Tweede Kamer over het onderzoeksrapport 'Zorgvuldigheid in de omgang met leeftijdsgrenzen in de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting' (Wdkb). Het onderzoek is in opdracht van ZonMw uitgevoerd door de Universiteit voor Humanistiek, Pro Facto en Fiom.
Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen algemeen passende leeftijdsgrenzen zijn aan te geven voor het nemen van een beslissing over het ontvangen van de (persoonsidentificerende) gegevens van een eicel- of spermadonor en een eventueel contact met deze donor. Daarom is het advies om de leeftijdsgrenzen in de Wdkb los te laten. De minister zal de Kamer vóór de zomer van 2023 een reactie op de uitkomsten van het onderzoeksrapport aanbieden. Eerst wil hij de uitkomsten zorgvuldig bestuderen en de consequenties van het advies – het loslaten van leeftijdsgrenzen in de Wdkb – duidelijk in beeld hebben en afstemmen met relevante partijen.
Een patiënt in een GGZ-instelling heeft zichzelf in de instelling van het leven beroofd. De ouders van de patiënt willen weten wat er precies is gebeurd en krijgen gedeeltelijk inzage in het medisch dossier en in het calamiteitenrapport. Zij willen echter ook inzage krijgen in het ‘PRISMA-rapport’. De GGZ-instelling verschaft de ouders geen inzage in het PRISMA-rapport. De ouders vorderden hierop bij de rechtbank dat zij toch inzage krijgen in het PRISMA-rapport op grond van art. 843a Rv. Nadat deze vordering door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof Den Bosch is afgewezen hebben de ouders beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de GGZ-instelling in het gelijk gesteld en oordeelt dat een patiënt geen recht op inzage heeft in het interne incidentenregister van een zorgaanbieder, ook niet als sprake is van een calamiteit. Toewijzing van een dergelijke vordering zou het doel van het in art. 7 en 9 Wkkgz geregelde, te weten het bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg en (daarom ook) van meldingsbereidheid, volgens de Hoge Raad ondergraven. Hiermee volgt de Hoge Raad het advies van de advocaat-generaal aan de Hoge Raad niet op.
Ondanks dat patiënten en nabestaanden geen inzagerecht hebben in het calamiteitenrapport, hebben zorgaanbieders op grond van artikel 10 lid 3 Wkkgz wel de verplichting om hen te informeren over incidenten in de zorgrelatie. Een zorgaanbieder kan hieraan invulling geven door inzage te bieden in het (calamiteiten)rapport, maar is daartoe dus niet verplicht. Zie in dit kader ook de vernieuwde GOMA, onder kopje ‘overig'.
HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:202
Klager is de zoon van een patiënt die was opgenomen op de afdeling geriatrische revalidatiezorg van de instelling waarin verweerder, specialist ouderengeneeskunde, werkzaam was. Patiënt was opgenomen om te revalideren na een longontsteking. Na opname verslechterde de situatie van patiënt, waarna patiënt is overleden. Klager verwijt de specialist ouderengeneeskunde o.a. dat hij naar aanleiding van het tweede telefonisch contact met de instelling patiënt niet persoonlijk is komen beoordelen ondanks het verzoek van patiënt daartoe. Het regionaal tuchtcollege verklaart dit klachtonderdeel gegrond en legt de specialist ouderengeneeskunde een waarschuwing op. Verweerder is twee keer in een tijdspanne van drie uur over een hem onbekende, ernstig zieke en hoogbejaarde patiënt gebeld. Het tweede telefonisch contact vond plaats vanwege een verzoek van de familie tot palliatieve sedatie. Uit een dergelijk verzoek blijkt volgens het RTG in ieder geval dat de familie een ernstige situatie ervoer en behoefte had aan (overleg met) een arts. De specialist ouderengeneeskunde had hierdoor ten minste telefonisch extra informatie moeten opvragen over de reden van het verzoek tot palliatieve sedatie, ófwel bij de verpleegkundige, ter plaatse bij de patiënt of rechtstreeks bij de familie en/of de patiënt zelf.
RTG Eindhoven 7 februari 2023, ECLI:NL:TGZREIN:2023:9
De huisarts die ervan werd verdacht een valse overlijdensverklaring over de doodsoorzaak van een 96-jarige patiënt te hebben afgegeven, is door de politierechter vrijgesproken.
De huisarts schouwde de overleden patiënt in augustus 2020. De daarbij aanwezige kleindochter vertelde de huisarts dat haar oma uit een bruin flesje had gedronken, kort daarna onwel werd en dat zij niet meer wilde leven. De huisarts gaf daarna een verklaring van een natuurlijk overlijden af en vertelde daarbij “dat ze dat deed om nadere onderzoeken en/of gedoe te voorkomen” (of woorden van gelijke strekking). Als doodsoorzaak noteerde ze dehydratatie en zelfverwaarlozing.
