Geen relevante berichten.
Een gebedsgroep komt maandelijks samen voor een abortuskliniek in Den Bosch. Met folders of een gesprek proberen zij bezoekers op andere gedachten te brengen. Dat vinden bezoekers en personeel van de abortuskliniek intimiderend. De Bossche burgemeester heeft daarom in maart 2023 een aantal voorschriften en beperkingen opgelegd aan de maandelijkse manifestaties. Zo moet de groep onder meer aan de overkant van de straat, tegenover de kliniek, blijven staan en mogen zij geen bezoekers of personeel belemmeren of hinderen. De organisator van de gebedsgroep, een pastoor uit Bladel, maakte bezwaar tegen dit besluit van de burgemeester. Volgens de pastoor maakt de gebedsgroep gebruik van hun recht op demonstratie en vrijheid van meningsuiting. Hij kreeg in juli 2023 nul op het rekest en stapte naar de bestuursrechter. De bestuursrechter oordeelt dat het opleggen van de voorschriften onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat de burgemeester onvoldoende gemotiveerd heeft waarom deze voorschriften noodzakelijk zijn om wanordelijkheden te voorkomen. De burgemeester krijgt zes weken de tijd om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de pastoor.
Rb. Oost-Brabant 10-04-2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:2112
Verweerder was de huisarts van de overleden moeder van klaagster. Klaagster is van mening dat de huisarts de klachten van haar moeder niet serieus heeft genomen en geen actie heeft ondernomen. Zij en haar zussen hebben daarom een advocaat ingeschakeld. Deze advocaat heeft vervolgens informatie bij de huisarts opgevraagd. Naar aanleiding hiervan heeft de huisarts een klacht ingediend bij de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de deken). Als bijlage bij het klachtformulier stuurde de huisarts een e-mail van de advocaat integraal mee. Daarin worden de naam en de geboorte- en overlijdensdatum van de patiënte vermeld. Hierop heeft klaagster een klacht ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam. Naast de klacht dat de huisarts haar moeders klachten niet serieus heeft genomen en geen actie heeft ondernomen, verwijt klaagster de huisarts dat hij het medische dossier heeft gemanipuleerd en verminkt en zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door medische informatie over de patiënte te delen met derden in de klachtprocedure bij de deken. Het RTG verklaart de klacht over de behandeling van de patiënte en over het dossier ongegrond. De klacht over de schending van de geheimhoudingsplicht is wel gegrond. Volgens het RTG staat immers vast dat de huisarts de naam en geboorte- en overlijdensdatum van zijn patiënte heeft verstrekt aan de deken. Het RTG heeft oog voor de gevoelens van de huisarts naar aanleiding van de volgens het RTG onjuiste aannames en de toon van de e-mail van de advocaat. Dit laat echter onverlet dat de huisarts vanwege zijn beroepsgeheim de gegevens van de patiënte had behoren weg te lakken. Mede omdat de huisarts inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelen op dit punt, ziet het RTG aanleiding om de huisarts geen maatregel op te leggen.
RTG Amsterdam 04-04-2025, ECLI:NL:TGZRAMS:2025:79.
