Op 8 oktober jl. is de internetconsultatie voor de Wet bestemming lichamen van overledenen geopend. In dit wetsvoorstel wordt in de eerste plaats de keuzemogelijkheden uitgebreid voor de overledene en de nabestaanden die voorzien in de uitvoering van de bestemming. Zo wordt, naast de bestaande bestemmingen van begraven, cremeren en terbeschikkingstelling aan de wetenschap, met dit wetsvoorstel alkalische hydrolyse als nieuwe bestemming voor het lichaam van overledenen geïntroduceerd. Ook ten aanzien van de al bestaande bestemmingen biedt het wetsvoorstel nieuwe keuzemogelijkheden. Zo wordt het begraven binnen 24 uur vergemakkelijkt en ook wordt gezamenlijk begraven en cremeren mogelijk. Ten slotte worden onder andere wijzigingen voorgesteld voor de verbetering van de procedures voor het vaststellen van de identiteit en de aard van het overlijden en de borging van de integriteit van het lichaam van overledenen. De internetconsultatie sluit op 16 december 2024.
Overheid.nl | Consultatie Wet bestemming lichamen van overledenen (internetconsultatie.nl)
Verweerder, oncologisch chirurg, heeft klager op 6 mei 2014 op zijn spreekuur gezien voor uitleg na excisie van de zwelling ter plaatse van de schouder. Verweerder heeft bij klager lichamelijk onderzoek verricht en een controle over zes maanden geadviseerd met echografie bij twijfel. Klager is vervolgens niet meer op controle verschenen. In juli 2018 wordt klager in verband met een langzaam toenemende zwelling op de plaats van de eerdere excisie gezien door een collega van verweerder. Hierop is een MRI gemaakt, waarop een afwijking te zien was. Omdat een liposarcoom niet kon worden uitgesloten is klager in overleg met verweerder vervolgens verwezen naar een centrum voor wekedelentumoren voor verdere behandeling. Klager verwijt verweerder onder andere dat hij 1) klager niet dan wel onjuist geïnformeerd heeft over de aard van de tumor, 2) ten onrechte geen vervolgafspraak met klager heeft gemaakt, 3) ten onrechte een postoperatieve MRI achterwege heeft gelaten en 4) klager in 2014 ten onrechte niet heeft doorverwezen. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) verklaart alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond. Ten aanzien van het verwijt dat er geen vervolgafspraak is gemaakt, merkt het RTG op dat het destijds gebruikelijk was dat de patiënt na het consult langs de afsprakenbalie de polikliniek verliet en door de doktersassistente werd gevraagd of, en zo ja, welke afspraak gemaakt moest worden. Het RTG oordeelt dat het de keuze van de patiënt is of een dergelijke vervolgafspraak wordt gemaakt en dat het tot diens verantwoordelijkheid behoort om bij de balie zelf aan te geven dat een vervolgafspraak dient te worden ingepland over zes maanden. Deze verantwoordelijkheid ligt in het domein van de patiënt, hier klager, aldus het RTG.
RTG Amsterdam 1 oktober 2024, nr. A2023/6648, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:193.
Klager is de zoon van een inmiddels overleden patiënte. Patiënte was opgenomen op een gesloten dementieafdeling. Nadat zij was gevallen is zij beoordeeld door een collega van verweerster. Deze collega duidde de pijnklachten die patiënte had als een kneuzing van de knie en schreef 4 maal daags paracetamol 500 mg zo nodig voor. De volgende ochtend heeft de verzorging verweerster, huisarts in opleiding, gevraagd om patiënte opnieuw te beoordelen. Omdat verweerster – na het verrichten van lichamelijk onderzoek bij patiënte – een bekken-, heup- of kniefractuur niet kon uitsluiten, heeft zij patiënte verwezen naar het naastgelegen ziekenhuis voor het maken van foto’s. Patiënte kon daar diezelfde middag terecht. Verweerster vroeg aan de verzorging om de familie van patiënte te bellen met het verzoek om mee te gaan naar het ziekenhuis. Toen klager arriveerde, zat zijn moeder in een rolstoel op de activiteitenafdeling. Vervolgens heeft klager zijn moeder in de rolstoel naar het ziekenhuis gereden. In het ziekenhuis werd een heupfractuur geconstateerd. Klager verwijt verweerster onder meer dat zij patiënte niet met een ambulance naar het ziekenhuis heeft laten overbrengen, terwijl er mogelijk sprake van een bekken-of heupfractuur, waardoor patiënte extra pijn heeft geleden. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) verklaart de klachten ongegrond. Het RTG ziet geen aanleiding om aan te nemen dat vervoer in de rolstoel onverantwoord was. Het RTG oordeelt ook dat verweerster goed heeft gereflecteerd op haar handelen. Zoals verweerster tijdens de zitting terecht heeft opgemerkt was het beter geweest als zij zelf met de familie had gebeld en dit niet had overgelaten aan de verzorging. Op die manier had zij haar beleid zelf kunnen toelichten en bij bezwaren eventueel kunnen heroverwegen. Dat zij klager niet zelf heeft gebeld is echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
RTG Amsterdam 4 oktober 2024, nr.A2024/6769, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:196.
