Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Een patiënt (klager) verwijt de huisarts (onder meer) dat zij hem niet heeft doorverwezen voor een third opinion. Bij klager is door een MDL-arts (na verwijzing door de huisarts) de diagnose ‘prikkelbare darm syndroom’ gesteld. Na second opinion door een tweede MDL-arts is die diagnose bevestigd. Klager vroeg de huisarts een third opinion bij een andere MDL-arts, wat de huisarts weigerde omdat zij dit niet nodig vond. Naar het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege heeft de huisarts de verwijzing voor een third opinion terecht geweigerd. Dat klager een verwijzing vroeg voor dezelfde klacht, vormt volgens het college voor een huisarts een gegronde reden om die verwijzing te weigeren. Dit klachtonderdeel en de overige (hier niet besproken) klachtonderdelen zijn ongegrond.
RTG Amsterdam 17-5-2024, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:110
Ongegronde klacht tegen een SEH-arts. Een twaalfjarig meisje wordt met een ambulance – samen met haar moeder – naar het ziekenhuis gebracht. Het broertje van het meisje zou op haar rug zijn gesprongen. De SEH-arts vermoedt een mogelijk onveilige thuissituatie en meldt dit (na overleg met een collega SEH-arts en met Veilig Thuis) bij Veilig Thuis. Daarna spreekt de SEH-arts het meisje en haar moeder. Vader en moeder zijn gescheiden en hebben beiden ouderlijk gezag. De vader (klager) wordt achteraf per brief over de melding geïnformeerd. Klager vindt dit in strijd met de KNMG-meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling en stelt (onder meer) dat de SEH-arts geen melding had mogen doen omdat klager niet bij het incident was betrokken. Het Regionaal Tuchtcollege benadrukt dat wanneer een arts kindermishandeling vermoedt, hij de stappen van de meldcode moet doorlopen. Dat heeft de SEH-arts volgens het college zorgvuldig gedaan. Het college licht toe dat de zorgvraag als gevolg van het incident weliswaar de aanleiding tot een melding kan zijn, maar niet per se de reden van die melding hoeft te zijn. Dat klager niet bij het incident betrokken was, is dus niet doorslaggevend. Dit klachtonderdeel en de overige (hier niet besproken) klachtonderdelen zijn ongegrond.
RTG Amsterdam 17-5-2024, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:108
Kennelijk niet-ontvankelijke klacht tegen arts/klachtenbehandelaar individuele medische advisering bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (IMA-DJI). Klager zat in een penitentiaire instelling (PI) en klaagde bij die PI over de zorg door de PI-zorgverleners. De arts (IMA-DJI) heeft die klacht beoordeeld. Klager vindt dat de arts als klachtenbehandelaar tekort is geschoten bij die klachtenbehandeling. Hij dient een klacht in bij het Regionaal Tuchtcollege. Het college is van oordeel dat het handelen van de arts niet onder de eerste of tweede tuchtnorm valt. Tussen klager en de arts heeft geen behandelrelatie bestaan (dus geen eerste tuchtnorm). Ook de tweede tuchtnorm is niet van toepassing. Het college herhaalt de vaste lijn: het beoordelen van (klachten over) handelen van andere zorgverleners in de hoedanigheid van klachtenbehandelaar, arbiter, lid klachtencommissie of RTE is geen handelen in hoedanigheid van arts. Het heeft bovendien onvoldoende weerslag op de individuele gezondheidszorg en valt daardoor niet onder het tuchtrecht. Klager wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.