De politierechter is van oordeel dat eerst sprake is van een valse verklaring in de zin van artikel 228 van het Wetboek van Strafrecht als (daadwerkelijk) vast is komen te staan dat de afgelegde en/of gebruikte verklaring onjuist en dus vals is. Het flesje waarover de kleindochter heeft verklaard, is niet gevonden, waardoor geen onderzoek plaats heeft kunnen vinden naar de inhoud daarvan. Wel heeft toxicologisch onderzoek plaatsgevonden aan het bloed van de overledene. Hoewel naar het oordeel van de politierechter geconcludeerd kan worden dat de resultaten van het toxicologisch onderzoek en het aanvullend verslag van de GGD-arts het vermoeden (aanzienlijk) versterken dat sprake is van een niet-natuurlijk overlijden, c.q. van een andere (niet-natuurlijke) doodsoorzaak dan de door verdachte opgegeven (natuurlijke) doodsoorzaak van dehydratatie en zelfverwaarlozing, staat hiermee desondanks niet (onomstotelijk) vast dat geen sprake is van een natuurlijke doodsoorzaak. Daarom is niet bewezen verklaard dat sprake is van een valse verklaring nopens de oorzaak van overlijden en wordt de huisarts vrijgesproken.
Rechtbank Noord-Nederland 27-01-2023, 18-339851-21, ECLI:NL:RBNNE:2023:260
Klagers zijn de kinderen van de overleden patiënt van de huisarts. De doodsoorzaak is vermoedelijk cardiaal. Zij menen dat de huisarts onzorgvuldig heeft gehandeld in de laatste dagen voor het overlijden. Naar het oordeel van het college zijn de anamnese en het lichamelijk onderzoek onder de maat geweest; niet volgens de NHG-standaard Acuut coronair syndroom (ACS). Kennelijk heeft de huisarts een ACS niet overwogen, hetgeen wel van hem verwacht had mogen worden als hij de anamnese en het lichamelijk onderzoek conform de NHG-standaard had uitgevoerd. Het beloop na het eerste consult is een ‘logisch’ gevolg van het door de huisarts uitgezette beleid dat niet zag op het uitsluiten van een ACS (daarvoor had de patiënt direct doorverwezen moeten worden naar de Eerste Harthulp): de huisarts heeft niet actief gereageerd na de eerste ECG-uitslagen van de biometrist, waarin geconcludeerd werd dat sprake was van afwijkingen. Of de patiënt door de huisarts goed is geïnformeerd over de uitslagen van het onderzoek kan het college niet beoordelen. Het college verklaart de klacht gegrond. Op zich is het verwijt dat de huisarts geen adequate anamnese heeft afgenomen en onderzoek heeft verricht waarmee hij een ACS niet heeft overwogen en daarmee niet heeft gehandeld conform de NHG-standaard bij de ingezette vervolgonderzoeken, ernstig genoeg voor een berisping, mede gezien de inrichting van zijn solo-praktijk (de assistente die geen triage uitvoert wanneer enkel een consult wordt gevraagd). De huisarts is niet eerder met het tuchtrecht is aanraking gekomen, zodat het college volstaat met een waarschuwing. Ook gelast het college publicatie van de uitspraak.
RTG Amsterdam 31 januari 2023, A2022/3992, ECLI:NL:TGZRAMS:2023:26
Klager heeft op 29 april 2021 bij het RTG Groningen een klacht ingediend tegen de huisarts. De klacht betreft de behandeling van de inmiddels overleden echtgenote van klager. Het RTG heeft de klacht in zijn beslissing van 24 mei 2022 kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 december 2022 heeft de huisarts zijn standpunt nader toegelicht. Van de zijde van klager is niemand op de zitting verschenen.
Klager verwijt de huisarts dat hij niet naar de echtgenote van klager heeft omgekeken nadat zij was gevallen en haar heeft opgesloten. Ook verwijt hij de huisarts dat hij speculaties over het gedrag van klager in het medisch dossier heeft genoteerd en hem niet naar een andere huisarts laat gaan.
De huisarts heeft - naar aanleiding van een melding van de politie - een notitie hiervan gemaakt in het medisch dossier. Deze notitie betreft naar het oordeel van het college slechts een weergave van hetgeen aan de huisarts (door de politie) kenbaar is gemaakt en dergelijke informatie mag beklaagde als subjectieve informatie opnemen in het medisch dossier. Bovendien volgt uit de notitie de bron van de informant. De huisarts is volgens het CTG geenszins verplicht melding te maken van deze notitie aan klager of klager hierover te informeren. Patiënte is meegenomen naar het politiebureau op grond van het vermoeden dat zij slachtoffer was van een mishandeling. Vanuit daar is patiënte door de politie naar het verpleeghuis gebracht. Nu de huisarts geen betrokkenheid heeft gehad bij de noodopname van patiënte is het college van oordeel dat hem hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.
