Het ontwerpbesluit wijzigt het Besluit Jeugdwet om zo de beschikbaarheid van (hoog)specialistische jeugdzorg te verbeteren. Het besluit legt vast dat gemeenten in regio's moeten samenwerken en een 'Jeugdregio' moeten vormen voor de regionale organisatie van specialistische jeugdzorg. Deze Jeugdregio's moeten een gemeenschappelijke regeling treffen voor de inkoop van jeugdhulpvormen en gecertificeerde instellingen aanstellen voor kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Gemeenten moeten een regiovisie opstellen over samenwerking om de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg te bevorderen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) krijgt onderzoeks- en toezichtstaken om de beschikbaarheid van jeugdzorg te monitoren en risico's snel te signaleren. Reageren kan nog tot 8 september a.s.
Internetconsultatie Besluit verbetering beschikbaarheid jeugdzorg
Op 26 juli 2024 heeft Tweede Kamerlid Paulusma (D66) vragen gesteld aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister van Justitie en Veiligheid naar aanleiding van het artikel dat in Trouw verscheen «Psychiaters eisen strafrechtelijk onderzoek naar euthanasie van Milou (17)» op 24 juli 2024. In het artikel roepen psychiaters op tot een strafrechtelijk onderzoek naar de euthanasie van de 17-jarige Milou, ondanks dat de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (RTE) de procedure als zorgvuldig beoordeelde. Paulusma vraagt de bewindspersonen of zij het eens zijn dat dit een bijzondere gang van zaken is en wat de mogelijke emotionele impact is op Milou’s ouders en behandelend arts. Daarnaast maakt Paulusma zich zorgen over de rechtszekerheid van artsen. Ze vraagt of de berichtgeving over het onderzoek de handelingsvrijheid van artsen kan belemmeren en welke stappen de staatssecretaris en minister willen nemen om dit tegen te gaan. Ook vraagt ze of een taboe op euthanasie in de psychiatrie patiënten met psychische aandoeningen niet schaadt en welke maatregelen de bewindspersonen willen nemen om dit taboe te doorbreken. Verder informeert Paulusma naar de plannen om kennis en expertise over euthanasie bij psychische aandoeningen onder zorgprofessionals te bevorderen. Paulusma wijst op een interview waarin het Openbaar Ministerie (OM) de zorgen van de psychiaters deelt en vraagt of de staatssecretaris en minister vinden dat zulke uitspraken de rechtszekerheid van zorgprofessionals negatief beïnvloeden en of ze deze uitspraak kunnen ontkrachten. Volgens de regels van de Tweede Kamer dienen kamervragen binnen drie weken na indiening beantwoord te worden door de betrokken bewindspersonen.
Klager meldde zich ziek bij zijn werkgever na spanningen op het werk. Verweerder was de verzuimbegeleider van klager en als bedrijfsarts werkzaam bij de instelling die de verzuimbegeleiding regelde voor het bedrijf waar klager werkte. Klager verwijt de bedrijfsarts onder meer dat de bedrijfsarts niet duidelijk was over het maken van het gespreksverslag van het driegesprek , een discriminerende opmerking maakte in het dossier van klager, niet open en eerlijk communiceerde en het beloofde mediationgesprek niet meer organiseerde. Het college oordeelt wat betreft het verslag dat de bedrijfsarts dat te laat heeft opgemaakt, vooral omdat er animositeit tussen klager en werkgever was, en het gesprek escaleerde. Hierdoor werd klager benadeeld in zijn verzuimproces. Wat betreft de opmerking in het dossier, oordeelt het college dat deze niet als discriminerend kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van het college getuigde enig onderzoek dat de bedrijfsarts had gedaan naar de aanwezigheid van een cultureel verschil van zorgvuldigheid. Wat betreft het mediationgesprek overweegt het college dat de bedrijfsarts – nu hij het gesprek had geadviseerd - regie had moeten voeren over de uitvoering hiervan . Doordat de bedrijfsarts dit niet deed, leidde dit tot een ongeschikt groepsgesprek en onduidelijkheid over de rollen en niet-dwingendheid van het mediationadvies. De bedrijfsarts had zelf de vorm en persoon voor mediation moeten voorstellen en een formeel advies moeten geven. Zijn nalatigheid hierin acht het college tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het college erkent de complexe rol van verweerder als bedrijfsarts maar oordeelt dat hij meer duidelijkheid naar klager had moeten bieden en beter had moeten communiceren. Ondanks zijn goede intenties legt het college verweerder een waarschuwing op om de ernst van de tekortkoming uit te drukken.
