Dit wetsvoorstel wijzigt de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd). Het is de bedoeling de rechtsbescherming van mensen die gedwongen zorg krijgen centraal te zetten en ervoor te zorgen dat de wetten beter uit te voeren zijn. Dat betekent zorgvuldige procedures en daarnaast maatwerk waar het kan. Op deze wijze krijgen zorgverleners meer tijd voor het bieden van passende zorg. En ze krijgen meer ruimte om de wensen en voorkeuren van mensen die gedwongen zorg krijgen in de behandeling mee te nemen.
Einddatum consultatie: 26-05-2025
Overheid.nl | Consultatie Evaluatiewet Wvggz en Wzd
Klaagster was ingeschreven bij een huisartsenpraktijk, waarvan de de eigenaar met pensioen ging. De praktijk werd overgenomen door een andere huisartsenpraktijk in dezelfde stad waar patiënt vervolgens ‘automatisch’ stond ingeschreven. Klaagster wilde zich echter inschrijven bij de praktijk van de beklaagde huisarts, omdat deze dichter bij haar huis was. Zij beroept zich daarbij ook op het recht op vrije artsenkeuze.
Volgens het CTG komt de klacht in de kern neer op de weigering om met een patiënt die daarom vraagt een geneeskundige behandelingsovereenkomst, als bedoeld in artikel 7:446 BW, aan te gaan. De huisarts legde uit dat het beleid van zijn praktijk is dat, vanwege het bestaande aantal patiënten van de praktijk, er geen ruimte is voor een toename in patiëntaantallen. Meer patiënten zou betekenen dat de kwaliteit van de zorg in het gedrang komt. Wel wil de praktijk een mogelijkheid bieden voor nieuwe inwoners die binnen een bepaald postcodegebied van (de stad) komen wonen en die nog helemaal geen huisarts hebben. Deze nieuwe inwoners komen dan op de wachtlijst.
Het CTG acht dit beleid niet in strijd met de wet en in overeenstemming met de KNMG-richtlijn “Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst”. In paragraaf 2.1, onder c, van deze richtlijn is opgenomen dat een arts eenzijdig mag besluiten om een behandelingsovereenkomst niet aan te gaan, wanneer hij daarbij een aanzienlijk, (meestal organisatorisch) belang, heeft. Daarvan kan volgens de toelichting sprake zijn als de praktijkgrootte van de arts het niet toelaat om nieuwe patiënten aan te nemen, omdat de arts dan niet meer de noodzakelijke en goede zorg aan zijn patiënten kan leveren. Dat laatste is hier het geval. De weigering van de huisarts om klaagster als patiënte in te schrijven past binnen het in de praktijk gevoerde en aanvaardbaar te achten beleid. De huisarts heeft voorts aannemelijk gemaakt dat de situatie van klaagster niet uniek is, zodat hij voor haar geen uitzondering hoefde te te maken. De klacht is daarom ongegrond.
Centraal Tuchtcollege 12 maart 2025. C2024/2433, ECLI:NL:TGZCTG:2025:30
Klacht tegen een cardioloog over de behandeling van de echtgenote van klager. Zij had een afwijkende aortaklep met een stenose en werd daarom jaarlijks gecontroleerd door de cardioloog. Begin 2017 werd een progressie naar ernstige aortaklepstenose met een goede systolische linkerventrikelfunctie gezien. Later dat jaar kreeg de echtgenote last van kortademigheid en benauwdheid. Bij de (reguliere) controle eind januari 2018 concludeerde de cardioloog dat een operatie noodzakelijk was, maar niet meteen. Hierna is haar conditie steeds meer verslechterd, werd zij in het ziekenhuis opgenomen en overleed zij. Klager verwijt de cardioloog onder andere dat hij zijn echtgenote niet eerder heeft laten opereren en niet vaker dan éénmaal per jaar heeft gecontroleerd. Het Regionaal Tuchtcollege vindt dat de cardioloog had vanwege de ernstige aortaklepstenose begin 2017 moeten besluiten tot halfjaarlijkse controle. Daarnaast vindt het college dat hij zich te afwachtend heeft opgesteld toen hij wist dat patiënt cardiaal verslechterde. Maar een indicatie voor eerdere operatie was er niet op grond van de ESC-richtlijn, Het RTG legt een waarschuwing op, omdat de arts zich toetsbaar heeft opgesteld, hij niet eerder een tuchtklacht heeft gehad én er strafrechtelijk onderzoek naar hem is ingesteld (na aangifte van patiënte).
Klager gaat tegen deze maatregel in beroep bij het Centraal Tuchtcollege, maar dit verklaart hem daarin niet ontvankelijk op grond van artikel 73, eerste lid, onder a, van de Wet BIG dat bepaalt dat een klager van een eindbeslissing van het RTG alleen in beroep kan komen voor zover de klacht is afgewezen of voor zover hij niet ontvankelijk is verklaard. Voor het overige steunt het CTG de uitspraak van het RTG.
