De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een ontwerpregeling ingediend bij de Tweede Kamer die nadere regels stelt voor de uitvoering van de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) en het bijbehorende Besluit. Deze regeling, bekend als de Uitvoeringsregeling Waarschuwingsregister zorgfraude, richt zich specifiek op de implementatie van artikel 2.1 van de wet en artikel 2.3 van het Besluit. De Wbsrz heeft tot doel de samenwerking tussen verschillende partijen in de zorgsector te verbeteren en fraude te bestrijden. Het waarschuwingsregister speelt hierbij een cruciale rol door signalen van zorgfraude tijdig te identificeren en te delen met relevante instanties, zoals zorgverzekeraars en toezichthouders. De nieuwe uitvoeringsregeling geeft verdere invulling aan de voorwaarden en procedures voor het gebruik van het waarschuwingsregister. Dit register maakt het mogelijk om zorgaanbieders die betrokken zijn bij frauduleuze praktijken te identificeren en te volgen, waardoor sneller en effectiever kan worden ingegrepen. Ook bevat de regeling bepalingen over de bescherming van persoonsgegevens en de waarborgen die gelden voor zorgaanbieders die in het register worden opgenomen.
Brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 19 augustus 2024
Broer en zus (klagers) dienen meerdere klachten in tegen een huisarts, waarbij klagers zijn verwikkeld in verschillende echtscheidingsprocedures. Klagers klagen onder andere dat de huisarts een geneeskundige verklaring aan de ex-partner van verweerster heeft gegeven inzake haar echtscheidingsprocedure. De kinderen van klagers waren ingeschreven bij de praktijk van verweerster, maar klagers zelf waren nooit patiënten. Het college oordeelde dat de huisarts naast objectieve medische gegevens ook persoonlijke indrukken en oordelen in de verklaring had opgenomen. Dit is in strijd met de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens 2021, die stelt dat alleen een onafhankelijke arts dergelijke verklaringen mag afgeven om de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt te beschermen. De huisarts, als behandelend arts van de ex-partner, was niet onafhankelijk en had daarom geen waardeoordelen mogen opnemen in de verklaring. De huisarts kon geen geldige reden geven voor het afwijken van de richtlijn, waardoor haar handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar werd geacht. Het tuchtcollege verklaart dit klachtonderdeel daarom gedeeltelijk gegrond. Aangezien verweerster erkende fouten te hebben gemaakt en uit de situatie heeft geleerd, oordeelt het college dat een waarschuwing een passende maatregel is.
RTG 's-Hertogenbosch 21 augustus 2024, zaaknr. H2023-5841, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:85
Klaagster werd opgenomen in de specialistische ggz-instelling waar de psychiater werkzaam is (hierna: de ggz-instelling). De aangifte tegen klaagster, die op 9 november 2022 brand stichtte op haar kamer in de ggz-instelling, werd ingediend door de verpleegkundig specialist, in overleg met en in aanwezigheid van de psychiater. Dit incident vormde een gevaar voor de veiligheid van anderen. De verpleegkundig specialist en psychiater waren van mening dat klaagsters gedrag niet psychotisch maar simulatie was, waardoor zij als volledig verantwoordelijk werd beschouwd voor haar daden. Klaagster verwijt de psychiater onder andere het schenden van het beroepsgeheim door onterecht meer medische informatie aan de politie te verstrekken dan noodzakelijk voor de aangifte. Het college stelt vast dat de psychiater (medische) gegevens aan de politie heeft verschaft die niet noodzakelijk waren voor de aangifte. In de Handreiking ‘Beroepsgeheim en politie/justitie’ van de KNMG (herziene versie februari 2012) is opgenomen dat een zorgverlener bij het doen van aangifte niet meer gegevens verstrekt dan noodzakelijk is voor de aangifte. Hoewel de aangifte zelf gerechtvaardigd was, had de psychiater zich moeten beperken tot het vermelden van de feitelijke gedragingen van klaagster. Door meer informatie te geven, heeft de psychiater haar beroepsgeheim geschonden, waardoor dit klachtonderdeel gegrond is verklaard. Wat betreft de maatregel volstaat het college met een waarschuwing. Het college houdt rekening met de omstandigheden waaronder de aangifte werd gedaan en het feit dat de psychiater lering uit het gebeurde heeft getrokken.
