De bespreking 'In retrospectie' is een goed voorbeeld van een lerende omgeving. Dat was in mijn tijd als coassistent wel anders, zegt KNMG-voorzitter Arie Kruseman.
5 maart 2012 - Column van Arie C. Nieuwenhuijzen Kruseman, voorzitter artsenfederatie KNMG. Eind december 2012 heeft Arie Kruseman het voorzitterschap van de KNMG overgedragen.
Enige maanden geleden was ik aanwezig bij een ochtendrapport van de afdeling Interne Geneeskunde van het AMC. Het is altijd goed om eens in een andere kliniek te kijken hoe de patiëntenoverdracht is geregeld. Maar dat was niet de directe aanleiding voor mijn bezoek. Aansluitend aan het rapport was de bespreking ‘In retrospectie’, en die wilde ik graag een keer meemaken. ‘In retrospectie’ is een bespreking waar een staflid een casus bespreekt waarmee iets misgegaan is. Dat kan het ziektebeloop betreffen, maar bijvoorbeeld ook de procedure rond het behandelproces. Bij de bijeenkomst zijn staf, assistenten en studenten aanwezig, want het is de bedoeling dat er wat van de bespreking wordt geleerd.
Tijdens deze bijeenkomst werd een patiënt besproken die voor een tweede opinie naar het AMC was verwezen. In de communicatie tussen de verwijzend internist en de internist van het AMC was één en ander niet goed gegaan. De patiënt had daarover een klacht ingediend bij het regionaal tuchtcollege. In aanwezigheid van een gezondheidsjurist werd de gang van zaken rond de verwijzing en het oordeel van het regionaal tuchtcollege besproken. De analyse gebeurde op een wijze en in een sfeer waarvan ik onder de indruk was.
De bijeenkomst had alle kenmerken van wat ik een lerende omgeving noem. En dat geldt ook voor het ochtendrapport dat daaraan voorafging. De casus werd op heldere en open wijze gepresenteerd. Gereflecteerd werd op wat goed en wat niet goed gegaan was en wat beter had gekund. De attitude van de staf was positief en gericht op leren en instrueren. De presentator stelde zich kwetsbaar op en het was duidelijk dat zij zich bewust was van haar voorbeeldfunctie. Er was kortom een veilige sfeer waarin het geen probleem was om fouten te bespreken als uitgangspunt voor een leerproces.
Toen ik werd opgeleid, was dat wel anders. Als coassistent zat je het liefst achter een forse rug van een staflid en kromp je ineen wanneer de opleider zich met een vraag tot je richtte. Wanneer je dan het antwoord niet wist werd er meelijwekkend gekeken en de vraag door een staflid beantwoord. Zonder toelichting en zonder aandacht voor het feit dat je als coassistent bij het rapport aanwezig bent om te leren.
Jaren geleden werd in mijn afdeling aan de hand van simpele casuïstiek aan stafleden gevraagd welke kennis zij vonden dat studenten bij het begin van het coschap moeten hebben. Een paar maanden later werd een vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd waarbij gevraagd werd naar wat de gewenste kennis aan het eind van het coschap zou moeten zijn. Niet geheel tot mijn verrassing was er geen verschil tussen de antwoorden. De conclusie dat men kennelijk vond dat het coschap er niet was om iets te leren leidde tot veel protest en was het begin van verdere structurering van het coschap en professionalisering van onderwijscompetenties van stafleden. Maar dat is niet genoeg. Daar hoort ook openheid en een voorbeeldfunctie van de staf bij. Dat werd tijdens ‘In retrospectie’ uitstekend gedemonstreerd. Leerzaam!
Arie C. Nieuwenhuijzen Kruseman