Centraal Tuchtcollge 12 maart 2025, C2024/2451, ECLI:NL:TGZCTG:2025:31
Betrokkene is met een inbewaringstelling als bedoeld in art. 29 Wzd opgenomen op een High Intensive Care-afdeling van een accommodatie die wel is geregistreerd onder de Wvggz, maar niet onder de Wzd (hierna: de Wvggz-accommodatie).
De rechtbank heeft een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verleend vanwege de ‘nood breekt wet’ situatie. Een onvrijwillige opname is volgens de rechtbank noodzakelijk om het suïciderisico af te wenden, ook al wordt die ten uitvoer gelegd in een niet Wzd-geregistreerde accommodatie.
In cassatie wordt geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat de verzochte machtiging moet worden verleend, ook al wordt deze ten uitvoer gelegd in een niet-Wzd-geregistreerde accommodatie. De wet zou daarvoor geen grondslag bieden.
De Hoge Raad acht deze klacht gegrond: art. 5 EVRM staat eraan in de weg dat een Wzd-machtiging wordt verleend met het oog op tenuitvoerlegging in een Wvggz-accommodatie. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland en wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Hoge Raad, 14 maart 2025, 24/02344, ECLI:NL:HR:2025:385
De psychiater was als hoofdbehandelaar betrokken bij de behandeling van de moeder van klaagster toen deze was opgenomen in het ziekenhuis. Klaagster verwijt de psychiater dat hij daarbij klachtwaardig heeft gehandeld door de somatische problemen van klaagster te onderschatten, geen regelmatig multidisciplinair overleg in te plannen en geen coördinerende rol als hoofdbehandelaar heeft aangenomen. Voorts wordt de psychiater verweten dat hij heeft besloten tot electroconvulsietherapie en dat heeft voortgezet, geen controle op de vochtinname van patiënte heeft gehad, onvoldoende en inadequate zorg heeft verleend op de dag van de overplaatsing van patiënte en de familie daarover niet heeft geïnformeerd, heeft nagelaten volledige verslaglegging te doen en onzorgvuldig heeft gecommuniceerd jegens patiënte en klaagster. De psychiater heeft gereageerd op de verschillende klachtonderdelen en het college verzocht om bij een (gedeeltelijke) gegrondverklaring te overwegen geen maatregel op te leggen. Het college is van oordeel dat de communicatie jegens patiënte en klaagster gedeeltelijk gegrond is, de psychiater is daarin tekortgeschoten. Het college stelt evenwel ook vast dat de psychiater klaagster daarvoor meerdere malen, ook nog ter terechtzitting bij het college, zijn excuses heeft aangeboden. Daarnaast is duidelijk gemaakt dat de psychiater, en de afdeling waar hij werkzaam is, lering heeft getrokken uit hetgeen is voorgevallen en dat substantiële verbeteringen zijn doorgevoerd. In al die omstandigheden, in onderling verband bezien, vindt het college aanleiding om aan de psychiater geen maatregel op te leggen. Het college acht de klacht deels gegrond zonder oplegging van een maatregel.
Regionaal Tuchtcollege Amsterdam 28 maart 2025, A2024/7410, ECLI:NL:TGZRAMS:2025:67
Klager is gezaghebbende vader van zijn 11-jarige dochter. Met het oog op een ondertoezichtstellingsprocedure bij de rechtbank heeft verweerster (niet de eigen huisarts van moeder of dochter) in opdracht van moeder, zonder toestemming van klager, de dochter onderzocht. Ook legt zij een schriftelijke verklaring af waarin zij belastende uitspraken over klager heeft opgenomen, zonder vader gesproken te hebben of hem weerwoord te geven. Zij heeft klager bovendien geen informatie gegeven.
Het college oordeelt dat verweerster ook klager als gezaghebbend vader van de 11-jarige dochter had behoren te informeren. Dit volgt uit onder meer uit de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens. Naast de plicht om klager te informeren, had verweerster op grond van art. 7:465 lid 1 BW de plicht om klager als gezaghebbend vader om toestemming te vragen voordat zij over zou gaan tot het voor E ingrijpende onderzoek. Gezien de aard en het doel van het onderzoek wat verweerster in wilde zetten, ontbrak verweerster de bevoegdheid om op basis van onverenigbaarheid met het goed hulpverlenerschap een ouder met gezag te ‘overrulen’. Van een spoedeisend medisch belang dat geplaatst kan worden in het kader van goed hulpverlenerschap was immers geen sprake. Het was in dit geval aan de kinderrechter, al dan niet op verzoek van moeder, om vervangende toestemming te verlenen voor het onderzoeken van de dochter, als hiertoe een noodzaak had bestaan. Verweerster had van deze normen op de hoogte kunnen en moeten zijn, bijvoorbeeld door de KNMG-wegwijzer Toestemming en informatie bij behandeling van minderjarigen (2019) te raadplegen.