RTG 's-Hertogenbosch 21 augustus 2024, zaaknr. H2023-5991, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:87
Klager diende een klacht in tegen de orthopedisch chirurg over de behandeling van een elleboogfractuur die hij op 11 januari 2022 had opgelopen. Na een val werd klager gezien door een arts en vervolgens door de orthopedisch chirurg, die een conservatieve behandeling met gips adviseerde in plaats van een operatie. Klager betwistte deze beslissing en stelde dat zijn breuk niet correct was beoordeeld, wat leidde tot een onjuiste behandeling. Het Regionaal Tuchtcollege achtte in eerste aanleg de klachtonderdelen over de diagnose en behandeling ongegrond, maar verklaarde klachtonderdeel d (gebrek aan gezamenlijke besluitvorming) gegrond, wat resulteerde in een waarschuwing voor de orthopedisch chirurg. Klager ging in beroep en betwistte de ongegrondverklaring van de andere klachtonderdelen. Het Centraal Tuchtcollege bevestigt dat de diagnose van een comminutieve supracondylaire humerusfractuur correct was en dat de keuze voor conservatieve behandeling in algemene zin verdedigbaar kon zijn. Naar het oordeel van het CTG heeft de orthopedisch chirurg onvoldoende uitgelegd waarom hij was afgeweken van het advies van de Surgery Reference en heeft hij de specifieke omstandigheden van klager niet betrokken. Daarnaast heeft de orthopedisch chirurg niet gezorgd voor voldoende gezamenlijke besluitvorming met klager, wat tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Daarom vernietigt het Centraal Tuchtcollege de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor klachtonderdelen b en c, verklaarde deze alsnog gegrond, en legt aan orthopedisch chirurg de maatregel van berisping op.
CTG Den Haag 19 augustus 2024, zaaknr. C2023/2282, ECLI:NL:TGZCTG:2024:145
Gegronde klacht door de IGJ tegen psychiater. De psychiater deed op verzoek van een cliënte, voor wie bij de rechtbank een verzoek was ingediend voor een (gedwongen) zorgmachtiging, een second opinion. De psychiater constateert in een brief aan de rechtbank, dat de klachten van cliënte passen bij het verloop van de ziekte van Lyme en dat geen sprake is van een psychose of schizofrenie. Na contra-expertise op verzoek van de rechtbank is voor de cliënte een zorgmachtiging verleend.
Het college is van oordeel dat het psychiatrische onderzoek en de verslaglegging daarvan door de aangeklaagde psychiater niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen volgens de geldende professionele standaard op basis van de Richtlijn Psychiatrische Diagnostiek (2015). Zo ontbreekt een deugdelijke onderbouwing van de conclusies en besteedt de psychiater geen aandacht aan de bevindingen van politie en andere zorgverleners, die afweken van de hare. Het college is van oordeel dat de tekortkomingen op zich een berisping zouden rechtvaardigen. De IGJ heeft na afronding van haar onderzoek echter ruim een jaar gewacht alvorens een klacht in te dienen. Ook erkent de psychiater dat zij haar conclusies tenminste beter had moeten onderbouwen. Daarom wordt volstaan met een waarschuwing.
