‘OM zoekt duidelijkheid euthanasie over rug van één arts’. Zo kopte een krant na de strafzaak tegen de (voormalig) specialist ouderengeneeskunde die euthanasie uitvoerde bij een diepdemente patiënt met een schriftelijk euthanasieverzoek. Hoewel uit de uitspraak van de Hoge Raad volgde dat de arts binnen van de kaders van de wet had gehandeld, zijn de gevoerde procedures buitengewoon belastend geweest. Voor betrokkenen zoals de familie, voor de arts, maar ook voor de beroepsgroep van artsen in het algemeen. Zeer belastend maar tegelijkertijd ook betekenisvol.
Euthanasie is strafbaar in Nederland. Achteraf toetst de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (RTE) het handelen van de arts aan de Euthanasiewet en kan strafbaarheid komen te vervallen. Als de RTE oordeelt dat de euthanasie niet volgens de geldende zorgvuldigheidseisen is uitgevoerd, wordt de zaak doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie en de Inspectie. Na onderzoek kunnen zij besluiten de zaak voor te leggen aan de rechter. Gelukkig wordt slechts zelden een zaak ‘onzorgvuldig’ bevonden. In 2019 minder dan 0,1% van het totaal aantal zaken. De strafzaak tegen de (voormalig) specialist ouderengeneeskunde was de eerste sinds de Euthanasiewet.
Die Euthanasiewet uit 2001 is niet uit het niets ontstaan. Al in de jaren zeventig ontstond discussie over aanvaardbaarheid van levensbeëindigend handelen en rechtsonzekerheid voor artsen omdat er geen regeling of wettelijk kader was. Er was geen maatschappelijke consensus en een lange weg te gaan. Maar ook zonder wet werd euthanasie uitgevoerd. De confrontatie met uitzichtloos ondraaglijk lijdende patiënten met een uitgesproken doodwens, bracht artsen soms in een morele noodsituatie.
Bijvoorbeeld huisarts Postma die in 1971 haar doodzieke moeder op haar verzoek een dodelijke injectie gaf. De zaak kwam voor de rechter en in de uitspraak werden zorgvuldigheidseisen voor artsen geformuleerd. Onder meer ondraaglijk lichamelijk of geestelijk lijden, ongeneeslijke ziekte en een duidelijk verzoek van de patiënt. In 1984 volgde een rechtelijke uitspraak in de zaak tegen huisarts Schoonheim die euthanasie verleende aan een 95-jarige invalide vrouw. In deze zaak werd voor het eerst overmacht van de arts, in de zin van noodtoestand, erkend. En daarmee een opening gecreëerd voor de wettelijke strafuitsluitingsgrond zoals deze nu in de wet staat. In de zaak tegen psychiater Chabot in 1994 werd bepaald dat een patiënt niet persé terminaal ziek hoeft te zijn: ook psychisch lijden kan uitzichtloos en ondraaglijk zijn.
Allemaal voorbeelden van belastende procedures met betekenisvolle uitkomsten. Alleen de wettelijke regeling van het schriftelijk euthanasieverzoek is niet het resultaat geweest van een geleidelijk proces van jurisprudentie en normontwikkeling, zoals wel bij de andere wettelijke zorgvuldigheidseisen. En daarover ging dus de recente uitspraak van de Hoge Raad in de zaak van de (voormalig) specialist ouderengeneeskunde. Ik vind het goed dat in deze zaak gekozen werd voor cassatie in het belang der wet: beantwoording van rechtsvragen zónder rechtsgevolgen voor de individuele arts. Uitspraken als deze zijn voor alle artsen en de maatschappij van belang.
Door de complexiteit van de euthanasiepraktijk en omdat elke casus in zijn context moet worden beoordeeld, zullen dilemma’s in de praktijk blijven bestaan. Met het project Euthanasie bij dementie wil de KNMG bijdragen aan een verdere uitwerking van het handelingskader door meer handvatten voor artsen te bieden bij deze problematiek.
Josine Janson, adviseur gezondheidsrecht
Ben je arts en wil je reageren op dit artikel, stuur dan een mail naar communicatie@fed.knmg.nl