Het is volgens het CTG niet komen vast te staan dat de huisarts niet heeft omgekeken naar patiënte – zoals door klager wordt gesteld – en daarvan is ook geen sprake. Uit het medisch dossier volgt dat de huisarts zich heeft ingespannen om klager aan te melden bij een nieuwe huisartsenpraktijk. Hij heeft voor de inschrijving van klager geïnformeerd bij een huisartsenpraktijk in de buurt en klager te kennen gegeven dat hij aldaar een afspraak kon maken voor een kennismakingsgesprek. De huisarts heeft daarmee blijk gegeven van het feit zich te hebben ingezet voor het vinden van een nieuwe huisartsenpraktijk voor klager. Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, 30 januari 2023, C2022/1451, ECLI:NL:TGZCTG:2023:16.
Klaagster is op 28 september 2020 na een verwijzing door haar huisarts via de zorgverzekeraar terecht gekomen bij de praktijk F voor specialistische GGZ, waar ook de psychiater werkzaam is. Er was sprake van complexe problematiek. Klaagster en de psychiater spraken elkaar op 6 april 2021. Kort daarna vertrok klaagster naar E. Zij kwam op 20 juli 2021, samen met haar begeleider, weer bij de psychiater. Op 27 juli 2021 vond weer een gesprek plaats waarbij ook de begeleider van klaagster aanwezig was. Op 3 augustus 2021 volgde een gesprek met klaagster alleen. Daarna raakte klaagster een poosje uit beeld. In september 2021 mailde ze vanaf E. Op 2 november 2021 sloot de psychiater de behandeling af en liet dat per e-mail aan klaagster weten. Op 10 november 2021 mailde de psychiater aan klaagster dat de behandeling was gesloten en dat zij klaagster niet verder kon helpen.
De klacht tegen de psychiater betreft onvrede van de patiënt over de wachttijd voor de behandeling, over de behandeling zelf en de (wijze van) beëindiging daarvan. Ook vindt de patiënte dat de psychiater onvoldoende uitleg heeft gegeven over de klachtenprocedure waarbij zij als psychiater is aangesloten. Het RTG oordeelt dat de klacht deels gegrond is, namelijk waar het gaat over de begeleiding van klaagster naar passende zorg na de beëindiging door de psychiater en de zorg die in de tussentijd verleend had moeten worden. Het college oordeelt dat de psychiater tekort is geschoten bij de begeleiding naar passende zorg elders, de continuïteit van zorg voor klaagster en de communicatie daarover met klaagster. Dat klaagsters gedrag te wensen overliet, is geen geldig argument om van deze verplichtingen af te zien, nu zeker van een psychiater verwacht mag worden dat deze een manier vindt om daarmee om te gaan. Als de psychiater zorgen had voor haar veiligheid, hadden bijvoorbeeld video-contacten een alternatief kunnen zijn. Er was ook geen reden het voorschrijven van medicatie te stoppen. De continuïteit van de zorg is in het geding gekomen. De psychiater is zich onvoldoende bewust geweest van de regels rond de beëindiging van de zorgrelatie. Het college gaat ervan uit dat zij hieruit lering zal trekken. Een waarschuwing volstaat.
Om redenen aan het algemeen belang ontleend, te weten een leerpunt voor de praktijk over de regels bij beëindiging van een behandelingsovereenkomst, zal worden bepaald dat deze uitspraak op geanonimiseerde basis zal worden gepubliceerd.
RTG Zwolle 27 januari 2023, Z2022/4545, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:32
Op 1 maart 2023 treedt de vernieuwde Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA 2022) in werking. De GOMA 2022 beoogt te bewerkstelligen dat op een redelijke, rechtvaardige en voortvarende manier wordt omgegaan met situaties waarin de patiënt wordt geconfronteerd met een medisch incident, door zoveel mogelijk te streven naar een klimaat van wederzijds vertrouwen, transparantie en samenwerking.
De vernieuwde GOMA vervangt de oude versie die stamt uit 2010. In de jaren na 2010 hebben zich verschillende ontwikkelingen voorgedaan die aanleiding gaven om de inhoud van de gedragscode te herzien. Zo is het beleid van zorgaanbieders en de aandacht voor ‘openheid in de zorg’ sterk toegenomen. Daarnaast hebben er zich ontwikkelingen in de wetgeving voorgedaan (zoals de inwerkingtreding van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, de wetgevingsontwikkelingen in de AVG, de Wgbo) en is de professionele verantwoordelijkheid van beroepsbeoefenaren bij het omgaan met incidenten, fouten en klachten nader geaccentueerd in de tuchtrechtspraak. Tevens hebben er zich ontwikkelingen in de verzekeringspraktijk voorgedaan waardoor zorgaanbieders in samenspraak met hun aansprakelijkheidsverzekeraar een steeds grotere eigen rol spelen bij het beoordelen en afhandelen van verzoeken om schadevergoeding.