Beklaagde, psychiater, heeft op enig moment op verzoek van Veilig Thuis schriftelijk informatie verstrekt over klaagster vanwege ernstige zorgen over haar zwangerschap en de veiligheid van haar ongeboren kind. Klaagster verwijt de psychiater onder andere dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden, zonder dat daartoe de strikte noodzaak kon worden vastgesteld. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de psychiater de maatregel van waarschuwing opgelegd. Volgens het RTG had de psychiater op grond van (artikel 6 van) van de toen geldende KNMG-meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld (2015) klaagster in principe van tevoren om toestemming moeten vragen. Ook had hij haar moeten uitleggen welke informatie hij wilde verstrekken. Nu hij dit niet heeft gedaan en hij ook niet duidelijk heeft gemaakt waarom hij in dit geval van dat uitgangspunt kon afwijken, heeft de psychiater volgens het RTG tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Zowel klaagster als de psychiater hebben tegen deze beslissing beroep ingesteld. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) oordeelt dat het beroep van klaagster faalt en dat het beroep van de psychiater slaagt. In hoger beroep voerde de psychiater aan dat het RTG de klacht ten onrechte heeft uitgebreid met een nieuwe klacht, die klacht vervolgens gegrond heeft verklaard en daarvoor een maatregel heeft opgelegd. Volgens de psychiater richtte de klacht zich op het doorbreken van het beroepsgeheim op zich en niet op het vooraf om toestemmen vragen. Het CTG stelt de psychiater in het gelijk. Volgens het CTG kan een klacht over deze specifieke punten in redelijkheid niet worden gelezen in het klaagschrift. Vervolgens merkt het CTG ten overvloede op dat als het vorenbedoelde wél onderdeel van de klacht zou zijn geweest, het CTG de klacht ongegrond zou hebben verklaard. Volgens het CTG heeft de psychiater duidelijk toegelicht waarom hij, gegeven de omstandigheden, klaagster niet vooraf om toestemming heeft gevraagd en heeft geïnformeerd. Het CTG verklaart de klacht alsnog geheel ongegrond. Daarmee vervalt de opgelegde maatregel van waarschuwing.
CTG 02-04-2025, ECLI:NL:TGZCTG:2025:50.
Klaagster heeft bij een ongeval letsel opgelopen en is daarvoor behandeld bij een collega van verweerster (huisarts). In het kader van de letselschadeafhandeling is bij de huisartsenpraktijk medische informatie opgevraagd door een medisch adviseur. Dit verzoek ging vergezeld van een schriftelijke machtiging van klaagster. De huisarts heeft de door de medisch adviseur gevraagde informatie verstrekt. Klaagster was ontevreden over de door de huisarts verstrekte informatie. Zo wilde zij dat de huisarts meer details zou verstrekken aan de medisch adviseur. De huisarts heeft klaagster vervolgens uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens dit gesprek heeft de huisarts de brief in samenspraak met klaagster aangepast. Vervolgens heeft de huisarts klaagster om akkoord gevraagd voordat deze naar de medisch adviseur werd verstuurd. Klaagster verwijt de huisarts dat zij de verstrekte informatie niet eerst aan haar heeft voorgelegd voordat deze naar de verzekeringsmaatschappij werd verzonden. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het RTG stelt vast dat het doorgaans aanbeveling verdient om informatie over een patiënt vóór verzending aan een medisch adviseur aan de betrokken patiënt voor te leggen. Dat kan discussies zoals de onderhavige voorkomen. Dit is echter geen verplichting, en de huisarts had blijkens de machtiging klaagsters toestemming om de adviseur de gevraagde informatie te verstrekken. De huisarts heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
RTG Amsterdam 04-04-2025, ECLI:NL:TGZRAMS:2025:80.
Klaagster is een 89-jarige vrouw die in een verpleeghuis woont en in het verleden borstkanker heeft gehad. Eind 2022 zijn bij klaagster plekjes op haar borst ontstaan. Verweerster, die als ANIOS werkzaam was in het verpleeghuis, behandelde die plekjes als dermatomycose of eczeem. Aanvankelijk leek de uitgebreidheid en roodheid van de plekjes af te nemen, maar daarna trad er geen verdere verbetering op. Na 12 weken behandeling vroeg de arts een teleconsult aan bij de dermatoloog. In het ziekenhuis werd geconstateerd dat sprake was van een teruggekeerde borstkanker. Klaagster verwijt de arts dat zij nalatig en onzorgvuldig heeft gehandeld door de plekjes te blijven behandelen met een crème, terwijl zij niet wist wat het was, en niet eerder een dermatologisch consult aan te vragen. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) heeft geoordeeld dat de arts niet in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht door een behandeling te starten met het combipreparaat en het beloop daarvan te monitoren. De arts heeft volgens het RTG echter wel tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door, toen na 9 weken de verwachte genezing nog altijd uitbleef, de behandeling voort te zetten en opnieuw het resultaat af te wachten. Het RTG legt aan de arts de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) komt tot een ander oordeel. Volgens het CTG kan de arts geen verwijt worden gemaakt. De supervisor van de arts heeft tot twee keer toe bevestigd dat er geen sprake was van maligniteit, waarop gezamenlijk is besloten de huid te behandelen met combipreparaat, om het beloop daarvan te vervolgen en aan de hand van de bevindingen bezien of de behandeling aanslaat. Dat zij die behandeling nog eenmaal heeft voortgezet op 7 april beoordeelt het CTG tegen die achtergrond niet als onzorgvuldig. Daarmee is de klacht alsnog ongegrond.