Verder oordeelt het college dat de verklaring van verweerster in geen enkel opzicht voldoet aan de eisen die volgens vaste jurisprudentie worden gesteld. Het college acht de gang van zaken in alle opzichten eenzijdig, ondeskundig en onprofessioneel. Omdat herhaling moet worden voorkomen en verweerster geen inzicht toont, acht het college een gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid om haar beroep uit te oefenen, noodzakelijk. De maatregel wordt onmiddellijk van kracht. Het college gelast publicatie van de uitspraak.
Regionaal Tuchtcollege Zwolle, 27 maart 2015, Z2024/7749, ECLI:NL:TGZRZWO:2025:34
Klager verwijt de huisarts dat hij hem jarenlang allerlei medicijnen heeft laten slikken, terwijl hem - behalve zere voeten - eigenlijk niets mankeerde. Volgens klager zijn door alle medicatie zijn maag en darmen blijvend beschadigd en heeft hij zich jarenlang een zombie gevoeld. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) verklaarde de klacht in eerste aanleg kennelijk ongegrond.
In hoger beroep overweegt het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) dat in een geval als dit, waarin aan een oudere patiënt over een lange reeks van jaren veel verschillende medicijnen worden voorgeschreven en waarin sprake is van ten minste één aanwezige risicofactor, mocht worden verwacht dat het medicatie-gebruik met een zekere regelmaat zou worden geëvalueerd. Het CTG wijst hierbij op de destijds geldende Multidisciplinaire Richtlijn Polyfarmacie bij ouderen 2012 en de hierin opgenomen aanbevelingen.
De huisarts heeft op de zitting, toen daarnaar werd gevraagd, verklaard dat hij met de lokale apotheker eens in de zoveel tijd overleg heeft over patiënten waarbij sprake is van polyfarmacie, maar dat hij zich niet specifiek kan herinneren of hij ook overleg heeft gevoerd over klager.
Het CTG concludeert dat de huisarts als het gaat om de evaluatie en het monitoren van het medicatiegebruik door klager onvoldoende de regie heeft genomen en te passief is geweest. Hij heeft daarmee niet de zorg verleend die van hem mocht worden verwacht en is niet gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. De huisarts kan hiervan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het CTG oordeelt dat het RTG dit klachtonderdeel ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Het college legt de huisarts een berisping op.
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, 17 maart 2025, C2024/2497, ECLI:NL:TGZCTG:2025:38
Specialist ouderengeneeskunde heeft de moeder van klaagster in de laatste maanden van haar leven behandeld toen zij was opgenomen in het woonzorgcentrum waar de specialist ouderengeneeskunde werkt. Patiënte was onder andere gediagnosticeerd met uitgezaaid ovariumcarcinoom en polyneuropathie en had last van buikklachten en galsteenkolieken. Klaagster verwijt de specialist ouderengeneeskunde dat zij een te terughoudend beleid heeft gevoerd wat betreft de pijnbestrijding bij patiënte, geen duidelijk behandelplan had en onvoldoende aan pijnbestrijding heeft gedaan terwijl beloofd was dat patiënte geen pijn zou lijden. Het Regionaal tuchtcollege verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en legt een waarschuwing op. Volgens het tuchtcollege had de de specialist ouderengeneeskunde geen duidelijk behandelplan waarin het voorkomen en minimaliseren van pijn voorop stond. Patiënte verkeerde in de terminale fase en daarom diende het brengen van comfort en niet de angst voor bijwerkingen voorop te staan. Dit is echter in het pijnbeleid en behandelplan onvoldoende tot uitdrukking gekomen. Het pijnbeleid was daarnaast niet altijd
consistent en onvoldoende duidelijk. Van de specialist ouderengeneeskunde had als regiebehandelaar meer regie over het pijnbeleid mogen worden verwacht. Die regie heeft zij onvoldoende genomen. Hierdoor was het voor de specialist ouderengeneeskunde, de andere artsen en de zorg steeds zoeken
naar de juiste dosering op het juiste moment, met tussendoor pijnklachten bij patiënte als gevolg.
RTG 's-Hertogenbosch, 19 maart 2025, ECLI:NL:TGZRSHE:2025:34
Klager heeft op 11 september 2022 een pro forma klaagschrift ingediend, dat op 16 september 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege is binnengekomen. Bij het pro forma klaagschrift zat geen bijlage. In dit pro forma klaagschrift heeft klager aangegeven dat er nog een mediation traject liep met het ziekenhuis waardoor klager de feiten pas op een later moment in volle omvang uiteen kon zetten. Klager verwijt de GZ-psycholoog dat haar bijdrage aan de behandeling van zijn dochter buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gegaan. Uit dit klaagschrift blijkt dat klager met zijn pro forma klaagschrift heeft beoogd om de termijn voor het indienen van een klacht veilig te stellen, zoals mogelijk in het bestuursrecht.
