Tot 10 februari as. loopt er een (korte) internetconsultatie over de concept ministeriële regeling ter verduidelijking van het tijdelijk gebruik van de DSM-hoofdgroepen en basis ggz-profielen. De concept regeling is na overleg met de betrokken partijen opgesteld. Met deze ministeriële regeling wordt, aldus de minister van VWS, de wettelijke grondslag voor verwerking van DSM-hoofdgroepen, basis ggz-profielen, en DSM-5 classificatie verduidelijkt. Dit naar aanleiding van de zorgen en onrust in de ggz sector over het delen van bepaalde diagnosegegevens met zorgverzekeraars bij het declareren van zorg. De regeling moet bewerkstelligen dat zorgaanbieders zonder zorgen ook complexe zorg kunnen declareren en moet ervoor zorgen dat DSM-gegevens gebruikt kunnen worden voor de risicoverevening.
Belanghebbenden kunnen tot 10 februari as. reageren op de concept regeling.
Klaagster houdt na een ooglaserbehandeling in een oogkliniek last van droge ogen. De behandeling is onder supervisie van de oogarts uitgevoerd door een in het buitenland opgeleide niet BIG-geregistreerde behandelaar. Klaagster verwijt de oogarts onder meer dat hij haar niet (voldoende) heeft geïnformeerd over de nadelen van de behandeling en de kwalificaties van de (niet BIG-geregistreerde) behandelaar, waardoor informed consent ontbrak. Deze beide klachtonderdelen verklaart het college gegrond. Op basis van de onderzoeken bleek bij klaagster sprake van een verhoogd risico op langdurig droge ogen. Uit het dossier kan volgens het college niet worden opgemaakt dat dit verhoogde risico met klaagster is besproken. De oogarts had als supervisor moeten controleren of dit risico afdoende met klaagster was besproken alvorens haar het informed consent formulier te laten tekenen. De algemene informatie in dit formulier was onvoldoende specifiek.
Het college overweegt dat wanneer een ingreep wordt verricht door een niet BIG-geregistreerde zorgverlener, de patiënt daarover voorafgaand aan de ingreep moet worden geïnformeerd. Hiervan blijkt onvoldoende uit het dossier. De oogarts is als supervisor eindverantwoordelijk voor tijdige en afdoende communicatie op dit punt. Het college merkt op dat het niet voldoende is, als dit op de dag van de ingreep aan klaagster zou zijn gemeld, omdat klaagster daarmee niet in staat is gesteld een weloverwogen afweging te maken. Het college weegt mee dat de oogarts lering heeft getrokken uit de klacht en legt een waarschuwing op.
RTG Amsterdam, 24-01-2025, ECLI:NL:TGZRAMS:2025:26
Een oogarts in een kliniek adviseert aan klager zogenoemde Vivity-lenzen. Na het consult pleegt de oogarts overleg met de optometrist en de directeur van de kliniek, waarna toch wordt besloten dat bij klager trifocale lenzen het beste zouden zijn. Op de afgesproken datum implanteert de oogarts bij klager de trifocale lenzen. Na de ingreep hoort de oogarts van de optometrist dat deze klager op de dag van het overleg niet meer telefonisch heeft kunnen bereiken om hem te informeren. De oogarts besluit klager niet direct te informeren, maar af te wachten hoe het herstel verloopt. Als na 3 maanden blijkt dat klager klachten houdt, informeert de oogarts klager over de lenswissel. Klager had in deze periode veel klachten en onderging later op eigen kosten elders een nieuwe ingreep.
In reactie op de klacht stelt de oogarts dat hij klager direct nadat na de ingreep over de lenswissel hoorde had moeten informeren. Voor de ingreep had hij zich echter niet kunnen voorstellen dat er in de kliniek zonder informatie aan en toestemming van klager andere lenzen waren besteld. Alhoewel het college begrip heeft voor deze gedachtegang, blijft het, aldus het college, de verantwoordelijkheid van de oogarts om zich ervan te vergewissen dat de overeengekomen lens geïmplanteerd wordt. Dat de oogarts klager pas na drie maanden informeerde, is naar het oordeel van het college een tekortschieten in de nazorg, ook al omdat een eventuele nieuwe lenswissel idealiter binnen zes weken zou moeten plaatsvinden. De oogarts had klager na de ingreep actief moeten volgen. Het college erkent dat de oogarts reflectie heeft getoond en legt een berisping op.
