NEN heeft de commentaarperiode voor de herziene NEN norm 7513 en ontwikkeling Nederlandse Praktijk Richtlijn over het vastleggen van acties op persoonlijke gezondheidsgegevens gestart.
De NEN norm 7513 stelt eisen aan het vastleggen van acties op persoonlijke gezondheidsinformatie. De norm biedt aanwijzingen voor zorgaanbieders over het loggen van informatie. Voor ontwikkelaars van informatiesystemen schrijft de norm eisen voor, waaraan hun softwaresystemen moeten voldoen. Een herziene versie van de norm is momenteel in ontwikkeling, samen met een Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR) om de implementatie te ondersteunen. Tijdens de commentaarperiode, die duurt tot 15 november 2023, kun je je mening geven over het normontwerp. Na de commentaarperiode gaat de werkgroep aan de slag met alle input. Afhankelijk van hoeveel tijd de werkgroep nodig heeft om de commentaren te verwerken volgt publicatie van de definitieve norm naar verwachting eind 2023 of uiterlijk begin 2024. Verder start de werkgroep deze zomer met de ontwikkeling van een Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR), behorend bij NEN 7513. Het doel van de NPR is het bieden van handvatten voor de implementatie van de norm, zowel voor gebruikers van informatiesystemen (zoals zorgaanbieders) als leveranciers (ontwikkelaars) van die systemen.
Nieuwsbericht NEN 14 juli 2023 en Nieuwsbrief NEN Zorg en Welzijn, 8 augustus 2023.
De NEN 8051:2023 ‘Kwaliteitsstandaard Preventief Gezondheidsonderzoek’ is gepubliceerd. Deze norm is het resultaat van de doorontwikkeling van de Multidisciplinaire Richtlijn Preventief Medisch Onderzoek (MR-PMO, KNMG, 2013) en vervangt deze richtlijn. De norm is tegen betaling beschikbaar via de webshop van NEN. De NEN 8051 geeft een kwaliteitskader voor een preventief gezondheidsonderzoek (PGO), gericht op het relevant, doelmatig, veilig en effectief aanbieden en uitvoeren van PGO’s en het voorkomen van onnodige doorverwijzingen naar de reguliere zorg. De NEN 8051 is opgesteld voor aanbieders en uitvoerders van een PGO. In de kwaliteitsstandaard wordt gerefereerd naar het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO). Dat wetsvoorstel ligt nog ter behandeling in de Tweede Kamer. In het wetsvoorstel zijn de PGO’s in drie categorieën verdeeld. De kwaliteitsstandaard heeft betrekking op categorie 2, PGO’s met ‘enig medisch risico’. Dat is de categorie preventieve gezondheidsonderzoeken waarbij voorbehouden handelingen worden verricht of een andere reden is om de kwaliteit de waarborgen (bijvoorbeeld een bloedonderzoek). De NEN 8051 is aangeboden aan het Zorginstituut Nederland ter opname in het register. Dit proces loopt nog.
Nieuwsbericht NEN 18 juli 2023 en Nieuwsbrief NEN Zorg en Welzijn, 8 augustus 2023.
Dit najaar start NEN-EGIZ met een nieuw normontwikkelingstraject voor een specifieke gegevensuitwisseling: de norm voor gegevensuitwisseling in de Acute zorg (NEN 7546). NEN faciliteert als onafhankelijke stichting, in opdracht van het ministerie van VWS, de ontwikkeling van normen en certificatieschema’s voor Elektronische Gegevensuitwisseling in de Zorg (EGIZ). Een van de specifieke normen, die in het kader van dit programma ontwikkeld wordt, is een norm om afspraken vast te leggen over het uitwisselen van gegevens ten behoeve van de acute zorg. In de norm komen eisen over de manier waarop gegevens uitgewisseld moeten worden en over de verdeling van de verantwoordelijkheden.
Nieuwsbericht NEN 27 juni 2023 en Nieuwsbrief NEN Zorg en Welzijn, 8 augustus 2023.
