De European Health Data Space (EHDS) Verordening is goedgekeurd door het Europees Parlement. Deze verordening zal veranderingen teweegbrengen voor artsen en de gezondheidszorg in de EU. Het doel is om betere zorg te bieden door middel van verbeterde toegang tot gezondheidsgegevens. Artsen zullen elektronische patiëntendossiers kunnen uitwisselen met andere EU-landen, zodat artsen gegevens kunnen inzien van patiënten die in het buitenland behandelingen ontvangen. Burgers krijgen meer zeggenschap over wie toegang heeft tot hun gegevens en kunnen middels een opt-out toegang beperken voor bepaalde gebruiken. Voor onderzoekers betekent dit dat ze onder strikte voorwaarden toegang kunnen krijgen tot anonieme of pseudonieme gezondheidsgegevens, nadat dit door een national acces body (HADAB) is goedgekeurd. Daarnaast zullen EPD-systemen moeten voldoen aan Europese standaarden, zodat interoperabiliteit tussen verschillende systemen kan worden bevorderd. Naar verwachting zal de Raad binnenkort ook akkoord gaan met de tekst. Publicatie van de definitieve tekst in het Publicatieblad van de EU wordt in de herfst van dit jaar verwacht. De bepalingen uit de verordening worden daarna gefaseerd van toepassing.
Politiek akkoord European Health Data Space | Nieuwsbericht | Gegevensuitwisseling in de zorg
Klager dient een klacht in tegen zijn huisarts. Klager had last van slaapproblemen. Op een gegeven moment heeft de huisarts aan klager quetiapine (25 mg) voorgeschreven voor zijn slaapproblemen. Klager verwijt de huisarts dat zij verkeerde mediciatie heeft voorgeschreven en daarbij onvoldoende informatie over (de risico’s van) deze medicatie heeft gegeven en niet eventuele alternatieven heeft besproken. De huisarts bevestigt dat zij off-label quetiapine heeft voorgeschreven. De huisarts stelt dat zij dit weloverwogen en in overleg met klager heeft gedaan en dat haar hierin tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Het RTG verklaart de klacht kennelijk ongegrond, omdat het RTG geen aanleiding ziet om eraan te twijfelen dat de huisarts besproken heeft dat quetiapine een middel is dat in beginsel voor andere klachten wordt gebruikt en dat de huisarts ook de mogelijke bijwerkingen met klager heeft besproken. Zowel klager als de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gaan hiertegen in beroep. De IGJ stelt onder andere dat de huisarts de zorgvuldigheidseisen die gelden bij off-label voorschrijven van medicatie niet heeft nageleefd. Het CTG verwerpt het beroep van zowel klager als van de IGJ. Het CTG legt artikel 68 van de Geneesmiddelenwet uit en overweegt dat het ontbreken van een richtlijn of protocol niet zonder meer in de weg staat aan off-label voorschrijven. Ook ander bewijs (‘evidence based’) en de stand van de wetenschap en de praktijk kan het voorschrijven van medicatie zonder dat dit in een richtlijn is beschreven, rechtvaardigen.
CTG Den Haag 17 april 2024, zaaknr. C2023/1978 en C2023/2001, ECLI:NL:TGZCTG:2024:72
Klaagster verwijt de radioloog dat hij de MRI-scan die is gemaakt in 2018 onjuist heeft geïnterpreteerd. De groei van de tumor en de toegenomen verdringing van het ruggenmerg is niet opgemerkt. Hierdoor is de neuroloog van onjuiste informatie voorzien. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat de radioloog bij zijn beoordeling onzorgvuldig en niet als een redelijk bekwaam en redelijk handelend radioloog te werk is gegaan. Het RTG verklaart de klacht ongegrond. Klaagster gaat hiertegen in beroep. Anders dan het RTG, is het Centraal Tuchtcollege (CTG) van oordeel dat er geen sprake is van een beeld dat op verdedigbare gronden anders geïnterpreteerd kon worden of zodanig onduidelijk is dat het missen van de groei de radioloog niet kan worden aangerekend. Daarnaast geldt dat de verslaglegging van de radioloog niet voldoet aan de daarvoor geldende richtlijnen. Zo heeft de radioloog onder andere niet genoteerd dat hij de MRI-scan ook heeft vergeleken met de MRI-scans van 2014 en 2015. Het CTG hecht eraan op te merken dat door de beoordelend neuroloog bij de aanvraag van de scan zeer beperkte informatie is verstrekt en dat uit het dossier niet blijkt dat de neuroloog na ontvangst van het verslag met de radioloog heeft overlegd over de bij klaagster aanwezige pijnklachten. Maar ook als dat niet is gebeurd, doet dat niet af aan de onjuiste conclusie van de radioloog en de verwijtbaarheid daarvan. De conclusie is dat de radioloog tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit betekent dat het beroep van klaagster slaagt. Het CTG zal de klacht alsnog gegrond verklaren en legt de radioloog een waarschuwing op.
