Tijdens de voorjaarsvergadering van de World Medical Association (WMA) op 26 april in Montevideo is een belangrijke resolutie aangenomen over de bescherming van artsen en patiënten in conflictsituaties. De WMA signaleert dat de kernwaardes van de geneeskunde steeds vaker onder druk staan, zoals professionele autonomie, wetenschappelijk bewijs, menselijke waardigheid en solidariteit.
Op initiatief van de KNMG is de resolutie versterkt met een amendement dat overheden expliciet oproept om de veiligheid van artsen en burgers te garanderen in situaties zoals gewapende conflicten en (natuur)rampen. De WMA-resolutie bevat onder meer deze kernpunten:
Nieuwsbericht KNMG, 06-05-2025.
Klaagster is in januari 2022 vanwege een zwelling in de rechterborst en pijnklachten door haar huisarts naar het ziekenhuis verwezen voor radiologisch onderzoek. Na verergering van de klachten en groei van de zwelling is zij enkele maanden later opnieuw verwezen naar de afdeling radiologie en vervolgens naar de mammapoli chirurgie. Vanaf het eerste consult in het ziekenhuis is gedurende acht maanden door verschillende zorgverleners uitgegaan van de diagnose lactatieadenomen/galactocèles. Uiteindelijk bleek klaagster echter een zeldzame (en agressieve) vorm van borstkanker te hebben, met een slechte prognose tot gevolg. Klaagster heeft een klacht ingediend tegen tien bij haar zorg betrokken zorgverleners: vier radiologen, drie (plastisch) chirurgen, twee internisten en de physician assistant die als regievoerder optrad. In vijf zaken oordeelt het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam (hierna: het RTG) dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
Het betreft het handelen van twee (plastisch) chirurgen (nr. A2024/7338 en nr. A2024/7332), twee radiologen (nr. A2024/7334 en nr. A2024/7335) en de physician assistant (nr. A2024/7333). In de overige zaken verklaart het RTG de klacht (kennelijk) ongegrond. Ten aanzien van de vijf gegrondverklaringen oordeelt het RTG – kort samengevat – dat de zorgverleners te lang zijn uitgegaan van de diagnose lactatieadenomen/galactocèles, terwijl er voor ieder van hen op enig moment redenen waren om daaraan te twijfelen, een differentiaaldiagnose op te stellen en nader onderzoek te (laten) verrichten. In drie van de vijf zaken legt het RTG de maatregel van een waarschuwing op, te weten bij de (plastisch) chirurgen en één van de radiologen. In de overige twee gevallen komt het RTG tot de maatregel van een berisping, namelijk bij de andere radioloog (nr. A2024/7335) en bij de physician assistant (nr. A2024/7333). Voor de radioloog geldt bovendien dat de berisping op grond van artikel 48 lid 11 van de Wet BIG wordt bekendgemaakt in het register. Dit mede omdat hij tijdens de behandeling van de klacht ter zitting niet de indruk heeft gewekt dat hij het onjuiste van zijn handelen inziet.
Links naar de 10 oordelen:
Klager en verweerster, huisarts, woonden in dezelfde straat. Tussen hen is een vriendschap en vervolgens een liefdesrelatie ontstaan. In deze periode is de huisarts ingegaan op medische hulpvragen van klager. Nadat de liefdesrelatie was geëindigd, heeft klager een tuchtklacht tegen de huisarts ingediend. Klager verwijt de huisarts dat zij onjuist heeft ingespeeld/gehandeld door zich met zijn medische situatie te bemoeien, een behandelrelatie en affaire met klager aan te gaan en klager te isoleren en misbruiken. De huisarts is van mening dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens haar was er geen sprake van een behandelrelatie, maar van een vriendendienst. Het Regionaal Tuchtcollege te ’s-Hertogenbosch (hierna: het RTG) oordeelt dat klager niet-ontvankelijk is voor wat betreft de klachtonderdelen over het isoleren en misbruiken. Dit verweten handelen betreft handelen in de privésfeer dat onvoldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. Voor het overige is klager wel ontvankelijk.
Het RTG verklaart deze klachtonderdelen bovendien gegrond. Volgens het RTG hadden klager en de huisarts een behandelrelatie en heeft de huisarts zich vergaand gemengd in de medische situatie van klager; zij is tweemaal overgegaan tot een verrichting die niet onder reguliere huisartsgeneeskundige zorg valt en heeft de eigen huisarts van klager niet over haar handelen geïnformeerd. Daarmee heeft zij de professionele grenzen overschreden. Ook oordeelt het RTG dat een (seksuele) relatie nooit is toegestaan in de relatie tussen zorgverlener en patiënt of tijdens de afkoelingsperiode, ook niet als er al een vriendschappelijke relatie was voordat de behandelrelatie is ontstaan. Het RTG legt de huisarts een voorwaardelijke schorsing op van vier maanden met een proeftijd van twee jaar. Het RTG komt tot deze maatregel omdat het er niet van overtuigd is dat de huisarts werkelijk tot inzicht is gekomen en zij de kans op herhaling aanwezig acht.