Klager is van mening dat de huisarts zijn medische problemen heeft onderschat, dan wel zich onvoldoende heeft ingespannen voor een deugdelijke behandeling. Het gaat om een niet goed behandelen van obstipatie en problemen met een stoma, en het negeren van een allergische reactie op een specifieke vorm van een voorgeschreven medicijn. Klager verwijt de huisarts dat zijn klachten, ondanks meerdere telefonische contacten in de week van 11 tot 14 oktober 2002, niet serieus zijn genomen, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in een spoedopname in het ziekenhuis. Voorts stelt klager dat de huisarts gemelde allergieën voor een bepaalde medicatie als onbestaand heeft afgewezen en de hierdoor ontstane problemen heeft afgewenteld op de apotheker. Het college stelt met betrekking tot het eerst klachtonderdeel vast dat het verloop van de problemen van klager tussen 11 en 14 oktober 2022 sterk wisselend was. Daardoor kon de huisarts er in redelijkheid voor kiezen om het weekend af te wachten. De plotselinge verslechtering van de situatie van klager op vrijdagavond was niet te voorzien, en had ook niet voorkomen kunnen worden. Daarom valt de huisarts met haar aanpak geen (tuchtrechtelijk) verwijt te maken. Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel volgt het college de huisarts in haar gemotiveerde toelichting dat zij het probleem van de bijwerking serieus heeft genomen en zich heeft ingespannen om klager te voorzien van een mesilaat-vrije variant. Het was echter de apotheker die in eerste instantie besloot om toch de mesilaat bevattende variant te verstrekken. Dat valt de huisarts niet te verwijten. Het college oordeelt alle onderdelen van de klacht ongegrond.
RTG Amsterdam 1 augustus 2023, zaaknr. A2022/5090. ECLI:NL:TGZRAMS:2023:191.
Klager is een periode van ongeveer twee jaar (2012-2014) blootgesteld geweest aan rioolgassen in zijn woning en wil daarvoor schadevergoeding. In opdracht van klagers rechtsbijstandsverzekeraar heeft de huisarts een advies (deskundigenrapportage) uitgebracht over de relatie tussen deze blootstelling en de gestelde gezondheidsschade. De huisarts concludeert dat die relatie er niet is. In 2016 heeft de huisarts ook al een advies uitgebracht inzake de echtgenote van klager. Tegen het handelen van de huisarts heeft de echtgenote van klager eerder een tuchtklacht ingediend (A2021/3666). Deze klacht is ongegrond verklaard door het RTG Amsterdam. Hiertegen heeft de echtgenote van klager hoger beroep ingesteld bij het CTG. Ten tijde van de zitting van onderhavige zaak was nog geen uitspraak gedaan. Klager verwijt de huisarts dat hij op onjuiste gronden tot het advies is gekomen en ten onrechte de conclusie heeft getrokken dat er geen medische argumenten waren die wezen op vergiftiging door het inademen van giftige rioolgassen in de woning. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage stelt het college voorop dat het advies geen systematische beantwoording van de vraagstelling kent. Volgens het college wreekt zich met name het summiere karakter van de overwegingen in het advies alsmede de stelligheid waarmee deze overwegingen worden gepresenteerd. In het advies wordt ook geen enkele aandacht besteed aan een, mede gelet op de constateringen van de longarts in 2014, mogelijk tijdelijke verergering van de longklachten van klager als gevolg van de rioolgassen. Ook op andere vragen had de huisarts met meer voorzichtigheid kunnen reflecteren. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond. Het tweede klachtonderdeel is ongegrond. Het college legt de huisarts een waarschuwing op.
RTG Amsterdam 1 augustus 2023, zaaknr. A2023/5310. ECLI:NL:TGZRAMS:2023:192.
Klager heeft zich met rug- en beenklachten tot de huisartsenpraktijk gewend, waar hij te woord is gestaan door de huisartsassistente. Zij heeft hem geadviseerd pijnstillers te nemen tegen de pijn. Na een week belde klager met de praktijk en sprak opnieuw de assistente. Zij vertelde dat de huisarts naar de rug en benen van klager zou kijken als hij naar de praktijk zou komen. Maar daartoe achtte klager zich niet in staat en beëindigde hij het telefoongesprek. Klager stelt dat er sprake is van plichtsverzuim en klaagt ook over het feit dat de assistente hem medicijnen heeft voorgeschreven zonder dat de huisarts een diagnose heeft gesteld. Het college is van oordeel dat de huisarts in beginsel verantwoordelijk is voor het handelen van de assistente. In zoverre is klager dus ontvankelijk in zijn klacht, maar inhoudelijk is de klacht ongegrond. De assistente heeft overeenkomstig het beleid van de praktijk gehandeld, dat in lijn is met de standaard van het NHG, door een inschatting te maken van de ernst van de klachten en vervolgens eerst pijnstilling te adviseren.
