De minister van VWS heeft de Kamer geïnformeerd over de Data Protection Impact Assessment (DPIA) aangaande de levering COVID-19-vaccinatiedata (CIMS) door RIVM aan het CBS. Deze DPIA is opgesteld ten behoeve van de uitvoering van wetenschappelijk onderzoek naar de maatschappelijke en economische gevolgen van de COVID-19 pandemie, waaronder de oorzaken en redenen van oversterfte. Op basis van deze DPIA zullen de vaccinatiegegevens via het RIVM voor het einde van 2022 gedeeld worden met het CBS. De minister schrijft dat het proces om toegang tot de data aan te vragen door instellingen hiermee dus op de korte termijn kan starten.
Het wetsvoorstel dat het wetsvoorstel om de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) te wijzigen in verband met de invloed van zorgverleners, is bekrachtigd op 6 december 2022. Dat schrijft minister Helder (Landurige Zorg en Sport) in een brief aan de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel was een initiatief van de Tweede Kamerleden Ellemeet (GL) en Tielen (VVD). Aan de Wkkgz wordt een bepaling toegevoegd waarmee wettelijk wordt vastgelegd dat zorgverleners invloed hebben op het beleid van de instelling. De inwerkingtreding van de wet is voorzien per 1 juli 2023.
Kamerbrief over bekrachtiging initiatiefvoorstel wijziging Wkkgz, 23 december 2022
Het ziekenhuis en de verpleegkundige dienden samen een klacht in tegen de internist-oncoloog wegens grensoverschrijdend gedrag tegenover onder meer de verpleegkundige. Ook heeft de internist de verpleegkundige zelfstandig consulten met patiënten laten doen en onder meer uitslagen van scans met patiënten laten bespreken, terwijl zij daartoe niet bevoegd was.
Het RTG heeft de klacht gegrond verklaard en heeft bepaald dat de internist zijn beroep niet meer mag uitoefenen met een verbod op herinschrijving. De aangeklaagde arts heeft hiertegen beroep aangetekend.
Het CTG is van oordeel dat het RTG de klacht terecht en op goede gronden in alle onderdelen gegrond heeft verklaard. De internist heeft het CTG onder meer verzocht om een lichtere maatregel op te leggen. Voor de vraag of er ruimte bestaat voor het opleggen van een lichtere maatregel is van belang of het CTG er vertrouwen in heeft dat de kwaliteit van de zorg en het vertrouwen daarin met een lichtere maatregel voldoende gewaarborgd is. Na de behandeling van de zaak op zitting en beraadslaging in de raadkamer komt het CTG tot de conclusie dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Zo ontbreekt een inhoudelijk behandelplan van de psycholoog, is niet duidelijk wat de hulpvraag is, is ook niet duidelijk wat de vorderingen zijn noch welke concrete doelen zijn gesteld of behaald, toegespitst op het patroon van grensoverschrijdend handelen.
De internist heeft het CTG er niet van kunnen overtuigen dat hij niet meer in een dergelijke situatie terecht komt. Het CTG concludeert dat het de internist nog steeds aan voldoende zelfinzicht ontbreekt. De internist heeft weliswaar beperkt inzicht getoond in hoe het heeft kunnen gebeuren dat hij zich bij herhaling aan grensoverschrijdend gedrag schuldig heeft gemaakt, maar het ontbreekt aan inzicht in welke impact zijn gedrag nog heeft en heeft gehad op de verpleegkundige maar ook op het werk- en opleidingsklimaat binnen het ziekenhuis, en in wat er precies voor nodig is om dergelijk gedrag in de toekomst te voorkomen.
De doorhaling van de inschrijving in het BIG-register blijft dus staan. Wel overweegt het CTG, dat indien de internist na verloop van tijd kan aantonen dat een adequate behandeling heeft plaatsgevonden op grond waarvan kan worden aangenomen dat het risico op herhaling nihil of verwaarloosbaar is, hij op grond van artikel 50 van de Wet BIG een verzoek kan doen bij de Minister van VWS om te worden hersteld in zijn bevoegdheden.
CTG 19 december 2022 C2022/1259, ECLI:NL:TGZCTG:2022:223
Klaagster is door de huisarts gezien op de huisartsenpost (HAP) in verband met pijnklachten. Klaagster verwijt de huisarts dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door de allergie/intolerantie-melding voor NSAID’s niet serieus te nemen en/of te onderschatten en vervolgens bij openbaring van de allergische klachten geen of onvoldoende empathie aan klaagster te tonen. Het RTG acht de klacht gegrond. Niet alleen heeft klaagster aangegeven (mogelijk) allergisch te zijn voor NSAID’s, maar deze medicijngroep staat maar liefst vier keer (op verschillende data) vermeld als ‘Intolerantie Ongewenste groep’ in het medisch dossier van klaagster. Dit betekent dat het risico op een mogelijke allergische reactie van klaagster bij het gebruik van Naproxen reeël aanwezig was en dus terughoudendheid bij het verstrekken van dit medicijn geïndiceerd was. Door te volharden in het voorschrijven van een NSAID ondanks waarschuwingen van patiënt zelf, de contra-indicatielijst in het medisch dossier en het telefoongesprek met de apothekersassistente waarin de huisarts nogmaals werd geattendeerd op de contra-indicatie, heeft de huisarts klaagster blootgesteld aan het risico op een potentieel ernstige complicatie zonder dat daartoe een dringende noodzaak bestond. Toen klaagster vervolgens met deze complicatie werd geconfronteerd heeft de huisarts onvoldoende blijk gegeven zich bewust te zijn van zijn verantwoordelijkheid. Het RTG oordeelt dat hij door deze gang van zaken ernstig tekort is geschoten in wat klaagster van hem als zorgverlener had mogen verwachten. Ter zitting heeft de huisarts onvoldoende blijk gegeven zich bewust te zijn van de ernst van dit voorval. Het college vindt de maatregel van een berisping daarom passend.