RTG 's-Hertogenbosch 17 juli 2024, zaaknr. H2023/5574, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:68
Klaagster meldde zich ziek bij haar werkgever. Zij werd daarna door de bedrijfsarts begeleid. Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij niet in overeenstemming met de privacywetgeving heeft gehandeld, niet op een juiste wijze een verslag heeft opgesteld van de afspraken die tijdens een consult zijn gemaakt en klaagster daarover ook onjuist heeft geïnformeerd. Het college oordeelt dat wat betreft haar klacht inzake het niet handelen in overeenstemming met de privacywetgeving klaagster niet-ontvankelijk is. Volgens het college is zij niet rechtstreeks geraakt in een concreet eigen belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Met betrekking tot de klacht over de aangepaste urenbelasting, die door de bedrijfsarts na het consult van 11 januari 2023 is opgelegd, stelt klaagster dat dit onterecht is gedaan. Bovendien richt dit klachtonderdeel zich op de wijze van communicatie rondom de urenbelasting. Het college oordeelt dat de bedrijfsarts onvoldoende informatie heeft verzameld om redelijkerwijs te kunnen concluderen dat klaagster op 11 januari 2023 volledig belastbaar was, wat neerkomt op een werkbelasting van acht uur per dag. De communicatie van de bedrijfsarts was daarbij onduidelijk en klaagster is onjuist geïnformeerd, aldus het college. Hoewel het college van mening is dat een berisping gerechtvaardigd zou zijn, volstaat het met een waarschuwing, aangezien de bedrijfsarts niet eerder tuchtrechtelijk is aangesproken en lering heeft getrokken uit deze situatie.
RTG 's-Hertogenbosch 17 juli 2024, zaaknr. H2032/5343, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:67
Leidinggevende en zorgverleners van een zorgboerderij voor personen met een verstandelijke beperking en gedragsproblemen worden beschuldigd van het langdurig mishandelen en vernederen van tien bewoners. Deze bewoners, die ook te maken hadden met psychiatrische problematiek en lichamelijke beperkingen, moesten zich veilig voelen op de zorgboerderij, maar werden in plaats daarvan het slachtoffer van systematische misbruik. De daders mishandelden de bewoners niet alleen lichamelijk en geestelijk, maar gedoogden of stimuleerden zelfs dat collega's hetzelfde deden. De slachtoffers, die niet in staat waren zich te verweren, werden bespot en vernederd. De gevolgen voor de bewoners zijn ernstig. Velen van hen hebben trauma's, angststoornissen, schrikachtigheid en agressie ontwikkeld. De maatschappelijke impact van deze strafzaak is groot; het vertrouwen in de zorg voor kwetsbare mensen is ernstig geschaad. Familieleden van de slachtoffers, zorgverleners, en anderen die zich inzetten voor mensen met beperkingen zijn diep geschokt. Tijdens het strafproces hebben de verdachten geen enkele vorm van berouw of reflectie getoond op hun daden, wat de rechtbank hen zwaar kwalijk neemt. Gezien de stelselmatige en sadistische aard van de mishandelingen, acht de rechtbank een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Ondanks de media-aandacht, die strafmatigend had kunnen werken, zijn de feiten zo ernstig dat dit niet van invloed is op de strafmaat. De rechtbank legt beide verdachten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar en vier maanden op. Daarnaast krijgen zij een beroepsverbod van tien jaar en vier maanden opgelegd, gezien de ernst van hun daden en om herhaling te voorkomen. Deze straf weerspiegelt de verontwaardiging en het verdriet dat deze zaak in de maatschappij heeft veroorzaakt en dient als waarschuwing dat misbruik in de zorgsector zware consequenties heeft.