CTG Den Haag 17 april 2024, zaaknr. C2023/1814, ECLI:NL:TGZCTG:2024:73
Klacht over arts in opleiding tot chirurg (aios), die klaagster op de poli heeft gezien, nadat zij twee maal (de vorige dag en ’s nachts) op de SEH was geweest wegens buikklachten. Er is eveneens een tuchtklacht ingediend tegen de supervisor, maar deze is ongegrond verklaard. Het college vond dat in het licht van het feit dat sprake was van een ervaren aios, de chirurg redelijkerwijs mocht aannemen dat de aios bekwaam en bevoegd was tot het verrichten van gedegen onderzoek. Ook mocht de chirurg ervan uit gaan dat de in het medisch dossier weergegeven bevindingen, juist waren. De klacht tegen de arts ziet onder andere op het niet nakomen van de zorgplicht door de aios en het missen van de juiste diagnose. Het RTG overweegt als volgt: De aios behandelde klaagster op de polikliniek, de aios was op de hoogte van de eerdere Spoedeisende Hulp bezoeken van klaagster. Ondanks de verergering van klaagsters klachten en haar zorgelijke verschijning, stuurde de aios haar naar huis zonder verdere opvolging te regelen, zoals een vervolgafspraak of telefonisch consult. Hierdoor werd klaagster voor de derde keer naar huis gestuurd zonder passende opvolging, wat haar drempel om opnieuw hulp te zoeken verhoogde. Het college concludeert dat de aios de ernst van klaagsters klachten onvoldoende serieus heeft genomen en tekortschoot in haar zorgplicht. Ten aanzien van de klacht die ziet op het missen van de diagnose oordeelt het college dat het missen van een diagnose, als daarvan sprake zou zijn, niet per definitie leidt tot een gegronde klacht. Een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt wanneer blijkt dat de wijze waarop de arts tot de diagnose is gekomen, in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Het RTG acht deze klacht in dit geval ongegrond. Het RTG legt de aios geen maatregel op, omdat hoewel de aios een onjuiste inschatting heeft gemaakt door te veel initiatief bij de patiënt te leggen, dit geen onbegrijpelijke inschatting was gezien haar beginnende carrière. Bovendien heeft de aios zich uiterst toetsbaar en leerbaar opgesteld, wat het College vertrouwen geeft dat ze lering heeft getrokken uit de kwestie, en daarom wordt er geen maatregel opgelegd.
RTG s' Hertogenbosch 24 april 2024, zaaknr. H2023/5346, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:31
RTG s' Hertogenbosch 24 april 2024, zaaknr. H2023/5328, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:30
Klaagster, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft onderzoek gedaan naar de huisarts. Zij heeft een aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag door de huisarts jegens patiënten onderzocht. Volgens klaagster heeft de huisarts op meerdere vlakken ernstig in strijd gehandeld met hetgeen van hem mag worden verwacht ten aanzien van de aan zijn zorg toevertrouwde patiënten, omdat hij seksueel grensoverschrijdend heeft gehandeld jegens meerdere van zijn patiënten tijdens de behandelrelatie. Bij de beoordeling van de klachten wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. In het bijzonder besteed het college bij de beoordeling van deze klacht aandacht aan de KNMG-Gedragscode voor artsen. In deze gedragscode is onder meer – kort gezegd – opgenomen dat een huisarts geen seksueel contact heeft met de aan zijn zorg toevertrouwde patiënten. Het college is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van seksueel contact, die o.a. bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van een aantal patiënten. Het college stelt dit vast aan de hand van de strafzaak tegen de huisarts bij de rechtbank. Het college komt tot de conclusie dat de rechtbank in haar vonnis de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze patiënten uitgebreid heeft beoordeeld. Het college neemt dit om deze reden het oordeel van de rechtbank en de motivering daarvan over. Ook overweegt het college dat de huisarts eerder voor vergelijkbaar handelen tuchtrechtelijk is veroordeeld en ziet onvoldoende reflecterend en lerend vermogen. Het college is van oordeel dat de gedragingen waaraan de huisarts zich heeft schuldig gemaakt, zodanig in strijd zijn met wat van een redelijk handelend zorgverlener mag worden verwacht, dat een maatregel dient te worden opgelegd die met name wordt bepaald door het doel om herhaling te voorkomen. Het college acht de klachten gegrond en legt als maatregel doorhaling op en ook wordt de huisarts geschorst totdat onherroepelijk op de klacht is beslist. Daarnaast bepaalt het college dat de huisarts geen werkzaamheden mag verrichten in de zorg die zien op de verzorging van kwetsbare patiënten, omdat gedragingen van de huisarts een gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid van personen.