RTG Amsterdam 24-01-2025, ECLI:NL:TGZRAMS:2025:22
Klaagster - bekend met complexe psychiatrische problematiek, voornamelijk dwang - is in behandeling bij een FACT-team. De psychiater was hier tijdelijk voor ongeveer vijf maanden ad interim werkzaam. De psychiater was de regiebehandelaar. Klaagster verwijt de psychiater onder meer dat hij, ondanks dat er voortdurend een visieverschil was, klaagster niet heeft doorverwezen naar F of een andere instelling. Het college is van oordeel dat het bestaan van dit visieverschil niet hoefde te betekenen dat de psychiater alleen daarom direct overgedragen diende te worden aan een andere instelling. Dat de psychiater eerst de tijd heeft genomen alvorens overdracht aan een andere instelling te overwegen, is niet verwijtbaar. Klaagster verweet de psychiater dat het FACT-team onvoldoende specialistische kennis had van haar complexe problematiek. Het college stelt vast dat een FACT-team toegerust is op mensen met ernstige psychiatrische problematiek die hierdoor ook moeilijkheden ervaren op andere levensgebieden. Juist vanwege de combinatie van problemen is klaagster verwezen naar een generalistisch opererend FACT-team. Uit de verslagen van de gesprekken blijkt dat dit door de psychiater aan klaagster is uitgelegd. In overleg met klaagster is bekeken wat voor second opinion of specifieke behandeling elders, mogelijk zou zijn. Wel meent het college dat de psychiater op twee momenten tekort is geschoten in de zorgverlening door eenzijdig de behandelrelatie op te zeggen. Hier had gezien de complexe problematiek juist extra inspanning van de psychiater verwacht mogen worden. Ook heeft hij bij zijn vertrek niet gezorgd voor een deugdelijke overdracht. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond. Klacht deels gegrond, berisping. Het college vindt dat er reden is deze beslissing te publiceren.
RTG Amsterdam, 24-01-2025, ECLI:NL:TGZRAMS:2025:20
Klaagster onderging in een kliniek voor huidbehandelingen, cosmetische fillers en botox een combinatiebehandeling van fillers en botox door een arts. Zij is niet tevreden over het resultaat. Bij het nazorggesprek is zij behandeld door de verpleegkundige, die fillers heeft ingespoten. Klaagster verwijt de arts en de verpleegkundige onder andere dat de behandeling niet goed is uitgevoerd, dat de dossiervoering onvoldoende was en dat de verpleegkundige niet zelfstandig consulten en behandelingen mag uitvoeren. Het college overweegt dat de richtlijnen over wie fillers mag injecteren niet volledig duidelijk zijn. Het college is van oordeel dat het injecteren van fillers een voorbehouden handeling is, waarbij een arts betrokken moet zijn. De verpleegkundige was alleen in de kliniek. De arts en de verpleegkundige hebben wel telefonisch overleg gevoerd, maar supervisie op afstand acht het college bij een dergelijke behandeling niet voldoende. Voorts is het dossier te summier. Klachten deels gegrond, de arts krijgt een berisping, de verpleegkundige een waarschuwing.