Rechtbank Noord-Nederland 18 juli 2024, zaaknr. 18-330969-22, ECLI:NL:RBN NE:2024:2701
Rechtbank Noord-Nederland 18 juli 2024, zaaknr. 18-330961-22, ECLI:NL:RBNNE:2024:2698
Klager was twee keer opgenomen in een instelling voor verslavingszorg. Hij diende een klacht in over zijn behandeling bij de klachtencommissie van de instelling, omdat hij vond dat de opnames langer duurden dan noodzakelijk. De psychiater diende een verweerschrift in waarin hij, volgens klager, zijn medisch beroepsgeheim schond door stukken buiten de door klagergegeven toestemmingsperiode te verstrekken. Klager verwijt de psychiater in deze tuchtprocedure schending van zijn beroepsgeheim door stukken uit het medisch dossier, die buiten de periode liggen waarvoor klager toestemming heeft gegeven, aan de klachtencommissie te verstrekken. Het college oordeelt dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Artikel 7:454 BW verplicht artsen tot geheimhouding van medische gegevens, zoals verder uitgewerkt in de KNMG-richtlijn 'Omgaan met medische gegevens' (2022), waarin het recht op een eerlijk proces, proportionaliteit, en subsidiariteit worden benadrukt bij gebruik van medische gegevens in juridische procedures. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) heeft bepaald dat artsen beperkingen opgelegd door patiënten aan het gebruik van hun medische gegevens moeten respecteren. Dit is bevestigd in een uitspraak van 13 april 2022 (ECLI:NL:TGZCTG:2022:87). Klager had toestemming gegeven voor het delen van medische informatie uit specifieke periodes. De psychiater verstrekte echter informatie van buiten deze periodes, waardoor hij zijn medisch beroepsgeheim schond. Hoewel de klacht gedeeltelijk gegrond is, legt het college de psychiater geen maatregel op, omdat hij niet doelbewust handelde.
RTG 's-Hertogenbosch 24 juli 2024, zaaknr. H2023/6281, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:74
De klacht gaat over de inmiddels overleden moeder van klaagsters. Bij patiënte was sprake van cognitieve achteruitgang en uitgezaaide darmkanker. Begin 2023 heeft de arts, op verzoek van patiënte in het kader van een onderbewindstelling, een wilsbekwaamheidsbeoordeling uitgevoerd. Hij heeft een verklaring afgegeven waarin staat dat patiënte wilsbekwaam is. Klaagsters zijn het niet eens met de beoordeling van de arts en hoe deze tot stand is gekomen. Klaagsters verwijten de arts onder andere dat hij een aantoonbaar onjuiste wilsbekwaamheidsverklaring heeft opgesteld, de wilsbekwaamheidsbeoordeling niet voldoet aan de maatstaven die daarvoor gelden Zo menen klaagster menen dat de beoordeling onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet onderbouwd is. Het college komt tot het oordeel dat de arts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De verslaglegging van de arts is dusdanig summier dat het college niet (inhoudelijk) kan beoordelen of de arts op logische wijze tot zijn conclusie heeft kunnen komen dat patiënte wilsbekwaam was. De conclusie van de arts was volgens het college gebaseerd op de door hem bevraagde feiten en omstandigheden. De arts heeft zijn advies niet alleen onvoldoende onderbouwd, maar ook geen notities van het gesprek met patiënte gemaakt. Het doen aan dossiervorming valt onder de algemene normen van een arts en geldt ook voor verweerder als zelfstandig opererend medicus. Daarnaast is het belang van dossiervoering deels gelegen in de toetsbaarheid van het handelen, namelijk het onderbouwen/toelichten van besluiten. Het college legt de arts een berisping op vanwege ernstig verwijtbaar handelen, omdat zijn wilsbekwaamheidsverklaring niet voldeed aan de professionele normen en hij geen notities maakte over zijn beoordeling. De arts toonde onvoldoende reflectie en besef van de ernst van zijn handelen, waardoor een zwaardere maatregel dan een waarschuwing passend werd geacht.
RTG Zwolle 1 augustus 2024, zaaknr. Z2023/6935, ECLI:NL:TGZRZWO:2024:91
Klaagster is de dochter van een overleden patiënte. Patiënte kwam meermaals met maagklachten bij de huisarts. De huisarts heeft de NHG-standaard Maagklachten op twee momenten niet gevolgd. Zo had hij patiënte naar aanleiding van de a-typische maagklachten eerder in moeten sturen voor een gastroduodenoscopie en later had hij, naar aanleiding van de verwijzing naar de MDL-arts, overleg met de MDL-arts moeten voeren over de vervolgbehandeling. De patiënte is enkele maanden later overleden aan slokdarmkanker. Het college oordeelt dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de NHG-standaarden niet correct toe te passen en onvoldoende actie te ondernemen bij ernstige, alarmerende symptomen. Omdat verweerster geen eerdere tuchtrechtelijke incidenten heeft en openhartig was tijdens het proces, wordt een zakelijke terechtwijzing in de vorm van een waarschuwing opgelegd.