RTG ’s-Hertogenbosch 15-5-2024, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:38
Gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij in zijn zorgplicht in het kader van de (verzuim)begeleiding van klager ernstig is tekortgeschoten. Het college oordeelt dat de bedrijfsarts niet heeft gehandeld conform de voor hem geldende beroepsnormen (de NVAB Richtlijn Conflicten in de werksituatie en de STECR Werkwijzer): er geen sprake is geweest van een medische beoordeling (daarvan is in ieder geval geen verslaglegging), een conflictdiagnose ontbreekt en de door de bedrijfsarts voorgestelde interventie onder de maat is. De bedrijfsarts heeft na het consult geen contact meer opgenomen met klager, ook niet na twee e-mails die hij aan hem verzonden had. Omdat een deugdelijke verslaglegging ontbreekt, wat geheel voor rekening komt van de bedrijfsarts, kan niet getoetst worden op welke wijze de bedrijfsarts tot zijn advies is gekomen en of hij daarmee de Richtlijn en de STECR Werkwijzer heeft gevolgd. Dit alles tezamen maakt dat het college overgaat tot een berisping, nu een (zakelijke) waarschuwing onvoldoende recht doet aan het ernstig tekortschieten van de bedrijfsarts.
RTG Amsterdam 25 mei 2024, zaaknr. A2023/5870, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:122
Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klager is door de bedrijfsarts volledig arbeidsongeschikt verklaard, terwijl klager van mening is dat hij beter gemeld kon worden. De klacht ziet onder andere op het advies van de bedrijfsarts, de totstandkoming daarvan en de terugkoppeling naar de werkgever. Daarnaast is klager ontevreden over de aanvraag van een second opinion. Het college overweegt dat uit het advies van de bedrijfsarts niet naar voren is gekomen dat de hij de niet fysieke werkzaamheden en fysieke werkzaamheden in zijn afwegingen over de arbeidsgeschiktheid heeft betrokken en dat diens advies (daarom) onbegrijpelijk was. Dat de bedrijfsarts een voorselectie voor de second opinion heeft gemaakt, is niet in lijn met de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (hierna: NVAB) en brengt een schijn van vooringenomenheid met zich. Verder heeft de bedrijfsarts in een terugkoppeling aan de werkgever meer informatie gedeeld dan noodzakelijk was. Het college acht dit handelen van de bedrijfsarts tuchtrechtelijk verwijtbaar. Vanwege de de aard en de ernst van de tuchtrechtelijke verwijten, en het gebrek aan reflectie op het eigen handelen, krijgt de bedrijfsarts een berisping .
RTG Amsterdam 24 mei 2024, zaaknr. A2023/6091, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:121
Een kaakchirurg heeft bij klaagster een operatie uitgevoerd om haar gezicht te vervrouwelijken (facial feminization surgery). Klaagster verwijt de kaakchirurg dat zij haar niet goed heeft geïnformeerd over het risico op een beschadiging van de zenuw. In het dossier is wel genoteerd dat algemeen is gesproken over complicaties, waaronder nervusletsel. Deze informatie lijkt niet toegespitst op de verschillende ingrepen: voorhoofdcorrectie met wenkbrauwlift, haarlijncorrectie, kin correctie, kaakhoekreductie en jukbeencorrectie. Bij een dergelijke ingrijpende en geplande operatie is uitgebreide voorlichting cruciaal.. Het college kan niet vaststellen dat de kaakchirurg adequate voorlichting heeft gegeven over het hoge risico van 15 tot 20 procent op blijvende zenuwschade bij een kin correctie. Dit klachtonderdeel is gegrond. Omdat het om een belangrijk patiëntenrecht gaat, acht het college een waarschuwing passend en geboden.
RTG Amsterdam 21 mei 2024, zaaknr. A2023/5685, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:119
Een physician assistant (klaagster) diende een klacht in tegen een neurochirurg wegens grensoverschrijdend gedrag. Tijdens haar opleiding had zij appcontact met de neurochirurg, waarbij foto's werden verstuurd en een huisbezoek plaatsvond. Klaagster gaf aan dit contact te willen stoppen en voelde zich onveilig toen dit onvoldoende werd gerespecteerd. Ze beschuldigde de neurochirurg van seksueel grensoverschrijdend, bedreigend en intimiderend gedrag in een ongelijkwaardige relatie.