RTG 's Hertogenbosch, 28 augustus 2024, zaaknr. H2023-6382, ECLI:NL:TGZRSHE:2024
Klager klaagt over een pijnbehandeling door de anesthesioloog. De anesthesioloog zou deze niet goed hebben uitgevoerd en een zenuw hebben beschadigd waardoor klager blijvende pijnklachten heeft. Ook klaagt klager over onvoldoende nazorg en gebrekkige dossiervorming. Het college kan niet vaststellen dat de anesthesioloog niet volgens de professionele standaard heeft gehandeld. Het medisch dossier en de getuigenverklaringen bieden daarvoor geen bewijs. De nazorg was voldoende. Het college acht de verslaglegging van de anesthesioloog onvoldoende en verklaart het klachtonderdeel hierover daarom gegrond. Belangrijke details over de behandeling en het verloop ontbreken. Dat heeft de mogelijkheid van klager om zijn klacht te onderbouwen en van het college, om het handelen van de anesthesioloog te toetsen, bemoeilijkt. Het college overweegt dat het belang van een goede dossiervoering groot is en dat schending daarvan is een ernstig verwijt waarvoor in beginsel een berisping zou kunnen worden opgelegd. Omdat de anesthesioloog meerdere keren heeft erkend dat de dossiervorming beter had gemoeten, hij zijn dossiervoering heeft verbeterd en er nooit eerder een maatregel aan hem is opgelegd, volstaat het college met een waarschuwing.
RTG 's Hertogenbosch, 28 augustus 2024, zaaknummer H2023-5822, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:93
Klager heeft op 3 januari 2022 een ooglaserbehandeling ondergaan. De ingreep is uitgevoerd door een in het buitenland opgeleide arts onder supervisie van de oogarts. Na de ingreep heeft klager last gekregen van onder andere droge ogen en oogpijn. Klager klaagt erover dat het vooronderzoek niet juist is uitgevoerd, waardoor niet duidelijk is geworden dat hij in een risicogroep viel en de operatie ten onrechte is uitgevoerd. Verder is hij ontevreden over de informatie die hij voor de operatie heeft ontvangen. De risico’s zijn daarin te rooskleurig weergegeven, als gevolg waarvan hij geen weloverwogen keuze heeft kunnen maken. Verder verwijt hij de oogarts dat zij opdracht heeft gegeven aan een onbevoegd en onbekwaam persoon (de heer F) om de ingreep uit te voeren.
In het geval van klager is volgens het college duidelijk geworden dat hij niet is geïnformeerd over het feit dat de heer F niet BIG-geregistreerd was. Dit is in strijd met de supervisieregeling en met het recht van klager op informatie. De oogarts had erop moeten toezien dat klager geïnformeerd zou worden, dan wel klager zelf moeten informeren over deze constructie. Verder heeft de oogarts erkend dat zijzelf en ook degene die de ingreep heeft uitgevoerd geen kennis heeft gemaakt met klager voor de operatie. Dit behoort wel te gebeuren en de oogarts is daar als supervisor ook verantwoordelijk voor. Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is en legt de oogarts daarvoor een waarschuwing op.
RTG Amsterdam, 8 augustus 2024, zaaknummer A2023/6071, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:190
De Advocaat-Generaal (A-G) bij de Hoge Raad vraagt de Hoge Raad om de uitspraak van de wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 6 december 2023, (zaaknummer C2023/1813, ECLI:NL:TGZCTG:2023:172) te vernietigen. In deze uitspraak heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking van een lid-beroepsgenoot, radioloog, toegewezen. De klaagster wilde het lid-beroepsgenoot wraken, omdat deze lid was van dezelfde werkgroep tuchtrecht van de beroepsvereniging voor radiologen als de aangeklaagde radioloog. Het enkele lidmaatschap van de werkgroep leidde volgens de wrakingskamer weliswaar nog niet tot de conclusie dat er sprake was van onvoldoende distantie, maar kon wel de schijn wekken dat hiervan sprake is. Het wrakingsverzoek werd daarom toegewezen.
Op verzoek van de voorzitters van de drie regionale tuchtcolleges heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad deze uitspraak voorgedragen voor cassatie in het belang der wet. Cassatie in het belang der wet is een bijzonder rechtsmiddel, op grond waarvan de Hoge Raad uitspraak kan doen in complexe juridische kwesties zonder dat dit gevolgen heeft voor partijen in de oorspronkelijke zaak. De voorzitters van de Regionale Tuchtcolleges kunnen zich niet vinden in de beslissing van de wrakingskamer omdat zij belemmeringen verwachten bij de uitvoering van hun wettelijke taak om een deskundig en onafhankelijk college samen te stellen. Alle leden-radiologen van de tuchtcolleges zijn namelijk lid van de werkgroep Tuchtrecht van de Nederlandse Vereniging voor Radiologie. Ook vrezen de voorzitters dat de uitspraak voeding biedt aan wantrouwen tegenover instituties en aan de ongegronde veronderstelling dat professionals elkaar steeds de hand boven het hoofd houden.