De inhoud van de gedragscode is naar aanleiding van de bovengenoemde ontwikkelingen aangepast cq. aangevuld, resulterende in de GOMA 2022, over het goed omgaan met medische incidenten. Goed omgaan betekent: een adequate aanpak onmiddellijk na (het bekend worden van) het incident, ook in situaties waarin een incident leidt tot (al dan niet juridische) vervolgstappen, zoals het door de patiënt indienen van een klacht of een verzoek om schadevergoeding.
Minister Kuipers (VWS) en minister Helder (Langdurige Zorg en Sport) laten middels een kamerbrief weten verheugd te zijn het belangrijke adviesrapport ‘Verduurzaming van hulpmiddelen in de zorg’ van de Gezondheidsraad te hebben ontvangen. De strekking van dit adviesrapport laat zich volgens de minister samenvatten door het devies dat voor de verduurzaming van de hulpmiddelen overheidssturing hard nodig is, en dat dit fundamentele veranderingen en maatregelen vraagt voor de zorg als geheel. Dit omdat het gebruik van hulpmiddelen veelal een essentieel en onlosmakelijk onderdeel is van de zorg. Het advies bevat zeven concrete aanbevelingen die grotendeels aansluiten bij ambities en afspraken zoals opgenomen in de Green Deal Duurzame Zorg 3.0: ‘Samen werken aan Duurzame Zorg’ (GDDZ 3.0) en ligt het in lijn met de aanbeveling in het Integraal Zorgakkoord dat duurzaamheid een toets-criterium moet zijn bij iedere transitie. De commissie adviseert dat Nederland een voortrekkersrol neemt in de verankering van duurzaamheidseisen voor hulpmiddelen in Europese wetgeving. Ook ziet de commissie alle reden om in Nederlandse wetgeving duurzaamheid als expliciete waarde te verankeren en doet ze enkele aanbevelingen aan zorginstellingen c.q. zorgbestuurders. De minister geven in hun reactie aan op welke wijze zij aan de slag zullen gaan met de door geformuleerde aanbevelingen.
Kamerbrief met reactie op advies 'Verduurzaming van hulpmiddelen in de zorg' 10 februari 2023
Minister Kuipers (VWS), minister Helder (Langdurige Zorg en Sport) en staatssecretaris Van Ooijen (VWS) sturen de Tweede Kamer het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) en informeren over specifieke uitkering aan gemeenten voor de uitvoering van de in het GALA gemaakte afspraken.
In het GALA, dat op 3 februari jongstleden is ondertekend, hebben de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), GGD GHOR Nederland1, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en het ministerie van VWS gezamenlijk afspraken gemaakt op het gebied van gezondheid en welbevinden. Doel is het bevorderen en behouden van de fysieke en mentale gezondheid vanaf het prille begin, de eerste 1000 dagen, waarbij speciale aandacht uitgaat naar mensen in kwetsbare situaties. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de doelstellingen uit het coalitieakkoord en het Nationaal Preventieakkoord.
Het GALA geeft nadere invulling aan de afspraken die in het IZA zijn gemaakt over de regionale samenwerking tussen zorgverzekeraars en gemeenten op het terrein van gezondheidsbevordering en preventie en de inrichting van ketenaanpakken die meerdere domeinen beslaan (Wet publieke gezondheid, Wet maatschappelijke ondersteuning, Zorgverzekeringswet en Jeugdwet).
Met het GALA wordt uitvoering gegeven aan de afspraak in het IZA dat zorgverzekeraars en gemeenten uiterlijk 1 januari 2025 niet-vrijblijvende regionale samenwerkingsafspraken hebben gemaakt over gezondheidsbevordering. Alle afspraken en financiering worden gebundeld in een nieuwe regeling: SPUK (‘specifieke uitkering’). In deze SPUK wordt de financiering voor 15 onderdelen op de thema’s sport- en beweegstimulering, cultuurparticipatie, gezondheidsbevordering en het versterken van de sociale basis gebundeld in één (nieuwe) uitkering.
De aanpak van taalbarrières in de zorg gaat niet snel genoeg. Met een brief aan de Tweede Kamer uiten de Patiëntenfederatie Nederland, Artsenfederatie KNMG en de Johannes Wier Stichting voor gezondheidszorg en mensenrechten van 2 februari jl. hun zorgen hierover. In het belang van Nederlandse patiënten en zorgverleners moet en kan de financiering van tolken veel sneller en beter geregeld worden volgens de drie partijen, bijvoorbeeld met één landelijk gefinancierd telefoonnummer dat voor alle zorgverleners die onder de WGBO vallen hetzelfde is.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.