RTG Amsterdam 6 augustus 2024, zaaknr. A2024/6792, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:174
Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij de diagnose Alzheimer bij haar heeft gesteld terwijl hij geen onderzoek heeft gedaan. Vervolgens heeft hij haar om die reden structureel ongeschikt verklaard voor haar werk als chauffeur personenvervoer. Toen klaagster met verweerder in gesprek wilde gaan heeft hij meermalen de afspraak afgezegd zodat het nooit tot een gesprek is gekomen. Het college is van oordeel dat de klacht gegrond is omdat de bedrijfsarts onzorgvuldig heeft gehandeld door zonder deugdelijke basis een ernstige diagnose te stellen. Daarnaast heeft de bedrijfsarts nalatig gehandeld door geen opvolging te geven aan de afspraken, zoals het raadplegen van een specialist volgens de Regeling eisen geschiktheid 2000, wat eveneens tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Aan de bedrijfsarts wordt de maatregel van berisping opgelegd, mede omdat hij geen zelfinzicht heeft getoond en de klacht niet serieus heeft aangepakt.
RTG 's-Hertogenbosch 7 augustus 2024, zaaknr. H2023-5721, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:83
Klager is langdurig uitgevallen voor zijn werk. Verweerder, bedrijfsarts, heeft hem in het kader van zijn re-integratie begeleid. Klager verwijt de bedrijfsarts o.a. dat hij geen behandeling of interventie heeft ingezet, klager heeft gedwongen om het gesprek met zijn teamleider aan te gaan, en klager niet heeft gewezen op zijn recht op een second opinion. Het college oordeelt dat de bedrijfsarts inderdaad onvoldoende actie heeft ondernomen voor het herstel van klager, vooral na het mislukken van de doorverwijzing naar een bedrijfspsycholoog. Er had sneller een nieuwe interventie of bemiddeling moeten worden opgezet, gezien de aanhoudende klachten van klager. Het college acht deze klachten gegrond. Het verwijt dat de bedrijfsarts klager heeft gedwongen om met zijn teamleider te spreken, wordt ongegrond verklaard. Een dergelijk advies behoort namelijk door de bedrijfsarts gegeven te worden zodra dat medisch verantwoord is. Ook het verwijt dat de bedrijfsarts klager niet op een second opinion heeft gewezen, is ongegrond, omdat klager niet heeft aangegeven het oneens te zijn met het advies van de bedrijfsarts en hij herhaaldelijk geïnformeerd is over de mogelijkheid van een deskundigenoordeel bij het UWV. Het college legt de maatregel van waarschuwing op aan de bedrijfsarts omdat het college van oordeel is dat de bedrijfsarts zich onvoldoende in heeft gezet op klagers herstel en re-integratie.
RTG 's-Hertogenbosch 7 augustus 2024, zaaknr. H2023-5794, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:84
Klacht tegen oogarts deels gegrond verklaard. De oogarts voerde begin juli 2022 een sondage uit om het tranen van het rechteroog van klaagster te verhelpen. Na de ingreep kreeg klaagster last van bloedneuzen en afscheiding van bloed en pus uit haar oog. Ondanks herhaald contact met de kliniek voelde klaagster zich niet gehoord en klaagde over de gebrekkige nazorg en communicatie. Het college oordeelt dat de oogarts tijdens het tweede nazorgcontact eind augustus 2022 anders had moeten handelen. Gezien de reeds beschikbare informatie had hij klaagster eerder op consult moeten laten komen, in plaats van pas eind september. Hoewel de klachten geen acute spoed vereisten, was het duidelijk dat klaagster sinds half juli met serieuze klachten kampte en nog niet eerder was gezien. De oogarts had, uit zorgvuldigheid, sneller moeten reageren, bijvoorbeeld door zelf telefonisch contact op te nemen of een spoediger consult te regelen. Omdat hij de ingreep zelf had uitgevoerd en in zoverre als regiebehandelaar moest worden aangemerkt, lag de verantwoordelijkheid voor de nazorg bij hem. Ondanks dat de oogarts aandacht besteedde aan klaagsters onvrede tijdens het gesprek, acht het college de klachten over de nazorg en de communicatie deels gegrond. Het college legt de oogarts een waarschuwing op.
RTG Amsterdam 9 augustus 2024, zaaknr. A2023/6048, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:176
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voerde gesprekken met twaalf grote ggz-instellingen om inzicht te krijgen in hun suïcidepreventiebeleid. Deze gesprekken waren volgens de IGJ open en informatief, waarbij belangrijke thema's zoals interne organisatie, scholing, de rol van naasten, het patiëntendossier en samenwerking met ketenpartners aan bod kwamen. Een belangrijk onderwerp was de interne organisatie rondom suïcidepreventie en het naastenbeleid. Uit de gesprekken bleek het volgende. De meeste instellingen hebben een beleidsplan en een suïcidepreventiecommissie. Naasten worden actief betrokken bij de behandeling en evaluatie van suïcidaal gedrag. Instellingen bieden bijeenkomsten en digitale programma's aan voor naasten, soms samen met de patiënt. Sommige instellingen hebben innovatieve benaderingen, zoals een naastencursus of een naastenapp. De IGJ wil de komende jaren meer focus leggen op periodieke gesprekken over suïcidepreventiebeleid en verbeteracties, in plaats van alleen het afhandelen van meldingen. Dit moet leiden tot een beter overzicht en verdere ontwikkeling van suïcidepreventie bij de ggz-instellingen. Door actief bij te dragen aan deze ontwikkeling hoopt de IGJhet aantal suïcides te verminderen en de zorg voor suïcidale patiënten te verbeteren.