RTG Amsterdam, 17-01-2025, ECLI:NL:TGZRAMS:2025:17
RTG Amsterdam 21-01-2025,ECLI:NL:TGZRAMS:2025:18
In deze zaak speelt een geschil tussen een bedrijfsarts en een werknemer. Werknemer stelt dat de bedrijfsarts haar had geadviseerd partieel ontslag te nemen en stelde de bedrijfsarts aansprakelijk voor de schade die zij hierdoor zou hebben geleden. Er vond een getuigenverhoor van de bedrijfsarts plaats, waarin de werknemer de arts toestemming gaf voor het verstrekken van informatie en de arts de vraag stelde, of hij dit advies had gegeven. De bedrijfsarts beriep zich op diens verschoningsrecht. Het Gerechtshof oordeelde dat dit beroep niet terecht was. De Hoge Raad stelt in deze uitspraak echter: de bedrijfsarts heeft op grond van artikel 88 Wet BIG een geheimhoudingsplicht en functioneel verschoningsrecht. Het functioneel verschoningsrecht heeft – net als bij alle artsen – geen absoluut karakter. Er kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarin het belang van waarheidsvinding prevaleert. Voor de bedrijfsarts geldt op grond van artikel 14 lid 7 Arbeidsomstandighedenwet een uitzondering op de geheimhoudingsplicht voor gegevens die in het belang van verzuimbegeleiding en re-integratie noodzakelijk zijn om aan (o.a.) de werkgever te verstrekken. Daarbuiten geldt het beroepsgeheim van artikel 88 Wet BIG voor een bedrijfsarts onverkort. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd dat het hier zou gaan om gegevens, die vallen onder de uitzondering uit de Arbeidsomstandighedenwet. Ook oordeelt de Hoge Raad dat het Hof ten onrechte had overwogen dat hier sprake zou zijn van een zwaarwegende zeer uitzonderlijke omstandigheid, die een uitzondering op het beroepsgeheim uit de Wet BIG rechtvaardigen. Dat werknemer toestemming gaf is voor de Hoge Raad onvoldoende om het verschoningsrecht op te heffen. Ook is het naar het oordeel van de Hoge Raad onjuist dat het Hof had gesteld dat de bedrijfsarts niet aannemelijk had gemaakt, wat zijn belang bij handhaving van het verschoningsrecht was, omdat de bedrijfsarts dat niet hoeft te doen. De Hoge Raad vernietigt de eerdere beslissing van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing op de claim.
Hoge Raad, 31-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:162
In deze zaak klaagt een broer namens zijn zus over allerlei aspecten van de behandeling van zijn zuster door een specialist ouderengeneeskunde (SOG). De zuster heeft na een herseninfarct een mentor toegewezen gekregen. De mentor ondersteunt de klacht niet. De broer (en andere familieleden) zijn over de mentor echter ontevreden. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) overweegt, dat als er een mentor is benoemd, deze in beginsel klachtgerechtigd is. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) in deze zaak overwoog, mag een patiënt met mentor zonder diens toestemming ook zelf klagen, als die patiënt ter zake van indienen van de klacht wilsbekwaam is. Maar dat is hier, volgens het CTG, niet het geval. De broer is daarom terecht niet ontvankelijk verklaard in de meeste van zijn klachtonderdelen. Dat de familie ook procedures voert tegen de mentor maakt dit niet anders. De broer kon wel zelfstandig klagen over het feit dat de SOG over het voorschrijven van medicatie niet met hem had overlegd. Dat had de SOG echter wel gedaan met de eerste contactpersoon en de mentor. Het CTG is het eens met het RTG dat de SOG niet ook nog met de broer hoefde te overleggen.
CTG, 22-01-2025, ECLI:NL:TGZCTG:2025:9
Er is een patiëntenbrochure verschenen over het thema bewust stoppen met eten en drinken. De brochure ‘Stoppen met eten en drinken om eerder te overlijden’ geeft informatie over de voorbereidingen op stoppen met eten en drinken en over het verloop daarvan. Daarnaast gaat de brochure in op de vraag voor wie het stoppen met eten en drinken geschikt is en voor wie niet. Ook staan er ook ervaringsverhalen in van naasten en zorgverleners.
De brochure is vooral bedoeld voor patiënten en hun naasten, maar is ook geschikt voor zorgverleners. De inhoud is gebaseerd op de KNMG-handreiking voor zorgverleners ‘Zorg voor mensen die stoppen met eten en drinken om het levenseinde te bespoedigen’ en is tot stand gekomen met Alzheimer Nederland, ANBO - PCOB, NVVE, Patiëntenfederatie Nederland en Senioren Brabant-Zeeland.
Nieuwsbericht, KNMG 03-01-2025 , Patiëntenbrochure bewust stoppen met eten en drinken
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.