RTG Amsterdam 20 december 2022, A2022/4199, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:188
Patiënt verzoekt zijn psychiater om euthanasie. De psychiater is daartoe bereid, maar benadert vervolgens de huisarts voor steun bij de medisch-technische uitvoering. Na enkele gesprekken en de nodige bedenktijd laat de huisarts de psychiater weten om persoonlijke redenen deze bijstand niet te kunnen verlenen. Klagers verwijten de huisarts dat zij de patiënt en zijn familie te lang in onzekerheid heeft gelaten en geen empathie heeft getoond.
Het college komt tot de conclusie dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De huisarts mocht er op vertrouwen dat de psychiater de patiënt en de familie op de hoogte zou houden van de verdere voortgang, in het bijzonder de bedenktijd die zij nodig had en haar uiteindelijke besluit geen medewerking te verlenen. Hoewel een meer proactieve aanpak aan de kant van de huisarts wellicht de voorkeur zou hebben verdiend, is de tuchtrechtelijke grens niet is overschreden. Al met al ziet het RTG aan de kant van de huisarts ook geen gebrek aan empathie. Zij heeft geprobeerd haar stappen zo zorgvuldig mogelijk te zetten, met een open oog voor de belangen van de patiënt en de familie, ook al hebben zij dat kennelijk (en begrijpelijk) niet zo ervaren. Het college acht de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
RTG Amsterdam 20 december 2022, A2022/4135, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:189
Klaagsters zijn de echtgenote en dochter van de overleden patiënt. Klaagster 1 was wettelijk vertegenwoordiger van patiënt en 1e contactpersoon voor de zorgverleners in het verpleeghuis. Verweerster werkt in het verpleeghuis als specialist ouderengeneeskunde. Zij was in die tijd de supervisor van een assistent in opleiding tot huisarts. Patiënt was op 24 maart 2020 opgenomen in het verpleeghuis. Het was het begin van de covid-pandemie en onderdeel van het beleid in het verpleeghuis was dat familie alleen op bezoek mocht komen wanneer sprake was van een terminale patiënt/cliënt. Dit beleid is bij opname aan klaagsters bekend gemaakt.
Klaagsters zijn erg ontevreden over hoe de behandeling in het verpleeghuis is verlopen. Ze zijn met name ontevreden over het gebrek aan communicatie, meer specifiek het gebrek aan contact met verweerster. Volgens klaagsters was patiënt opgenomen vanwege zijn valgevoeligheid en niet omdat hij terminaal was. Dat patiënt dan ook na zo’n korte tijd ineens volkomen onverwacht is overleden en de familie nooit de kans heeft gehad om afscheid te nemen, is voor klaagsters moeilijk te verwerken. Het RTG heeft de klacht in eerste aanleg ongegrond verklaard. Het beroep van klaagsters spitst zich toe op het verwijt dat de arts rondom de behandeling en het overlijden van de patiënt onvoldoende heeft gecommuniceerd. Anders dan het RTG, oordeelt het CTG dat deze klacht gegrond is.
Wat betreft de vraag welke maatregel in de gegeven omstandigheden op zijn plaats is, heeft het CTG in aanmerking genomen dat er door de Covid-epidemie sprake was van zowel voor de familie als voor de behandelaren lastige omstandigheden. Niettemin is het college van oordeel dat nu het ging om nalaten in een situatie waarin sprake was van een acute verslechtering bij een terminale patiënt het opleggen van de maatregel van waarschuwing passend is.