Op 15 mei jl. organiseerde het ministerie van VWS de vierde meetup over de European Health Data Space. De bijeenkomst vond plaats tijdens de ICT&health World Conference in Maastricht en werd bezocht door meer dan honderd mensen. Tijdens de meetup ging het vooral over de vraag hoe de EHDS gaat zorgen voor betere beschikbaarheid over gezondheidsgegevens in de zorg. Daarnaast werd ingegaan op de vraag wat de EHDS betekent voor patiënten, artsen, onderzoekers en ICT-leveranciers. De KNMG leverde hieraan een bijdrage door te schetsen wat de gevolgen van de toekomstige EHDS-verordening voor artsen kunnen zijn.
KNMG nieuwsbericht 23 juli 2024
Onlangs gaf de KNMG haar reactie op de internetconsultatieversie van de Tweede Nota van Wijziging bij het voorstel van de Wet Zeggenschap Lichaamsmateriaal. De KNMG uit ernstige zorgen over een onderdeel van het wetsvoorstel. Als dit onderdeel wordt opgenomen in de wet zou dat betekenen dat justitie lichaamsmateriaal, zoals bloed of weefsel, dat voor een medische behandeling of voor onderzoek is bewaard, mag gebruiken voor strafrechtelijk onderzoek zonder toestemming van de patiënt.
Volgens de KNMG is dit problematisch om meerdere redenen:
Onderzoek: Dit kan belangrijke medische en wetenschappelijke onderzoeken belemmeren.
KNMG nieuwsbericht 23 juli 2024
In 2023 functioneerde het Scheidsgerecht Gezondheidszorg zonder wijzigingen in de functies van voorzitter, vicevoorzitter of griffier. Het aantal ingekomen zaken daalde naar tien, met een gemiddelde doorlooptijd van 4,6 maanden voor bodemzaken, een verbetering ten opzichte van 2022. Het aantal afgehandelde zaken was twaalf, met een gelijkblijvende uitstroom vergeleken met het vorige jaar.
Belangrijke zaken omvatten een disfunctionerende medisch specialist, waarvan de toegangsontzegging en maatschapsbeëindiging werden bevestigd, en een zaak over grensoverschrijdend gedrag, waarbij het gedrag van de specialist werd afgekeurd als ongepast volgens de ziekenhuisnormen. De Governancecommissie Gezondheidszorg, verantwoordelijk voor de naleving van de Governancecode Zorg, ontving in 2023 slechts één verzoek, dat niet werd behandeld wegens de aansluiting van de instelling bij geen van de relevante brancheorganisaties. Het aantal verzoeken aan de commissie blijft al jaren zeer laag.
Jaarverslag 2023 van het Scheidsgerecht en de Governancecommissie
De AP waarschuwt voor het gebruik van AI-chatbots zoals ChatGPT en Copilot, doordat medewerkers ongeoorloofd persoonsgegevens van klanten of patiënten delen met deze digitale assistenten. Dit kan gebeuren wanneer medewerkers, vaak tegen de afspraken met hun werkgever in, AI-chatbots gebruiken om bijvoorbeeld vragen te beantwoorden of documenten samen te vatten. De ingevoerde gegevens worden vaak opgeslagen op de servers van de chatbot-aanbieders, zonder dat de medewerkers of de betrokkenen beseffen wat er met die gegevens gebeurt. In sommige gevallen kan het gebruik van AI-chatbots onderdeel zijn van het bedrijfsbeleid, maar ook dan is het vaak niet wettelijk toegestaan om persoonsgegevens te delen. De AP ontving meldingen van datalekken waarbij medische gegevens van patiënten en adressen van klanten werden ingevoerd in AI-chatbots. Dit vormt een ernstige schending van de privacy, vooral omdat medische gegevens wettelijk extra beschermd moeten worden aldus de AP.
Nieuwsbericht Autoriteit Persoonsgegevens van 6 augustus 2024
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.