Die mogelijkheid bestaat in het tuchtrecht voor de gezondheidszorg echter niet. Dit is ook vermeld in de brief die de secretaris op 21 december 2022 aan klager heeft verstuurd. In het tuchtrecht voor de gezondheidszorg geldt een termijn van tien jaar om te klagen over het handelen of nalaten van een zorgverlener. Deze termijn begint te lopen op de dag nadat dit handelen heeft plaatsgevonden of – als sprake is van nalaten – had moeten plaatsvinden. Na het verstrijken van deze tienjaarstermijn kan een klacht niet meer in behandeling worden genomen. Dit is een harde regel, waarvan ook niet kan worden afgeweken als de klager goede redenen had om de klacht zo laat in te dienen.
De klacht wordt door het Regionaal Tuchtcollege kennelijk niet-ontvankelijk verklaart. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met het oordeel van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege en verwerpt het beroep van klager. Klager heeft maandenlang de tijd heeft gehad om zijn klacht verder aan te vullen. Door dit na te laten heeft hij een risico genomen dat voor zijn rekening komt. De klacht ziet dus op de periode september-medio november 2012. Dit betekent dat de verjaringstermijn medio november 2012 is gestart en dat het klaagschrift uiterlijk medio november 2022 had moeten worden ingediend.
Centraal Tuchtcollege, 17 maart 2025, ECLI:NL:TGZCTG:2025:45
Zie ook: Uitspraak - Overheid.nl | Tuchtrecht en Uitspraak - Overheid.nl | Tuchtrecht
Bij het Huid Medisch Centrum (HuidMC) in Amsterdam zijn patiënten met huidkanker in het gezicht, door twee artsen structureel niet volgens de richtlijnen behandeld. Dit blijkt uit onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) naar aanleiding van een melding. HuidMC moet van de IGJ alle patiënten van deze twee dermatologen die niet de juiste behandeling hebben gekregen, opsporen en informeren. De overige dermatologen in de kliniek hebben, voor zover de inspectie nu kan zien, hun patiënten met huidkanker wel volgens de richtlijnen behandeld.
Nieuwsbericht IGJ 27 maart 2025
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) maakt zich grote zorgen: er moet meer gebeuren om de zorg veilig te houden. Dat schrijft de inspectie bij cijfers over seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg in 2024.
Volgens de IGJ doen nog veel zorginstellingen te weinig om seksueel grensoverschrijdend gedrag door hun zorgverleners met patiënten en cliënten te voorkomen. Ze komen vooral in actie als er zich een geval voordoet. Andere zorginstellingen hebben wel meer aandacht voor het voorkomen ervan. Vooral in de gehandicaptenzorg. In de geestelijke gezondheidszorg en de verpleeghuiszorg zoeken instellingen nog naar de goede aanpak. In andere zorgsectoren blijft het nog te stil, terwijl seksueel grensoverschrijdend gedrag richting patiënten er ook in bijvoorbeeld ziekenhuizen is.
De inspectie vindt dat zorginstellingen, zorgverleners, beroepsverenigingen en brancheorganisaties meer moeten doen. Zij kunnen gebruik maken van de Zelfscan voor zorgprofessionals: beschermen wij onze cliënten tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag? die de inspectie heeft ontwikkeld op basis van meldingen en goede voorbeelden.
Nieuwsbericht IGJ 25 maart 2025
Zie ook nieuwsbericht KNMG 25 maart 2025
Staatssecretaris Karremans (Jeugd, Preventie en Sport) heeft mede namens de minister van Justitie en Veiligheid het Jaarverslag 2024 van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) aan de de Tweede Kamer aangeboden. In het jaarverslag leggen de commissies verantwoording af over hun wijze van toetsing op grond van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
In 2024 hebben de commissies 9.958 meldingen van euthanasie ontvangen, een stijging van 10% ten opzichte van het aantal meldingen in 2023 (9.068). Het betreft 5,8% van het totaal aantal mensen dat in Nederland in 2024 is overleden (172.049), een lichte stijging ten opzichte van 2023 (5,4%). Zes euthanasiemeldingen (0,06% van het totaal aantal meldingen) zijn in 2024 door de RTE als onzorgvuldig beoordeeld wat in zijn algemeenheid getuigt van een zeer zorgvuldige euthanasiepraktijk. Dit is vergelijkbaar met het jaar ervoor.
Aanbiedingsbrief bij Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) – Jaarverslag 2024
Zie ook Nieuwsbericht KNMG d.d. 25 maart 2025
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.