Verweerster, huisarts, heeft aan klaagster medicatie heeft voorgeschreven met een contra-indicatie bij zwangerschap en borstvoeding (zeven fluconazol capsules 150 mg) - terwijl klaagster zwanger was. Verweerster heeft dit erkend. De klacht is volgens het Regionaal Tuchtcollege (RTG) dan ook gegrond. Desondanks legt het RTG geen maatregel op. Verweerster heeft op het moment dat zij erachter kwam dat zij een fout had gemaakt, haar verantwoordelijkheid genomen, aldus het RTG. Zij is in gesprek gegaan met klaagster en heeft haar excuses gemaakt. Verder heeft verweerster contact opgenomen met de apotheek om te overleggen hoe dit heeft kunnen gebeuren. Daarnaast heeft verweerster een melding gemaakt in het VIM-systeem (Veilig Incident Melden) van de praktijk en de gebeurtenis besproken met collega’s. Verweerster heeft verschillende verbetermaatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Bovendien heeft verweerster aangegeven lering te hebben getrokken uit wat er is gebeurd. Gelet hierop is het RTG van oordeel dat het opleggen van een maatregel geen redelijk tuchtrechtelijk doel dient.
RTG Amsterdam 4 oktober 2024, nr. A2023/6621[VD1], ECLI:NL:TGZRAMS:2024:195.
Klager heeft per telefoon zijn behandelend huisarts, verweerder, om uitschrijving uit de praktijk verzocht. Hieraan heeft verweerder geen gehoor gegeven, waarna klager een klacht heeft ingediend bij de klachtenfunctionaris. Daarna heeft de collega-huisarts van verweerder klager nog huisartsenzorg verleend. Klager verwijt de huisarts dat hij zijn verzoek om uitschrijving uit de praktijk heeft geweigerd. De huisarts voert aan dat hij niet aan het verzoek heeft voldaan omdat klager een zogenoemd ‘kwetsbaar persoon’ is en hij wilde voorkomen dat klager tussen wal en schip zou raken. Dit te meer omdat de huisartsenpraktijk waar klager zich wilde inschrijven een patiëntenstop had, tenzij er sprake was van een conflict bij de huidige huisarts en er overleg is geweest. Vóór het mondeling vooronderzoek heeft de huisarts contact opgenomen met die huisartsenpraktijk en klager bleek daar toen wél welkom te zijn. De huisarts heeft bij het mondeling vooronderzoek aangegeven dat hij ervoor zal zorgen dat klager erover wordt geïnformeerd dat hij zich daar kan inschrijven. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) stelt vast dat het overschrijven naar een andere huisartsenpraktijk niet na enkel een (telefonisch) verzoek van een patiënt daartoe kan worden gedaan. Een patiënt kan pas worden overgeschreven wanneer de andere huisarts de patiënt accepteert en nadat hij de eerdere huisarts om overdracht van het medisch dossier heeft gevraagd en de patiënt voor die overdracht schriftelijk toestemming heeft gegeven. Volgens het RTG is het zeker bij een kwetsbare psychiatrische patiënt belangrijk dat een huisarts zich ervan vergewist of zijn patiënt inderdaad de bedoeling heeft om zich bij een andere praktijk in te schrijven en dat hij de consequenties van zijn verzoek overziet. De aanvankelijke weigering van de huisarts acht het RTG in dit licht dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Volgens het RTG getuigt de handelswijze van verweerder van zorgvuldigheid en betrokkenheid.
RTG Amsterdam 4 oktober 2024, nr. A2024/6893, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:198.
