Artsen zijn goed in onderzoeken en behandelen, ook als dit voor de patiënt nauwelijks of niet meer zinvol is of, erger nog, meer ellende veroorzaakt. Dat hebben we zo geleerd; de opleiding is gericht op 'doen', en veel minder op 'laten' en 'de handen op de rug houden'.
22 mei 2012 - Column van Lode Wigersma, directeur Beleid en Advies, KNMG. N.b. Lode Wigersma is sinds 01-12-2014 niet meer werkzaam voor de KNMG.
Ook het voeren van tijdige gesprekken met ernstig zieke patiënten over de keuzes waar ze voor staan, is geen dagelijks repertoire voor veel artsen. We zijn er om in te grijpen, zo vinden velen van ons. Niets doen is geen optie, want we kunnen zoveel.
En bovendien: de patiënt wil toch dat alles uit de kast wordt gehaald? De medische wetenschap heeft de afgelopen vijftig jaar heel veel diagnostische methoden en behandelingen uitgevonden voor bijna alle ziekten. Dat heeft, ook in de samenleving, geleid tot een rotsvast geloof in de mogelijkheden van de geneeskunde. Opgeven en je schikken in het onvermijdelijke einde is niet meer makkelijk bespreekbaar. Wij artsen blijven niet alleen doorgaan met behandelen, we hebben er zelf in belangrijke mate voor gezorgd dat mensen om verdere behandeling blijven vragen.
Het leven is echter niet maakbaar als mensen zeer ernstig ziek zijn of als het einde nadert. Artsen moeten daar eerlijk over zijn. Ze moeten de (on)mogelijkheden van verdere behandeling openhartig met de patiënt bespreken en de voor- en nadelen van wel en niet behandelen duidelijk maken.
Veel artsen moeten nog leren hoe je die openheid betracht, welke woorden je kiest, en hoe je echt met de patiënt in gesprek komt over deze moeilijke kwesties. Zoals Marcel Levi het afgelopen zaterdag in Trouw uitdrukte: 'De mededeling: "Ik heb niets meer voor u" is confronterend en dat heel moeilijke gesprek gaan artsen liever uit de weg.'
Het komt er ook op aan vroeg met dat gesprek te beginnen, niet pas als de patiënt zeer ernstig ziek of terminaal is. Want de patiënt heeft tijd nodig om erover na te denken, dingen te bespreken met zijn of haar naasten, besluiten af te wegen. En eventueel op eerder genomen besluiten terug te komen.
Over de behandelopties die er – misschien in theorie – nog zijn, en hun voor- en nadelen, hun bijwerkingen, hun gevolgen voor de kwaliteit van leven, moet de arts volstrekt helder zijn. Ik vind het te enen male onjuist om opties en hun gevolgen voor de patiënt te verzwijgen. Als we dat doen zijn we weer terug in het tijdperk dat we mensen 'voor hun eigen bestwil' maar niet vertelden dat ze kanker hadden.
Op grond van die volledige informatie kan de patiënt een weloverwogen keuze maken. De arts is daarbij adviseur, geen beslisser. Er zijn wel situaties denkbaar dat een behandeling medisch gezien volstrekt zinloos is. De arts moet dat dan uitleggen en mag uiteindelijk op grond van die argumenten weigeren zo'n behandeling uit te voeren.
Aan ons hele arsenaal van vaardigheden hebben we als artsen in mijn ogen dus nog zeker één belangrijke toe te voegen: de bekwaamheid om tijdig een goed gesprek over niet-behandelen en het naderend einde te voeren. Het KNMG-symposium ‘Geef nooit op' biedt hiervoor op 14 juni een mooi podium.
Lode Wigersma