RTG 's Hertogenbosch 24 april 2024, zaaknr. H2023-6369, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:29
Een onderzoek uitgevoerd door EY in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Conny Helder, heeft vastgesteld dat er 35 private equity-partijen actief zijn in verschillende sectoren van de zorg. Deze partijen zijn voornamelijk actief in de mondzorg, medisch specialistische zorg en de VVT-sector. Het onderzoek concludeert dat er geen aantoonbare verschillen zijn tussen zorginstellingen met private equity-participatie en die zonder participatie wat betreft kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg. Het ministerie zal in het tweede kwartaal van 2024 een inhoudelijke reactie op het rapport naar de Kamer sturen.
Onderzoek Private Equity in de zorg | Rapport | Rijksoverheid.nl
Minister Helder (VWS) stuurde de Tweede Kamer de uitkomsten van het Nivel-onderzoek naar vertrouwen in databeschikbaarheid van gezondheidsgegevens voor primair en secundair gebruik. Het onderzoek, uitgevoerd door Nivel in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, identificeert verschillende belangrijke factoren die bijdragen aan dit vertrouwen. Deze factoren omvatten bewustzijn en informatievoorziening, transparantie, datakwaliteit, veiligheid, het type gegevens, het type gebruiker, locatie en zeggenschap. Het vergroten van de databeschikbaarheid is van belang om de zorg voor de toekomst goed, toegankelijk en betaalbaar te houden, aldus Conny Helder. De minister ziet de uitkomsten van het Nivel-onderzoek als een ondersteuning van de al ingezette en geplande acties op dit vlak.
Het jaarverslag van 2023 van de Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg benadrukt het belang van correcte beeldvorming rondom tuchtrecht en de rol van de colleges. Het verslag bevat gedetailleerde jaarcijfers, waarin onder andere wordt vermeld dat het aantal klachten in lijn is met de dalende trend van voorgaande jaren. Al een aantal jaren zien de tuchtcolleges een trend van een relatief lage instroom. De oorzaken hiervan zijn nog niet duidelijk, aldus de tuchtcolleges. De tuchtcolleges zien de heffing van griffierecht als een mogelijke reden, maar ook lijkt het tuchtrecht nog niet altijd breed bekend.
Jaarverslag over 2023 gepubliceerd | Nieuwsbericht | Tuchtcolleges voor de gezondheidszorg
De KNMG heeft samen met KNMT, NAPA en V&VN een voorstel ontwikkeld om het veilig digitaal voorschrijven van geneesmiddelen, zonder dat de arts en patiënt elkaar fysiek hebben ontmoet, vast te leggen in de Geneesmiddelenwet. Momenteel mogen artsen digitaal medicatie voorschrijven op basis van de Beleidsregel voorschrijven via internet, die in nauwe samenwerking met de KNMG tot stand kwam. De KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens is hier eerder op aangepast. In het voorstel zijn de volgende ‘generieke voorwaarden’ opgenomen: de arts moet toegang kunnen hebben tot de medicatiegegevens van de patiënt en verbonden zijn aan een organisatie of samenwerkingsverband met laagdrempelige fysieke locaties voor lichamelijk of psychosociaal onderzoek. Aan beide voorwaarden moet dan worden voldaan. Dit voorstel hebben we voorgelegd aan IGJ en VWS om te bespreken. Eerder hebben De Nederlandse GGZ, KNMP, KNOV, NFU, NVZ, ZKN, Actiz, ZN en de Patiëntenfederatie meegekeken met het voorstel. Als de IGJ en VWS zich kunnen vinden in deze generieke voorwaarden, dan zal er een voorstel komen om de Geneesmiddelenwet hierop aan te passen.
KNMG en partners ontwikkelen nieuwe voorwaarden voor digitaal voorschrijven | KNMG
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.