Nabestaanden van een eind 2021 aan de gevolgen van COVID-19 overleden patiënt dienden klachten in tegen 11 bij de behandeling betrokken artsen. Het Regionaal Tuchtcollege in ’s Hertogenbosch heeft de klachten tegen een bij de behandeling betrokken SEH-arts en een internist als kennelijk ongegrond – dat wil zeggen zonder de zaak op zitting is behandeld – afgewezen. De uitspraken op de klachten tegen de overige artsen zijn (nog) niet gepubliceerd. Het RTG overweegt dat uit de in het zeer goed bijgehouden medisch dossier genoteerde onderzoeken en behandelingen blijkt dat de aangeklaagde artsen de klachten van patiënt zeker serieus genomen hebben. Verweerders hebben zeer zorgvuldig gehandeld in lijn met stand wetenschap, inzichten en richtlijnen van dat moment. Zij hebben patiënt naar beste vermogen behandeld gezien opgelegde beperkingen vanuit de familie – die o.a. geen toestemming gaf voor toediening monoclonale antistoffen – en de overheid (beperkingen bezoek gedurende lockdown). De door klagers gebezigde termen als ‘moord’, ‘dood door schuld’ en ‘liegen’, komen het RTG, ook als het rekening houdt met hun verdriet, ongepast voor.
RTG 's Hertogenbosch, 9 oktober 2024, zaaknr. H2023/5408, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:104
RTG 's Hertogenbosch, 9 oktober 2024, zaaknr. H2023/5327, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:103
Ongegronde klacht tegen een zesdejaars AIOS heelkunde door een patiënte waarbij tijdens een laparoscopische galblaasoperatie de ductus choledochus en de rechter leverslagader zijn doorgenomen in plaats van de ductus cysticus. De AIOS heeft vervolgens zijn supervisor erbij geroepen, die in de kamer ernaast was. De supervisor heeft hierop een open hersteloperatie uitgevoerd. Klaagster is nadien nogmaals geopereerd en nog niet volledig hersteld. Klaagster verwijt de arts een fout te hebben gemaakt en te laat zijn supervisor te hebben geroepen. Het RTG overweegt dat de AIOS bekwaam was de ingreep uit te voeren, nu hij competentieniveau D in zijn opleiding had bereikt. Het per ongeluk doornemen van de centrale galgang en de rechter leverslagader, met als gevolg galwegletsel, is een bekende, maar heel weinig voorkomende complicatie bij dit type operatie. Het feit dat die complicatie is opgetreden, wil niet zeggen dat de arts verwijtbaar heeft gehandeld. De arts heeft volgens het RTG conform de regelen der kunst en zoals de richtlijn operatie bij galsteenlijden voorschrijft gehandeld. Hij heeft de structuren geïdentificeerd en zijn team laten meekijken alvorens een foto te maken en te beginnen met doornemen. Dat de arts de situatie niet goed heeft beoordeeld had een andere chirurg ook kunnen overkomen. Daarbij onderkent het RTG dat de consequentie groot is, maar bij de beoordeling gaat het niet primair om de gevolgen van het handelen. De klacht is ongegrond.
RTG Zwolle, 4 oktober 2024, zaaknr. Z2023/6658, ECLI:NL:TGZRZWO:2024:108
Uitspraak in kort geding aangespannen door familie van een patiënt bekend met hydrocephalus, die na incidenten met bewustzijnsverlies hersenstamschade heeft opgelopen en op IC beademd wordt. Moeder vordert onder andere dat het ziekenhuis wordt verboden de behandeling af te schalen of te staken. Het ziekenhuis heeft toegelicht dat betrokkene kampt met bijzondere problematiek, waarvoor geen landelijke of andere protocollen beschikbaar zijn. Als die ontbreken moet het professionele inzicht van de behandelendartsende doorslag geven. In multidisciplinair overleg zijn de behandelendartsentot de conclusie gekomen dat behandeling van medisch zinloos is voor zover die is gericht op herstel. Zij willen omschakelen naar palliatieve zorg, die erop gericht is om betrokkene zoveel comfort als mogelijk te bieden. De rechter overweegt dat eenartseen eigen verantwoordelijkheid voor zijn professionele handelen heeft op grond van de wet (artikel 7:453 Burgerlijk Wetboek) en de door hem of haar afgelegde eed of belofte. Dat brengt mee dat eenartsniet kan worden verplicht om een medische behandeling voort te zetten die geen medisch zinvol doel meer dient. Het oordeel of sprake is van medisch zinvol handelen is voorbehouden aan dearts. Volgens vaste rechtspraak kan de rechter het handelen van deartsalleen marginaal toetsen; dat wil zeggen dat alleen kan worden ingegrepen als deartsin redelijkheid niet had kunnen komen tot de gemaakte keuze. De conclusie van de behandelend artsen wordt in meerdere ‘tweede’ meningen bevestigd. De rechter concludeert in de uitspraak dat de bij de familie levende veronderstellingen niet door de behandelend artsen en de geraadpleegde onafhankelijk artsen worden gedeeld. Dat een nieuwe second opinion nog wat zou toevoegen aan de twee die er al liggen, acht de rechter niet aannemelijk. De vorderingen worden afgewezen.