CTG 02-04-2025, ECLI:NL:TGZCTG:2025:53.
Klagers (moeder en zoon) dienen een klacht in tegen de huisarts van hun inmiddels overleden broer, respectievelijk oom (hierna: patiënt). Klaagster verleende mantelzorg aan haar broer, maar tussen klagers en patiënt bestond geen goede verstandhouding. De situatie was dermate zorgelijk dat Veilig Thuis bij de kwestie betrokken raakte. Ook werd de situatie besproken in overleggen tussen de gemeente, de thuiszorg, andere hulpverleners, de mentor en de bewindvoerder. Ook de huisarts was hierbij aanwezig. De conclusie van deze overleggen was dat de situatie zo zorgelijk was dat melding moest worden gemaakt bij de politie. Op verzoek van de wijkverpleegkundige heeft de huisarts een geneeskundige verklaring opgesteld ter ondersteuning van de aangifte bij de politie. In die verklaring schrijft de huisarts onder andere dat sprake is van een duidelijk geval van psychische ouderenmishandeling. Klagers verwijten de huisarts dat hij, in strijd met de richtlijnen van de KNMG, een geneeskundige verklaring over zijn patiënt heeft afgegeven. De huisarts stelt zich op het standpunt dat de verklaring geen geneeskundige verklaring is, omdat deze niet op verzoek van de patiënt is opgesteld om een oordeel te geven over diens medische geschiktheid. De verklaring had als doel om te worden ingezet voor de behandeling en begeleiding van de patiënt, omdat de huisarts ernstige zorgen had over zijn gezondheid. Het RTG komt tot het oordeel dat, gelet op zowel het doel van het opstellen van de verklaring als het feit dat deze meer omvat dan enkel objectieve (medische) gegevens, er wel sprake is van een geneeskundige verklaring zoals bedoeld in de richtlijnen van de KNMG en dat de huisarts deze verklaring niet had moeten afgeven. De klacht is aldus gegrond. Het RTG besluit echter geen maatregel op te leggen. Hiertoe overweegt het RTG onder meer dat de huisarts de situatie van de patiënt wilde verbeteren, die in zijn ogen en in die van andere hulpverleners en instanties, zeer zorgelijk was. Daarbij weegt het RTG ook mee dat het belang van de patiënt niet geschaad is. Het RTG vindt het prijzenswaardig dat de huisarts in deze kwestie verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor de patiënt, maar stelt vast dat hij dat op een andere manier en in een andere vorm had moeten doen.
RTG 's-Hertogenbosch 02-04-2025, ECLI:NL:TGZRSHE:2025:45.