Het college merkte op dat de appberichten niet aantoonden dat klaagster het contact van meet af aan onprettig vond. De neurochirurg erkende dat het versturen van foto's en het huisbezoek grensoverschrijdend waren, maar ontkende de intentie om te intimideren en was zich niet bewust van de negatieve impact van zijn gedrag. Vanwege het gebrek aan objectieve informatie, zoals verklaringen van derden, kon het college niet vaststellen dat de neurochirurg bleef proberen contact te zoeken met klaagster. Hoewel het gedrag grensoverschrijdend was, vond het college het niet ernstig genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Het college overwoog dat het gedrag van de neurochirurg, gezien zijn hiërarchische positie, de grens van betamelijkheid overschreed, ook al had klaagster niet vanaf het begin laten blijken dat zij het contact onprettig vond. De neurochirurg verklaarde tijdens de zitting dat hij zich nu meer bewust is van de mogelijke impact van zijn gedrag vanwege zijn positie. Er waren geen fysieke ongewenste intimiteiten, en nadat klaagster aangaf het appcontact niet meer te wensen, nam dit af. Er waren geen aanwijzingen dat de patiëntenzorg in gevaar was. De klacht werd gedeeltelijk gegrond verklaard, maar er werd geen maatregel opgelegd. De neurochirurg kreeg een officiële waarschuwing van zijn werkgever, en het college heeft er vertrouwen in dat hij in de toekomst dergelijk gedrag zal vermijden. Dit was de eerste tuchtklacht tegen de neurochirurg, wat bijdroeg aan het besluit om geen verdere maatregelen op te leggen.
RTG Amsterdam 21 mei 2024, zaaknr. A2023/6632, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:113
Klaagster dient een klacht in tegen een huisarts namens haar overleden moeder (patiënte), een 93-jarige vrouw die verward en onrustig was na een val. De huisarts besloot patiënte naar het ziekenhuis te sturen voor een beoordeling door een geriater. Toen de geriater niet direct bereikbaar was, keerde de huisarts terug naar de praktijk, terwijl de patiënte thuis nog op de grond lag. Tijdens het wachten op verslechterde de situatie van de patiënte, en klaagster belde 112. Patiënte overleed later die dag in het ziekenhuis. Klaagster verwijt de huisarts dat zij nalatig is geweest bij de behandeling van haar moeder. Het college oordeelt dat de huisarts, gezien het klinische beeld, het huisartsenjournaal, de afwijkende controles en het niet kunnen meten van de vitale functies, met meer spoed had moeten handelen. De huisarts had patiënte en klaagster niet alleen mogen laten tijdens het wachten op de ambulance zonder te verifiëren of de thuiszorg aanwezig bleef. De huisarts had duidelijke instructies moeten geven aan klaagster over wat te doen als de situatie verslechterde en concrete afspraken moeten maken over de vervolgstappen en urgentie. Door dit niet te doen, verkeerden patiënte en klaagster onnodig lang in onzekerheid over de te nemen acties. De klacht wordt deels gegrond verklaard vanwege de gebrekkige zorg en communicatie van de huisarts. Het college acht een waarschuwing als maatregel passend omdat de huisarts reflecteert op haar handelen, zich toetsbaar opstelt en verbetermaatregelen heeft getroffen in de praktijk.
RTG Amsterdam 21 mei 2024, zaaknr. A2023/6173, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:117
Zorgaanbieders in de gehandicaptenzorg moeten de veiligheid van kwetsbare cliënten zo veel mogelijk beschermen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt daar toezicht op. De IGJ constateerde vorig jaar dat zo’n 17% van de zorgaanbieders niet goed letten op geldige Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG’s). Een VOG is in Wlz-instellingen wettelijk verplicht om aan te tonen dat een werknemer geen justitieel verleden heeft wat risico vormt voor het werken met lichamelijk of verstandelijk gehandicapten. De IGJ kijkt deze zomer extra of zorgverleners en andere medewerkers in de gehandicaptenzorg wel een geldige VOG hebben.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.