RTG Amsterdam 1 augustus 2023, zaaknr. A2023/5246. ECLI:NL:TGZRAMS:2023:193
De voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg heeft een aanwijzingsbesluit geschorst dat de IGJ aan huisartsenorganisatie Co-Med B.V. had gegeven. De voorzieningenrechter besliste daarmee op het verzoek om een voorlopige voorziening van huisartsenorganisatie Co-Med B.V. tegen het besluit van de IGJ van 23 juni 2023 om Co-Med een aanwijzing te geven op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Co-Med heeft hiertegen bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 juli 2023 op zitting behandeld. Deze behandeling vond plaats achter gesloten deuren. De voorzieningenrechter wijst het verzoek van Co-Med toe omdat hij vindt dat de aanwijzing van de IGJ niet onverkort in stand zal kunnen blijven. De voorzieningenrechter oordeelt daartoe ten eerste dat niet eenduidig is gebleken dat Co-Med in de in het besluit genoemde onderdelen haar zorgverlening op zodanige wijze heeft georganiseerd dat zij niet redelijkerwijs heeft voldaan aan de voorwaarden van het verlenen van goede zorg. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de markt waarin Co-Med huisartsenposten overneemt zeer complex is. Dat wordt weer veroorzaakt door druk van veranderende maatschappelijke omstandigheden, veranderende regelgeving, de afhankelijkheid van Co-Med van derden om te komen tot het verlenen van deze goede zorg en het gebrek aan personeel in de eerstelijns gezondheidszorg. Ten tweede meent de voorzieningenrechter dat Co-Med op veel weerstand stuit van de andere partijen binnen deze markt, hetgeen het uitvoering geven aan en het voldoen aan de LHV-richtlijnen bemoeilijkt. Ten derde acht de voorzieningenrechter de in het besluit gestelde termijn van één week om te voldoen aan de LHV-richtlijnen voor bereikbaarheid en beschikbaarheid te kort. De IGJ heeft met voornoemde omstandigheden onvoldoende rekening gehouden in haar besluit. De voorzieningenrechter wijst het verzoek van Co-Med toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit in al zijn onderdelen is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Rb. Limburg 2 augustus 2023, zaaknr. ROE 23/1493. ECLI:NL:RBLIM:2023:4573
Klager heeft in 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege Eindhoven een klacht ingediend over de behandeling van zijn moeder (patiënte) door de huisarts. Hij is het niet eens met de beslissing van de voorzitter van het RTG dat de klacht niet-ontvankelijk is, omdat patiënte niet heeft ingestemd met (de voortzetting van) de klacht. Volgens de voorzitter is niet gebleken dat de patiënte wilsonbekwaam is. Dit betekent dat klager in dit geval alléén kan klagen als patiënte daarvoor toestemming geeft. Patiënte heeft schriftelijk verklaard dat zij klager geen toestemming heeft gegeven om namens haar tegen de huisarts bij het college een klacht in te dienen. Die verklaring heeft patiënte gedagtekend en van haar handtekening voorzien. Die handtekening op de verklaring is identiek aan die op het identiteitsbewijs. Die handtekening is niet gelijk aan de handtekeningen op het klaagschrift, bij het identiteitsbewijs en op de machtiging. De voorzitter leidt daaruit af dat patiënte niet instemt met (voortzetting van) de klacht door klager. Daarom is de voorzitter van oordeel dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. Klager betoogt in beroep - onder meer - dat de handtekeningen op de verschillende in de bestreden beslissing vermelde stukken wel degelijk van zijn moeder zijn en dat zijn moeder niet in staat is om zelfstandig te beslissen. Klager verzoekt het CTG - impliciet - om de beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en de klacht alsnog inhoudelijk te beoordelen en gegrond te verklaren. Het CTG is het echter eens met de overwegingen en het oordeel in de beslissing van de voorzitter van het RTG en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dit betekent dat het beroep van klager wordt verworpen.