CTG 20 december 2022. C2022/1205, ECLI:NL:TGZCTG:2022:220
Klagers zijn de ouders van G, geboren op 19 april 2020 en overleden op 20 april 2020. De beklaagde gynaecoloog heeft volgens het college op het moment dat zij de bevalling nagelaten zich nader te informeren over de conditie van de foetus. Zij had niet alleen mogen afgaan op de slechte CTG- registratie op dat moment maar had terug moeten kijken om zich een beter beeld te vormen. Dit klemt te meer omdat er sprake was van meconiumhoudend vruchtwater. Als zij het CTG had teruggekeken had zij kunnen zien dat het CTG al langdurig niet goed was en dat er dus, anders dan waar zij vanuit ging, geen sprake was van reserves bij de foetus die de keuze voor een vaginale bevalling rechtvaardigden. Ook had zij naar het oordeel van het college het vaginaal toucher zelf moeten doen en niet mogen overlaten aan de verloskundige. Het afzeggen van de sectio en alsnog besluiten tot een vaginale bevalling is een inschattingsfout geweest die beklaagde om bovengenoemde redenen tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Dit klachtonderdeel is gegrond. De klacht over het niet of onjuist informeren is ongegrond. De informatie die zij wel gegeven heeft aan klagers paste op dat moment bij haar verkeerde inschatting dat een vaginale bevalling op dat moment een goede optie was. Zij heeft dus weliswaar geen goede informatie gegeven maar heeft niet gehandeld in strijd met de informatieplicht, omdat men immers niet kan vertellen wat men zelf niet weet. Het college twijfelt er niet aan dat beklaagde naar eer en geweten heeft gehandeld. Dit laat echter onverlet dat het tuchtrechtelijk verwijt dat beklaagde kan worden gemaakt zodanig ernstig is dat in dit geval een berisping op zijn plaats is.
RTG Zwolle 20 december 2022, Z2022/4219, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:176
Klager, die eerder als beleidsadviseur werkzaam was in het ziekenhuis waar de beklaagde internist ouderengeneeskunde (hierna: internist) werkte, verwijt de internist dat zij onterecht in zijn dossier heeft gekeken. Klager werd twee keer als patiënt op de SEH van het ziekenhuis behandeld. Klager verwijt de internist, met wie klager geen behandelrelatie had, dat zij zonder toestemming zijn medisch dossier heeft ingezien. De internist heeft op beide behandeldata het overzichtsscherm van de SEH geopend, en heeft vervolgens ‘doorgeklikt’ op de naam van klager waardoor veel meer actuele informatie zichtbaar werd. De internist verweert zich door te stellen dat zij die dagen belast was met de COVID-19 zorg voor de geriatrische patiënten. Zij opende de EPD’s van patiënten op de SEH om te inventariseren hoeveel patiënten mogelijk naar de afdeling geriatrie zouden worden verwezen. Het regionaal tuchtcollege acht het openen van het overzichtsscherm van de SEH voor die inventarisatie gerechtvaardigd. Er zou immers sprake zijn sprake is van een mogelijk toekomstige behandelrelatie met deze patiënten en raadpleging is in het belang van goede zorg en de organisatie daarvan. Maar het doorklikken op de naam van klager was niet gerechtvaardigd, omdat de internist op basis van de informatie op het overzichtsscherm al kon vaststellen dat klager niet zou worden doorverwezen naar haar afdeling en dat met klager niet een behandelrelatie zou ontstaan. Het college acht de klacht daarom gegrond en legt de internist een waarschuwing op.
RTG Amsterdam 27 december 2022, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:192
De ministers van VWS, Langdurige Zorg en Sport en de staatssecretaris van VWS hebben de Kamer per brief de beleidsnota cultuursensitieve zorg gestuurd. Dit gaat over zorg die rekening houdt met diversiteit. Ook wordt bij deze nota het belang van gender en seksediversiteit in de zorg betrokken. In deze brief staat een reeks aan maatregelen uiteengezet met betrekking tot kennisuitwisseling tussen cultuurgenerieke en specifieke zorg, versterking van de stem van cliënten en patiënten, de aanpak voor de knelpunten op het gebied van tolken, een cultuursensitieve benadering in opleidingen en op de arbeidsmarkt en stimulering van het urgentiebesef van een cultuursensitieve benadering door het ministerie van VWS. De ambitie is dat deze maatregelen een cultuursensitieve benadering in de zorg garanderen en stimuleren. Deze beleidsnota is daarmee niet bedoeld als een eindpunt. Naar aanleiding van aangekondigde acties, zal verdere afstemming met partijen in de praktijk plaatsvinden. In bijlage 1 bij de brief is een actueel beeld van de acties en ambities op het gebied van gender en seksdiversiteit in de zorg opgenomen.
Kamerbrief over Beleidsnota cultuursensitieve zorg, 23 december 2022
In de nieuwe handreiking Telemonitoringstaat op welke manier en onder welke voorwaarden medisch specialisten telemonitoring kunnen registreren.Ook komt er een prestatie voor het declareren van expertiseadviezen voor zeldzame aandoeningen om deze specifieke expertise beter toegankelijk te maken. Beide registratiewijzigingen geven de ziekenhuizen meer mogelijkheden om de juiste zorg op de juiste plek te leveren. Dit advies draagt bij aan het voorkomen van onnodige doorverwijzingen en het gerichter doorverwijzen van patiënten aan de juiste zorgverleners. Vooral voor patiënten met een zeldzame aandoening is dit van belang, omdat zij nu vaak diverse specialisten zien voordat de juiste diagnose gesteld wordt.
De handreiking is opgesteld door de Federatie Medisch Specialisten (FMS), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) in afstemming met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.