Klaagster heeft in 2021 drie consulten (waarvan één telefonisch) gehad bij verweerder, een bedrijfsarts. Dit in verband met fysieke en mentale klachten, waarvoor zij zich ziek had gemeld bij haar werkgever. Naast de consulten is er ook contact geweest via e-mail. Klaagster verwijt de bedrijfsarts - samengevat - dat zijn verslaglegging onvolledig en/of onjuist is en dat hij zich onbetrouwbaar opgesteld heeft. Ook heeft hij volgens klaagster in diverse opzichten onprofessioneel gehandeld en voldoet zijn klachtenprocedure niet aan de eisen die daarvoor gelden. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond. Klaagster is tegen die beslissing in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) komt tot een ander oordeel en verklaart de klacht op drie van de vijf onderdelen gegrond. Volgens het CTG heeft de bedrijfsarts de medische situatie van klaagster, ondanks meerdere zorgsignalen, verkeerd ingeschat en beoordeeld. Ook heeft hij zijn afwegingen onvoldoende inzichtelijk gemaakt en was zijn verslaglegging ondermaats. Zo is bijvoorbeeld onduidelijk in hoeverre de (foutieve en incomplete) vermelding in het verslag van 22 februari 2021 dat klaagster een ander dienstverband voor twee dagen per week heeft van invloed is geweest op de conclusie dat klaagster volledig kon werken. Daarnaast heeft de bedrijfsarts zich meermaals op onprofessionele wijze jegens klaagster uitgelaten, onder andere in verschillende e-mails rondom vragen van klaagster over de klachtenprocedure. Mede omdat de bedrijfsarts geen blijk geeft van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen, acht het CTG de maatregel van berisping passend en geboden.
CTG 02-04-2025, ECLI:NL:TGZCTG:2025:48.
Artsen werken vaak samen met commerciële organisaties, zoals fabrikanten van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen. Om deze samenwerking goed te laten verlopen, zijn er afspraken gemaakt over relaties tussen artsen en de industrie, evenals over reclamepraktijken. Deze regels zijn zowel wettelijk vastgelegd als gebaseerd op zelfregulering door de stichtingen Code Geneesmiddelen Reclame (CGR) en Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH). Beide stichtingen hebben hun websites vernieuwd. Op deze websites zijn onder andere de Gedragscodes, toelichtingen en veelgestelde vragen te vinden, die artsen kunnen helpen bij hun afwegingen rondom samenwerking met betrekking tot geneesmiddelen en medische hulpmiddelen.
Huisartsenorganisaties Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en InEen (organisatie voor de eerste lijn) hebben hun visie voor de komende tien jaar gepresenteerd. Die visie staat in een document en wordt verder toegelicht op een nieuwe website over de toekomst van de huisartsenzorg in Nederland. De visie schetst een toekomstbeeld voor de huisartsenzorg in Nederland en biedt richting voor de komende jaren. Het doel is dat de huisartsenzorg in 2035 nog steeds kwalitatief goed en toegankelijk is, ondanks de maatschappelijke uitdagingen die de huisartsenzorg beïnvloeden. Dat is volgens de huisartsenpartijen vooral van belang voor mensen in sociaal kwetsbare posities. In de visie komen onderwerpen aan bod als technologische ontwikkelingen, samenwerking in de wijk, aandacht voor huisartsen zelf en werken als collectief en in een vertrouwd huisartsenteam.
LHV, NHG, Ineen ‘Visie Huisartsenzorg 2023’
Staatssecretaris Karremans (Jeugd, Preventie en Sport) heeft het eerste deel van zijn ‘actieprogramma mentale gezondheid en ggz’ gepresenteerd, waarbij hij ingrijpende keuzes in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) aankondigt. Ondanks dat er nog nooit zoveel mensen in de ggz hebben gewerkt, zijn de wachttijden volgens de staatssecretaris veel te lang. Hij schrijft dat de oplossing van lichte mentale problematiek vaak buiten de ggz ligt, bijvoorbeeld met goede schuldhulpverlening. De staatssecretaris wil ook betere data uitwisseling in de ggz, zodat verzekeraars beter in staat zijn om patiënten die ergens op een wachtlijst staan actief te koppelen aan een zorgaanbieder die snel plek beschikbaar heeft. Daarvoor verkent hij welke wetgeving nodig is. Ook schrijft hij dat hij samen met aanbieders en patiëntenorganisaties wil kijken naar de beste behandelduur.