Rechtbank Amsterdam, 19 september 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5852 (gepubliceerd 10 okt
2024)
Het aantal registraties door zorgaanbieders over gedwongen of onvrijwillige zorg nam de afgelopen jaren toe. Het gaat daarbij bijvoorbeeld over gedwongen opnames, vrijheidsbeperkingen, insluiten en vasthouden, het onder dwang geven van medicijnen of iemand verzorgen of wassen die dat niet wil. De stijging kan deels verklaard worden door betere registratie, toename van patiënten met complexe problematiek en personeelswisselingen in de zorg. Hoewel de manier van registreren per zorgaanbieder verschilt, wijst de inspectie vooral op de stijgende trend. Het uitgangspunt van de Wet zorg en dwang (Wzd) en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) is om dwang te minimaliseren. IGJ moedigt zorgaanbieders aan om dwang te beperken en de registraties te verbeteren voor meer bewustwording.
Nieuwsbericht | 8 oktober 2024 | Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (igj.nl)
De NZa heeft op 10 oktober jl. een onderzoek gepubliceerd dat zich richt op hoe zorgkantoren hun zorgplicht invullen voor cliënten op het snijvlak van gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. Zorgkantoren moeten ervoor zorgen dat cliënten tijdige en passende zorg van goede kwaliteit ontvangen, maar dit lukt steeds minder vaak. Een belangrijke oorzaak is dat de zorgvraag voor deze cliëntengroep complex is en de juiste zorg moeilijk te vinden is. Zorgkantoren richten zich voornamelijk op het oplossen van individuele plaatsingsproblemen, maar de toegankelijkheid van zorg staat onder toenemende druk. Hoewel zorgkantoren inspanningen leveren, zijn meer structurele oplossingen nodig om toekomstige knelpunten te voorkomen. De NZa benadrukt dat zorgkantoren beter inzicht moeten krijgen in de zorgvraag en het beschikbare zorgaanbod, en proactiever moeten handelen. Daarnaast moeten zorgkantoren volgens de NZa meer regie voeren, in plaats van deze verantwoordelijkheid aan zorgaanbieders over te laten. De zorgkantoren hebben individuele beoordelingen ontvangen met aanbevelingen om hun processen te verbeteren en toekomstgerichte maatregelen te treffen.
Nieuwsbericht | 10 oktober 2024 | Nederlandse Zorgautoriteit (nza.nl)
De European Data Protection Board (EDPB) heeft nieuwe guidelines aangenomen over de grondslag 'gerechtvaardigd belang' voor het verwerken van persoonsgegevens onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De AVG biedt 6 mogelijke grondslagen tot het verwerken van persoonsgegevens, waarvan het gerechtvaardigd belang er dus een is. Deze grondslag kan alleen worden gebruikt als er een daadwerkelijk gerechtvaardigd belang is, de verwerking noodzakelijk is, en de belangen van betrokkenen niet zwaarder wegen. De guidelines bieden organisaties hulp bij het toepassen van deze criteria en geven voorbeelden. Een publieke consultatie over deze guidelines loopt tot 20 november 2024. Daarnaast heeft de EDPB haar werkprogramma voor 2024-2025 gepubliceerd, met focus op onderwerpen zoals gegevensverwerking voor wetenschappelijk onderzoek en nieuwe technologieën zoals Articial Intelligence (AI). Ook heeft de EDPB een verklaring aangenomen om de samenwerking tussen Europese privacytoezichthouders te verbeteren voor een betere handhaving van de AVG. Tot slot publiceerde de EDPB een advies over de verplichtingen van verwerkingsverantwoordelijken, verwerkers en subverwerkers bij het uitbesteden van gegevensverwerking.
Nieuwsbericht | 10 oktober 2024 | Autoriteit Persoonsgegevens (www.autoriteitpersoonsgegevens.nl)
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.