Enige tijd geleden verschenen berichten dat sommige IVF-klinieken alleenstaande vrouwen zouden weigeren, louter vanwege het feit dat zij geen partner hebben. Los van de vraag of dat waar is – instellingen kunnen ook andere redenen hebben voor een weigering, zoals het ontbreken van een spermabank – roept dit de vraag op in hoeverre artsen vrouwen met een zwangerschapswens de toegang tot voortplantingstechnieken op morele gronden mogen ontzeggen.
Wat voortplantingsgeneeskunde bijzonder maakt is dat artsen niet alleen te maken hebben met de belangen van de vrouw, maar ook met die van het toekomstige kind. Artsen hebben ook een verantwoordelijkheid voor het welzijn van dat toekomstige kind – al is die verantwoordelijkheid beperkt. Dat betekent naar mijn mening dat IVF geweigerd mag worden als er bijvoorbeeld sprake is van een gewelddadige gezinssituatie, ernstige verslavingsproblematiek of als er eerder kinderen uit huis zijn geplaatst.
Tegelijk: het recht op voortplanting – wat iets anders is dan een recht op kinderen – is een fundamenteel grondrecht, wat niet zomaar terzijde geschoven mag worden. Het besluit om een vrouw de toegang tot voortplantingstechnieken te ontzeggen vanwege het welzijn van het kind mag dan ook niet lichtzinnig worden genomen en moet zoveel mogelijk evidence based zijn. Het criterium bij die afweging moet zijn of er reële en ernstige risico’s voor het medische, psychologische of sociale welzijn van het toekomstige kind zijn. Om die afweging te maken bestaat in diverse centra een multidisciplinaire beraadsgroep die complexe verzoeken om voorplantingstechnieken individueel beoordeelt.
Maar hoe zit het nu met alleenstaande vrouwen? Uit de literatuur blijkt dat alleenstaand ouderschap een risicofactor kan zijn voor het welzijn van het kind. Dit blijkt echter niet zozeer voort te komen uit alleenstaand ouderschap als zodanig, maar uit factoren die daar soms mee gepaard gaan, zoals armoede en/of sociaal isolement. De praktijk leert echter dat alleenstaande vrouwen die zich melden bij een voortplantingskliniek vrijwel altijd lang hebben nagedacht over hun kinderwens, zich daar goed op hebben voorbereid en hun sociale netwerk en financiële situatie op orde hebben. Soms zijn vrouwen zelfs verhuisd om dichter bij hun familie te wonen. Wetenschappelijk onderzoek laat ook zien dat het welzijn en de ontwikkeling van kinderen van bewust alleenstaande moeders niet wezenlijk verschillen van die van kinderen uit gezinnen met meer ouders.
Nog niet zo heel lang geleden werden lesbische stellen systematisch geweigerd voor IVF, vanuit de achterliggende gedachte dat het welzijn van kinderen geschaad zou worden als ze niet een vader en een moeder hadden. Die tijd ligt gelukkig achter ons. Inmiddels weten we dat voor het welbevinden van het kind de kwaliteit van de relaties en het bredere sociale netwerk rondom de ouders veel belangrijker zijn dan het aantal, het geslacht of de seksuele geaardheid van de opvoeders. Categorale afwijzing van bepaalde groepen vrouwen, zoals alleenstaanden, is dan ook niet meer van deze tijd. Alle wensouders hebben recht op een persoonlijke beoordeling van hun situatie. Belangrijke voorwaarde daarbij is een multidisciplinaire beraadsgroep die een IVF-verzoek individueel en vanuit verschillende invalshoeken kan beoordelen.
Gert van Dijk, ethicus bij de KNMG en het Erasmus MC
Twitter: @gert_van_dijk
Ethische dilemma’s: ze spelen dagelijks in de zorg. Vaak kijkt u er weer anders tegenaan dan uw collega. Ethische kaders en gedragsregels geven ruimte voor de toepassing in specifieke situaties. KNMG-ethicus Gert van Dijk verkent actuele dilemma’s in zijn columns over ethiek in de praktijk.
Zelf aan de slag met ethische vragen? De Ethische toolkit, een online naslagwerk op het gebied van medische ethiek, wijst u de weg.
Geef uw reactie