Kamerbrief Actieprogramma mentale gezondheid en ggz deel 1, 09-04-2025
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft het jaarverslag over 2024 openbaar gemaakt. In dit verslag beschrijft de IGJ hoe zij haar toezicht in 2024 heeft vormgegeven. Dit jaar markeert tevens het begin van het meerjarenbeleidsplan voor 2024-2027, dat zich richt op het toezicht op de huidige en toekomstige zorg. Dit beleidsplan gaat in op de maatschappelijke uitdagingen in de zorg en de benodigde zorgoplossingen. De zorg waarop de IGJ toezicht houdt, is over het algemeen van goede kwaliteit, maar de uitdagingen in de zorg blijven stevig. De IGJ legt uit hoe zij toezicht houdt, welke keuzes zij maakt en wat haar rol is in de huidige zorgcontext, waarin de sector onder druk staat. In 2024 stond schaarste centraal als jaarthema voor de IGJ. Daarnaast benadrukt het verslag het belang van samenwerking tussen verschillende partijen om in deze periode van schaarste goede zorg te kunnen blijven leveren. Uit het verslag blijkt dat het aantal instellingen dat onder verscherpt toezicht is gesteld in twee jaar tijd is verdubbeld, terwijl het aantal uitgedeelde boetes halveerde.
IGJ Jaarverslag ‘Jaarbeeld IGJ 2024’, 07-04-2025
Zie ook: Kamerbrief over Jaarbeeld Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd 2024 van Minister Agema (VWS)
Minister Agema (VWS) informeert de Eerste Kamer over de invoering van de European Health Data Space-Verordening (EHDS). De EHDS zorgt voor betere databeschikbaarheid in de zorg. De brief gaat ook over (her)gebruiken en uitwisselen van gezondheidsgegevens in de Nederlandse gezondheidszorg, verplichtingen, nationale wetgeving en de samenhang tussen de EHDS en de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz).
Ook informeert zij de Tweede Kamer over de ‘opt-out’-regeling binnen de EHDS. Zij schrijft dat bij het uitwisselen van gezondheidsgegevens van belang is dat burgers zeggenschap over hun zorg- en persoonsgegevens kunnen uitoefenen. Bijvoorbeeld met beperkingsrechten, zoals de opt-out. De brief gaat ook over andere beperkingsrechten en over de juridische, technische en praktische haalbaarheid om die in Nederland te implementeren.
Kamerbrief over de implementatie van EHDS van Minister Agema 07-04-2025 en Kamerbrief over ‘opt-out’ EHDS van Minister Agema 07-04-2025
De Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg hebben hun jaarverslag voor 2024 gepubliceerd. Uit het jaarverslag blijkt onder andere dat de doorlooptijden in 2024 zijn verkort ten opzichte van 2023. In 2023 was de doorlooptijd bij de regionale tuchtcolleges (RTG’s) 244 dagen. In 2024 bedroeg dit gemiddeld 205 dagen. Ook bij zaken in beroep bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) was de doorlooptijd korter. Daar duurde in 2023 een zaak gemiddeld 254 dagen voordat partijen een uitspraak ontvingen. In 2024 ging het om 234 dagen. Ook laat het jaarverslag zien dat het merendeel van de afgehandelde klachten bij de RTG’s niet naar zitting wordt verwezen; van de 1061 zaken kwam het in 272 gevallen tot een zitting. Wanneer een klacht niet leidt tot een zitting kan het betekenen dat een klacht is ingetrokken of dat er sprake is van een voorzittersbeslissing of een raadkamerbeslissing. Van de 272 klachten die door de RTG’s wél op een zitting werden behandeld, werden 166 zaken gegrond verklaard. Meestal leidde dit vervolgens tot de meest lichte maatregel, een waarschuwing. Het opleggen van deze maatregel gebeurde in 2024 in totaal 71 keer. Bij het CTG werden van de 279 afgehandelde beroepszaken 205 naar zitting verwezen. Van deze 205 zaken werden er 33 gegrond verklaard. In het merendeel van deze 33 beroepszaken werd ook bij het CTG de meest lichte maatregel opgelegd, de waarschuwing.
Nieuwsbericht Tuchtcolleges voor de Gezondheidsrecht, 31-03-2025.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.