De A-G concludeert in zijn uitvoerig onderbouwde vordering dat het oordeel van de wrakingskamer naar zijn oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Uitgangspunt is dat lid-beroepsgenoten als rechters onpartijdig zijn. Het enkele lidmaatschap van dezelfde professionele werkgroep, ook als die klein is, hoeft de rechterlijke onpartijdigheid niet te schaden. Nu de wrakingskamer geen aanvullende omstandigheden heeft vastgesteld die een objectief aanknopingspunt kunnen vormen voor vooringenomenheid van het lid-beroepsgenoot is de uitspraak volgens de A-G juridisch onjuist. De A-G vordert daarom vernietiging van de uitspraak van de wrakingskamer door de Hoge Raad. Het is nog niet bekend wanneer de Hoge Raad uitspraak doet.
Nieuwsoverzicht www.hogeraad.nl 30 augustus 2024
Parket bij de Hoge Raad, 30 augustus 2024, zaaknummer 24/02772, ECLI:NL:PHR:2024:858
Klager (cosmetisch arts) heeft voor zichzelf een handgeschreven recept uitgeschreven voor een antibioticum. De apotheker heeft geweigerd de medicatie af te leveren omdat het recept handgeschreven was. Volgens klager heeft de apotheker op oneigenlijke gronden geweigerd de medicatie af te leveren waardoor hij is blootgesteld aan een onaanvaardbaar medisch risico. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond en legt aan de openbaar apotheker de maatregel van waarschuwing op. Het CTG is het eens met het oordeel van het RTG en verwerpt het beroep van de apotheker tegen deze beslissing. Daarbij merkt het CTG nog op dat de apotheker inderdaad goede redenen had om terughoudend te zijn bij het uitgeven van de medicatie aan klager op basis van het door hemzelf en voor zichzelf handgeschreven recept. Het lag vervolgens op de weg van de apotheker om duidelijk te krijgen of zich één van de uitzonderingssituaties, als bedoeld in artikel 4 van de KNMG-richtlijn elektronisch voorschrijven voordeed. Tot een inhoudelijk gesprek is het niet gekomen. Het Centraal Tuchtcollege kan net als het Regionaal Tuchtcollege niet vaststellen wie daarvan een verwijt valt te maken. Aannemelijk is echter dat klager, zoals hij stelt, de apotheker destijds wel heeft gezegd dat er een medische noodzaak was om meteen met de antibiotica te kunnen starten. Onder deze omstandigheden had de apotheker het afleveren van de medicatie niet zonder meer mogen weigeren.
CTG Den Haag, 11 september 2024, zaaknummer C2023/2298, ECLI:NL:TGZCTG:2024:147
De minderjarige dochter van klaagster was vrijwillig opgenomen in de kliniek waar de psychiater als geneesheer-directeur werkzaam is. Tijdens haar opname heeft de dochter meermalen (ernstig) geweld gepleegd dan wel daarmee gedreigd. Na een ernstig incident waarbij een medewerker van de kliniek door toedoen van de dochter ernstige brandwonden opliep, is hiervan aangifte gedaan bij de politie en besloten dat de opname moest worden beëindigd. Klaagster verwijt de psychiater dat zij heeft nagelaten D. gedurende de opnameperiode bij GGZ J. door te verwijzen naar een andere therapeutische setting, dat zij D. zonder enige nazorg op straat heeft gezet, en dat zij zich onprofessioneel heeft gedragen. Het RTG achtte de klacht deels gegrond en legde aan de psychiater de maatregel van berisping op. De psychiater komt in beroep tegen deze beslissing. Het CTG stelt voorop dat de geneesheer-directeur op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg verantwoordelijk is voor de algemene gang van zaken op het terrein van zorg en de verlening van verplichte zorg (artikel 1:1 lid 1 onderdeel i Wvggz). Het CTG is van oordeel dat de psychiater geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken van de wijze waarop zij haar rol als geneesheer-directeur in deze complexe situatie heeft vervuld. Integendeel, het is het CTG gebleken dat de psychiater vanaf het moment van haar inhoudelijke betrokkenheid juist alle mogelijke oplossingen heeft onderzocht, maar dat ook zij heeft moeten constateren dat er binnen GGZ J. geen mogelijkheden voor D. meer waren. Het CTG is van oordeel dat de psychiater geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt en verklaart de klacht alsnog ongegrond. De maatregel van bersping komt daarmee te vervallen.