CTG 9 januari 2023, gepubliceerd op 7 augustus 2023, zaaknr. C2022/ 1254. ECLI:NL:TGZCTG:2023:127
De psychiater heeft op verzoek van de gezinsvoogd en met instemming van de ouders samen met een GZ-psycholoog bij de dochter van klaagster een onderzoek uitgevoerd. Doel van dit onderzoek was om te beoordelen of en zo ja, welke behandeling en/of begeleiding van de dochter geïndiceerd was. De psychiater en voornoemde GZ-psycholoog hebben de resultaten van dit onderzoek met hun advies voor behandeling/begeleiding neergelegd in een rapport. Strikt genomen – zo oordeelt het Regionaal Tuchtcollege – was geen sprake van een rapportage aan een derde, wat betekent dat het inzagerecht van artikel 7:446, vierde lid van het Burgerlijk Wetboek (BW), en daarmee ook van artikel 7:464, lid 2, onder b, BW, hier niet rechtstreeks van toepassing is. Omdat de gezinsvoogd het rapport zou gaan gebruiken in een gerechtelijke procedure en de psychiater hier ook van op de hoogte was, betekent in dit geval echter dat de psychiater klaagster toch de gelegenheid tot inzage in het rapport had moeten bieden voordat zij het rapport aan de gezinsvoogd verzond. Het Regionaal Tuchtcollege is verder van oordeel dat het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdelen 3 t/m 11 gegrond en legt de psychiater de maatregel van berisping op. In hoger beroep vertelt klaagster dat zij in feite tevreden was met de beslissing van het RTG, maar dat haar (toenmalige) advocaat haar heeft geadviseerd beroep in te stellen. De uitlatingen van de psychiater op sociale media na de uitspraak waren voor haar mede reden om haar beroep door te zetten. Deze uitlatingen hebben klaagster de indruk gegeven dat de psychiater de ernst van de door haar gemaakte fouten onvoldoende inziet. Klaagster heeft in beroep geen concrete bezwaren naar voren gebracht tegen het oordeel van het RTG ten aanzien van de klachtonderdelen 1, 2 en 12. Volgens het CTG valt het handelen van de psychiater na de uitspraak van het RTG buiten het bereik van het hoger beroep. Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het CTG niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en andere beschouwingen en beslissingen dan die van het RTG. Dit betekent dat het hoger beroep wordt verworpen. De maatregel van berisping blijft wel gehandhaafd.
CTG 2 augustus 2023, zaaknr. C2022/1295. ECLI:NL:TGZCTG:2023:124.
Klager heeft een klacht ingediend tegen een chirurg omdat hij zonder informed consent is afgeweken van de eerder poliklinisch afgesproken operatie. Klager geeft aan dat hij veel klachten heeft overgehouden. De chirurg heeft tijdens de operatie besloten in plaats van pakravanpexie een andere operatie uit te voeren, te weten een hemorroïdectomie. Klager had voor de ingreep een ruggenprik gehad, maar was aanspreekbaar en bij bewustzijn. Na de ingreep heeft een verpleegkundige klager over de gekozen andere ingreep geïnformeerd. De chirurg betwist niet dat hij klager niet om toestemming heeft gevraagd. Hij verweert zich door te stellen dat de uitgevoerde operatie beter was dan de oorspronkelijk geplande operatie en dat de resterende klachten van de klager niet direct te wijten waren aan de uitgevoerde operatie. Het RTG is van mening dat hoewel de operatie technisch correct is uitgevoerd, de chirurg onterecht heeft nagelaten de toestemming van patiënt te verkrijgen voor de wijziging van de operatie. Het niet vragen van informed consent voor een andere dan afgesproken operatie is volgens het RTG een ernstige en tuchtrechtelijk verwijtbare handeling is. Daar staat tegenover dat de klachtencommissie van het ziekenhuis reeds heeft geoordeeld dat het niet vragen van informed consent verwijtbaar was, de chirurg nooit eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd heeft gekregen en dat de chirurg de voor klagers klachten best passende ingreep wilde uitvoeren. Het RTG oordeelt daarom dat kan worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing en biedt de beslissing ter publicatie aan.
RTG Amsterdam 8 augustus 2023, zaaknr. A2023/5399, ECLI:NL:TGZRAMS:2023:196.