RTG ’s-Hertogenbosch 07-05-2025, nr. H2024/7079, ECLI:NL:TGZRSHE:2025:60.
Verweerster, kaakchirurg, heeft in 2017 bij klaagster een operatie uitgevoerd om haar gezicht te vervrouwelijken (facial feminization surgery). Tijdens de operatie is aan beide zijden van de onderkaak een zenuw beschadigd geraakt. Sinds dat moment heeft klaagster last van een blijvende gevoelsverandering in haar kin en onderlip. Klaagster verwijt de kaakchirurg dat zij haar niet goed heeft geïnformeerd over het risico op een blijvende beschadiging van de zenuw. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht deels gegrond verklaard en de kaakchirurg een waarschuwing opgelegd. Tegen deze beslissing heeft de kaakchirurg beroep ingesteld. Op de zitting heeft de kaakchirurg uitgelegd dat de ingreep die zij bij klaagster heeft uitgevoerd op dat moment nog relatief nieuw was en dat er daarom nog weinig bekend was over de daadwerkelijke risico’s. Wat zij destijds wist over de risico’s, heeft zij aan klaagster verteld.
Het Centraal Tuchtcollege (hierna: CTG) stelt vast dat uit het medisch dossier blijkt dat de kaakchirurg voorafgaand aan de operatie met klaagster over de kans op zenuwletsel heeft gesproken. Hoewel het CTG niet kan vaststellen wat er precies door de kaakchirurg is gezegd, ziet het CTG geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de kaakchirurg alles met klaagster heeft besproken wat zij op dat moment over de risico’s wist. Wel constateert het CTG dat het beter was geweest als de kaakchirurg klaagster ook had geïnformeerd over het feit dat de ingreep relatief nieuw was en dat er daarom nog weinig bekend was over de risico’s ervan, maar dit is onvoldoende zwaarwegend om de kaakchirurg daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Het CTG verklaart de klacht dan ook ongegrond, waarmee de maatregel van waarschuwing komt te vervallen.
CTG 07-05-2025, nr. C2024/2475, ECLI:NL:TGZCTG:2025:83.
De ex-partner van klager is arts en werkzaam in hetzelfde ziekenhuis als verweerster (psychiater). Nadat de relatie tussen klager en zijn ex-partner was beëindigd, kregen zij een discussie over de zorg voor hun kinderen. Vervolgens heeft de ex-partner verweerster benaderd om te sparren over de problemen die zij ervaarde met klager en hoe zij met die problemen kon omgaan. De daaropvolgende dag heeft de ex-partner verweerster gebeld en haar gevraagd om een gespreksnotitie op te stellen over wat zij de dag daarvoor samen hadden besproken. Aan dit verzoek heeft verweerster voldaan. Klager verwijt verweerster dat zij op verzoek van haar collega (de ex-partner van klager) een medische verklaring over klager heeft opgesteld, zonder klager te hebben gezien, te hebben gesproken en zonder medische gegevens van klager te hebben bestudeerd. De schriftelijke verklaring was enkel gebaseerd op het verhaal van de collega van verweerster. Verweerster heeft aangevoerd dat zij beoogde een gespreksnotitie op te stellen. Zij had niet de intentie om een medische beoordeling of verklaring, zoals is beschreven in de KNMG-richtlijn, af te geven. Verweerster heeft erkend dat de verklaring gezien de inhoud daarvan toch als een medische verklaring moet worden aangemerkt. Het Regionaal Tuchtcollege te ’s-Hertogenbosch (hierna: het RTG) oordeelt dat inderdaad sprake is van een medische verklaring en dat zij die (niet op deze wijze) had mogen opstellen. Hoewel het RTG in onderhavig geval een berisping in principe passend acht, besluit het om in het geheel geen maatregel op te leggen. Daartoe overweegt het RTG onder meer dat verweerster zich zeer toetsbaar heeft opgesteld en zodanige maatregelen heeft getroffen dat het door het tuchtrecht beoogde doel, de verbetering van de kwaliteit van de gezondheidszorg, reeds is bereikt.
RTG ’s-Hertogenbosch 07-05-2025, nr. H2024/6899, ECLI:NL:TGZRSHE:2025:58.