CTG 11 september 2024, zaaknummer C2024/2358, ECLI:NL:TGZCTG:2024:150
Klagers hebben over de verdachte in een strafzaak waarvoor veel maatschappelijke belangstelling bestaat, gezamenlijk een Pro Justitia-rapport opgemaakt. De psychiater heeft zich in een artikel in een landelijk dagblad kritisch over dit rapport van klagers uitgelaten. De klacht houdt in dat de psychiater door zijn uitlatingen klagers in hun individuele beroepsuitoefening heeft geschaad door hun rapport publiekelijk te diskwalificeren, en dat hij klagers niet zijn mening over een collegiale rapportage in een geruchtmakende en nog lopende strafzaak persoonlijk heeft voorgelegd, dan wel heeft gewacht met een professionele discussie binnen de beroepsgroep tot de uitspraak onherroepelijk was. Het RTG acht de klacht gegrond en legt de maatregel van berisping op. In hoger beroep overweegt het CTG allereerst dat het de psychiater vrijstaat om zijn kritiek op de rechtspraak (OM en rechterlijke macht) te uiten. Net als het RTG is het CTG van oordeel dat de uitlatingen van de psychiater redelijkerwijs niet anders kunnen worden opgevat dan als diens persoonlijke opvatting dat hij het rapport van klagers onder de maat vindt, en dat hij die mening in het N.-artikel kennelijk duidelijk heeft willen laten doorklinken. Het CTG is verder van oordeel dat de psychiater zich ook rekenschap had moeten geven van de impact van het artikel op klagers, nu hij als een autoriteit in de wereld van de PJ-rapportages kan worden beschouwd. Het CTG is het voorts eens met het RTG dat het op de weg van de psychiater lag om na lezing van het rapport en voordat hij zijn medewerking verleende aan het artikel, contact met klagers op te nemen om zijn kritiek op hun rapport met hen te bespreken. Dat de psychiater ervan uit ging dat de journalist contact met klagers zou opnemen, doet niet af aan de eigen professionele en collegiale verantwoordelijkheid die voortvloeit uit de NVvP-Beroepscode en de KNMG-gedragsregels. Het CTG vindt dat het RTG de klacht terecht gegrond heeft verklaard. Anders dan het RTG vindt het CTG dat kan worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing.
CTG Den Haag 11 september 2024, zaaknummer C2023/2261, ECLI:NL:TGZCTG:2024:146
VWS-minister Fleur Agema breidt de financiële regeling voor zorgmedewerkers met long covid iets uit. Daardoor kunnen ook zorgmedewerkers deze compensatie aanvragen als zij tijdens het wachten op een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. De minister schreef dit op 29 augustus jl. aan de Tweede Kamer in een brief mede naar aanleiding van Kamervragen, die gesteld waren naar aanleiding van de situatie van een wijkverpleegkundige, die om deze reden geen aanspraak kon maken op de eenmalige uitkering. De minister wil met de kamer nog in overleg over aangebrachte verbeteringen in de regeling en de uitvoering ervan.
Medischcontact.nl: coronaregeling zorgmedewerkers uitgebreid
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.