Klaagster heeft een klacht ingediend tegen een anesthesioloog die bij haar anesthesie heeft toegediend ten behoeve van een schouderoperatie. Klaagster maakt de anesthesioloog meerdere verwijten, waaronder onheuse bejegening; handelen in strijd met de professionele standaard door geen pre-oxygenatie toe te passen bij de anesthesie; handelen in strijd met de gemaakte afspraken en zonder nader overleg een plexus block toepassen en gebrekkige communicatie. Het RTG acht het ongemotiveerd en standaard niet gebruiken van pre-oxygenatie niet conform de professionele standaard. In feite laat de anesthesioloog daarmee de patiënt een te vermijden risico lopen. Dit is volgens het RTG tuchtrechtelijk verwijtbaar, dit klachtonderdeel is dan ook gegrond. Wat betreft het verwijt dat de anesthesioloog in strijd heeft gehandeld met de gemaakte afspraken oordeelt het RTG dat de in het dossier genoteerde aarzelingen van klaagster over een plexus block een reden was voor overleg tussen de anesthesioloog en patiënte. Dat is niet gebeurd, maar had wel gemoeten volgens het RTG. De anesthesioloog heeft alleen kennisgenomen van een samenvatting van het medisch dossier, niet het dossier zelf, waarin niets vermeld stond over vragen over een plexus block. Door geen kennis te nemen van het medisch dossier voordat de operatie (en de anesthesie) plaatsvond, heeft de anesthesioloog niet gehandeld volgens de professionele normen. Ook dit klachtonderdeel is gegrond. Verder overweegt het RTG dat onvoldoende met klaagster is besproken welke anesthesietechniek zou worden toegepast. Het tekenen van een voorgedrukt en vooraf ingevuld toestemmingsformulier vlak vóór de operatie en zonder de mogelijkheid van bespreking en toelichting, voldoet niet aan het vereiste van een adequaat informed consent volgens het RTG. Het RTG beoordeelt de hier gevolgde procedure als onzorgvuldig en verklaart ook dit klachtonderdeel gegrond. Ter zitting heeft de anesthesioloog geen blijk gegeven van inzicht in de gevolgen van zijn handelen. Het RTG acht de kans op herhaling van zijn werkwijze dan ook aanwezig en legt daarom een voorwaardelijke schorsing van de bevoegdheid om de aan de inschrijving van de anesthesioloog in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor een periode van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.
RTG Eindhoven 9 augustus 2023, zaaknr. H2023/3926, ECLI:NL:TGZREIN:2023:41.
Klager ontvangt een Wajong-uitkering en heeft starterskrediet aangevraagd. In het kader van de bezwaarprocedure tegen de afwijzing van dit starterskrediet heeft de verzekeringsarts klager gezien en zijn beperkingen beoordeeld en vastgelegd in een medische rapportage. Ook heeft zij een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Klager heeft meerdere klachten over deze beoordeling en de verslaglegging daarvan. Ook verwijt klager de verzekeringsarts dat zij geen gehoor heeft gegeven aan zijn verzoek tot inzage van de medische rapportage voorafgaand aan de beslissing in bezwaar. Het RTG stelt voorop dat klager een inzage- en correctierecht heeft. Het recht van klager op inzage en correctie van feitelijke onjuistheden vindt zijn grondslag in artikel 8 lid 2 en 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De betrokkene moet dit recht wel actief inroepen. Dat klager dit heeft gedaan tijdens het spreekuur bij de verzekeringsarts staat niet ter discussie. Het RTG merkt op dat ook als klager zich tijdens het spreekuur onbeleefd of intimiderend heeft gedragen, dit aan zijn recht op inzage en correctie niets af doet. Vanaf het moment dat klager uitsprak de rapportage in te willen zien, lag het op de weg van de verzekeringsarts om dit verzoek te honoreren. Het RTG benadrukt overigens wel dat dit recht op correctie alleen een recht op het corrigeren van onjuistheden van feitelijke aard inhoudt (bijvoorbeeld een verkeerde datum of naam). Dit recht kan dus ook niet worden ingezet om ‘invloed uit te oefenen op de rapportage’, zoals klager bleek te wensen. Het RTG komt tot het oordeel dat het klachtonderdeel betreffende het inzage- en correctierecht gegrond is. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond. Het RTG is van mening dat de verzekeringsarts weliswaar onder de gegeven omstandigheden tekort is geschoten, maar niet zodanig dat een maatregel moet worden opgelegd. Het RTG volstaat met de enkele constatering dat de verzekeringsarts klager actiever had moeten begeleiden in zijn verzoek om inzage vooraf van de rapportage. De beslissing wordt ter publicatie aangeboden.