Klaagster heeft complexe psychiatrische problematiek. In verband daarmee is zij jarenlang bij verweerder (psychiater) in behandeling geweest. Klaagster maakt verweerder een groot aantal (ernstige) verwijten. Zo verwijt zij verweerder dat hij op onjuiste wijze het dossier heeft gevoerd, heeft nagelaten intercollegiaal te werken en zich grensoverschrijdend richting klaagster heeft gedragen. Verweerder erkent dat zijn handelen op onderdelen beter had gekund, maar hij bestrijdt dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege te ’s-Hertogenbosch (hierna: het RTG) verklaart een groot deel van de klachten gegrond. Volgens het RTG is verweerder op diverse cruciale onderdelen van de behandeling ernstig tekortgeschoten en is sprake geweest van structureel laakbaar handelen. Het RTG oordeelt onder andere dat de psychiater de balans tussen menselijke nabijheid en professionele distantie uit het oog is verloren en zich grensoverschrijdend heeft gedragen. Omdat bij het RTG het vertrouwen ontbreekt dat verweerder zijn werkwijze structureel zal aanpassen, acht het RTG een beroepsbeperkende maatregel passend en aangewezen. Aan verweerder wordt daarom de maatregel van deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke schorsing van zes maanden opgelegd.
Regionaal Tuchtcollege ’s-Hertogenbosch 07-05-2025, nr. H2024/7054, ECLI:NL:TGZRSHE:2025:59.
Klager is werkzaam geweest als servicemonteur en heeft zich op enig moment ziekgemeld bij zijn werkgever. Hij is ontevreden over de verzuimbegeleiding door de bedrijfsarts. Zo verwijt hij de bedrijfsarts onder andere dat hij geen fysieke consulten heeft gehouden, geen informatie bij behandelaren heeft opgevraagd en dat hij aan klager geen afschrift heeft gezonden van een consultrapportage/probleemanalyse. Het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam (hierna: het RTG) komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is, omdat de bedrijfsarts onvoldoende heeft gewaarborgd dat klager de terugkoppelingen van spreekuren op ongeveer hetzelfde moment zou ontvangen als de werkgever. Het RTG legt de bedrijfsarts hiervoor een waarschuwing op. Voor het overige is de klacht ongegrond.
RTG Amsterdam 06-05-2025, nr. A2024/6799, ECLI:NL:TGZRAMS:2025:110.
Klaagster is de ex-partner van een patiënt van verweerster (psychiater). Klaagster vindt – kort gezegd – dat zij onvoldoende is betrokken bij de zorg aan haar ex-partner. Zo meent klaagster dat de psychiater de verhalen van haar ex-partner onvoldoende bij haar heeft geverifieerd en dat de psychiater een feitelijk onjuiste melding bij Veilig Thuis heeft gedaan, waardoor een onjuist beeld van klaagster is geschetst. Het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam (hierna: het RTG) komt tot het oordeel dat klaagster slechts deels ontvankelijk is in haar klacht, namelijk voor zover het gaat over de melding aan Veilig Thuis. Het RTG stelt vast dat het niet hoeft te beoordelen of de psychiater de melding had moeten doen, maar of zij de melding met deze specifieke inhoud en strekking (in het bijzonder aangaande klaagster) mocht doen. Om hierover een oordeel te kunnen vellen, wil het RTG kennisnemen van de tekst van de melding. Een afschrift daarvan ontbreekt echter in de processtukken. Ondanks herhaalde verzoeken van het RTG weigert de psychiater (op enigerlei wijze) een afschrift van de melding in de procedure in te brengen. Het RTG stelt vast dat deze weigering van de psychiater het voor het RTG onmogelijk maakt om de klacht deugdelijk te toetsen. Daarom verklaart het RTG, bij gebrek aan toetsbare weerspreking, de klacht op dit onderdeel gegrond. Het RTG legt de psychiater geen maatregel op.
RTG Amsterdam, 02-05-2025, nr. A2024/7236, ECLI:NL:TGZRAMS:2025:108.
Verweerster, chirurg, heeft bij klaagster een zogenoemde Aziatische ooglidcorrectie verricht. Omdat klaagster niet tevreden was met het resultaat – de oogleden waren volgens haar asymmetrisch – vond een tweede operatie plaats. Hierna volgde, vanwege zwaar aanvoelende ogen en hoofdpijnklachten, op initiatief van klaagster een derde operatie in het buitenland waarbij een voorhoofdlift, een ptosiscorrectie en een upper blepharoplasty werden uitgevoerd. Na deze ingrepen was klaagster klachtvrij en tevreden over haar uiterlijk. Over het handelen van verweerster heeft klaagster verschillende klachten. Zo verwijt zij verweerster dat voorafgaand aan de tweede operatie onvoldoende sprake was van informed consenten en dat zij gebruik heeft gemaakt van beeldmateriaal van derden met de suggestie dat dit haar eigen werk betrof. Deze twee klachtonderdelen verklaart het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam (hierna: het RTG) gegrond. Hiervoor acht het RTG de maatregel van een waarschuwing passend.
RTG Amsterdam 29-04-2025, nr. A2024/7501, ECLI:NL:TGZRAMS:2025:104.
Geen relevante berichten.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.