RTG Amsterdam 18 augustus 2023 , zaaknr. A2022/4667, ECLI:NL:TGZRAMS:2023:202.
Klaagster heeft een klacht ingediend tegen haar huisarts. Klaagster kwam bij de huisarts na ontdekking van een knobbel in haar borst en werd doorverwezen voor een echo. De echo was bedoeld om uitsluitsel over de aard van de knobbel en eventuele maligniteit te geven. Deze echo is niet gemaakt. De huisarts heeft de verwijzing voor de echo geschreven, maar klaagster verklaart dat zij niet wist dat zij zelf een afspraak moest maken omdat de huisarts haar dat niet had verteld. Klaagster veronderstelde dat zij een oproep van het ziekenhuis zou ontvangen, maar de oproep bleef uit. Omdat de huisarts had gezegd dat het waarschijnlijk een cyste was die vanzelf zou verdwijnen, voelde klaagster zich gerustgesteld en heeft daarom over het uitblijven van een afspraak niet zelf contact met het ziekenhuis opgenomen. Zes maanden later is er borstkanker met uitzaaiingen geconstateerd. Klaagster maakt de huisarts meerdere verwijten waaronder, nalatigheid, handelen in strijd met de NHG-standaard Borstkanker (2016), niet vertellen dat klaagster zelf een afspraak voor de echo moest maken en geen regie over het proces voeren. Het RTG is van oordeel dat de huisarts niet nalatig heeft gehandeld, de klachten van klaagster serieus heeft genomen, op basis van de geldende NHG-standaard heeft gehandeld en de aangewezen actie heeft ondernomen. Niet kan worden gesteld dat zij daarbij onzorgvuldig is geweest. Het RTG merkt op dat het in de huisartsenzorg gebruikelijk is dat een patiënt die voor een laboratorium- of radiologie-onderzoek wordt doorverwezen (tenzij het een spoedverwijzing betreft) vervolgens zelf een afspraak maakt. Ter zitting voert de huisarts aan dat zij zich er tegenwoordig beter van overtuigt dat haar patiënten goed hebben begrepen en kunnen onthouden wat zij tijdens het consult met hen heeft besproken en afgesproken, hetgeen volgens het RTG een passende reflectie op deze zaak is. Het RTG verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
RTG Zwolle 18 augustus 2023, zaaknr. Z2022/4768, ECLI:NL:TGZRZWO:2023:152.
Klager heeft een klacht ingediend tegen een psychiater bij wie hij onder behandeling stond vanwege klachten van depressie, angst- en paniekklachten en kenmerken van PTSS. Klager maakt de psychiater meerdere verwijten waaronder het ten onrechte, eenzijdig en zonder overleg beëindigen van de behandeling terwijl er nog onderzoeken liepen. De psychiater stelt dat zij de behandelingsovereenkomst gerechtvaardigd met de patiënt heeft beëindigd vanwege het niet meewerken aan behandeling. Op grond van artikel 7:460 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een zorgverlener de behandelingsovereenkomst niet opzeggen, behalve als daarvoor gewichtige redenen zijn. In de KNMG-richtlijn “Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst” wordt onder meer het niet willen meewerken van patiënt aan de behandeling als gewichtige reden genoemd. Het RTG vindt dat niet van een behandelteam kan worden verwacht dat het blijft proberen om een patiënt aan de behandeling te laten meewerken en dat het uitblijven daarvan een gewichtige reden tot beëindiging van de behandelingsovereenkomst kan opleveren. Echter, de wijze waarop de psychiater de behandelingsovereenkomst heeft beëindigd acht het RTG onzorgvuldig, omdat de arts de patiënt onder andere eerst moet waarschuwen en onderzoeken of herstel van de relatie mogelijk is en een redelijke termijn in acht neemt voor de beëindiging. De psychiater had volgens het RTG geen dringende reden om de behandelingsovereenkomst onmiddellijk te beëindigen. Het klachtonderdeel betreffende het niet in acht nemen van de zorgvuldigheidseisen wordt daarom gegrond verklaard, de overige klachtonderdelen ongegrond. Het RTG legt een waarschuwing op.
RTG Eindhoven 22 augustus 2023, zaaknr. H2022/4835, ECLI:NL:TGZREIN:2023:45.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) heeft een huisarts uit Brunssum een onmiddellijk beroepsverbod opgelegd, bekend als een Last tot Onmiddellijke Onthouding van Beroepsactiviteiten (LOOB). De IGJ heeft meerdere meldingen ontvangen over de wijze waarop deze huisarts de zorg aan zijn patiënten heeft ingericht. In het onderzoek dat is uitgevoerd komt de IGJ tot de conclusie dat er sprake is van een risicovolle situatie en dat deze arts niet voldoet aan de voorwaarden om goede en veilige zorg te verlenen. Zijn gedragingen zorgen voor een grote kans op ernstige benadeling van de gezondheid van zijn patiënten. Enkele gedragingen van deze zorgverlener hebben hier al toe geleid. Daarom moet de arts onmiddellijk stoppen met zijn beroep totdat een regionaal tuchtcollege een definitieve uitspraak doet over zijn handelen. De IGJ legt het handelen van de huisarts binnen uiterlijk 8 weken voor aan een regionaal tuchtcollege en zij zal het gedrag en de geschiktheid van de arts beoordelen en beslissen over verdere acties.
Klager is in verband met een val, zich niet lekker voelen, koorts en pijn en verdenking op longontsteking door huisarts op 26 juli 2022 gezien op de SEH van het ziekenhuis waar de beklaagde longarts werkzaam is. Na onderzoek is klager naar huis ontslagen met het advies contact op te nemen bij toename van de klachten. Op 29 juli 2022 had de longarts dienst. De medisch microbioloog belde en deelde mee dat in een kweek van op 26 juli 2022 bij klager afgenomen bloed de bacterie Capnocytophaga canimorsus was aangetroffen, een bacterie die zich bevindt in de orale flora (normale bacteriën in de bek) van honden en katten. De microbioloog adviseerde opname en behandeling met intraveneuze antibiotica als klager nog ziek zou zijn en koorts zou hebben, en om anders behandeling met orale antibiotica te overwegen. Op grond van dit advies en de informatie die hij op dat moment over klager kreeg van diens familie, heeft de longarts het afwachtende beleid voortgezet. De microbioloog had de longarts verder medegedeeld dat de uitslag van de tweede bloedkweek nog niet bekend was en dat ook de mogelijkheid bestond van contaminatie (besmetting van het bloedmonster in het laboratorium). Bovendien waren er geen aanwijzingen voor een hondenbeet. Volgens klager heeft de longarts ten onrechte een afwachtend beleid ingesteld en hem niet direct opgenomen en met antibiotica behandeld. Het RTG overweegt dat er zeer veel soorten bacteriën en dat er geen beroepsnorm is die voorschrijft dat een arts die door een microbioloog wordt geïnformeerd over een bacterie en de gewenste behandeling daarvan, daarnaast nog zelfstandig onderzoek moet doen naar de betreffende bacterie. Hij mag daarbij afgaan op het advies van zijn meer ter zake kundige collega. Een infectie met deze bacterie’ Capnocytophaga canimorsus’ is bovendien zeer zeldzaam en het betreft ook geen bacterie die gerelateerd is aan longaandoeningen. Achteraf kan worden geconcludeerd dat de longarts, op het moment waarop hij tot zijn afwachtende beleid besliste, niet van alle van belang zijnde informatie op de hoogte was. Hem kan daarvan echter geen persoonlijk verwijt worden gemaakt. Het RTG verklaart de klacht ongegrond.
RTG 22 augustus 2023, zaaknr. A2022/5088, ECLI:NL:TGZRAMS:2023:204.
HIV-testen, testen om kanker op te sporen, bloedglucosemeters en zwangerschapstesten: het zijn allemaal in-vitro diagnostica (IVD’s). Deze testen zijn essentieel voor diagnoses in onder andere medische laboratoria. Fabrikanten van deze diagnostische testen moeten op tijd actie ondernemen om te voldoen aan de nieuwe Europese regelgeving. Dit is belangrijk om tekorten te voorkomen en voor de veiligheid en werkzaamheid van deze testen.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.