Per brief van 5 november 2024 heeft de minister van VWS de nota naar aanleiding van het verslag en een nota van wijziging aan de Tweede Kamer aangeboden betreffende Wijzigingen van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om de grondslagen voor gegevensverwerking te verstevigen en enkele andere wijzigingen (Verzamelwet gegevensverwerking VWS II.a.
Kamerbrief Verzamelwet gegevensverwerking VWS II.a, 5 november 2024, met bijlagen.
Een curator verwijt de huisarts (a) dat hij onvoldoende zorg heeft verleend aan een patiënt en (b) gebrekkige dossiervoering. Het college is van oordeel dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is. Het tweede klachtonderdeel is gedeeltelijk gegrond. Het college moet beoordelen of, en zo ja, welke maatregel passend is bij het feit dat de huisarts niet heeft zorggedragen voor de verwijdering van het patiëntendossier na de overdracht aan de opvolgende huisarts(en). Het college overweegt hierover dat sprake is van een lichte mate van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid: het verwijt heeft betrekking op de technische aspecten van het huisartseninformatiesysteem (HIS), waarmee meer huisartsen worstelen.
De huisarts heeft ter zitting toegelicht en erkend dat het dossier van een vertrokken patiënt op zijn computer weliswaar als verwijderd wordt aangemerkt, maar dat het dossier niet daadwerkelijk wordt verwijderd, omdat dit technisch niet mogelijk is. Uit de KNMG-handreiking ‘Overdracht patiëntendossier bij verandering van huisarts’ volgt echter dat het op de weg van de huisarts ligt om dan contact op te nemen met de HIS-leverancier om alsnog de verwijdering te bewerkstelligen. Dat heeft de huisarts niet gedaan. Hij heeft ook de patiënt/de curator niet geïnformeerd dat hij nog steeds over het (schaduw)dossier beschikte. De huisarts beschikt(e) dus ten onrechte nog steeds over het dossier van de patiënt, nadat de behandeling was overgedragen. De klacht hierover is gegrond.
De huisarts heeft op de zitting verklaard dat hij contact heeft opgenomen met zijn HIS-leverancier, maar dat dit niet het gewenste resultaat heeft gehad. Er is niet gebleken dat de huisarts misbruik heeft gemaakt van het feit dat hij nog over het dossier beschikte. De klacht onder (b) wordt gedeeltelijk gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel en publicatie.
RTG Amsterdam 5 november 2024, A2024/6793. ECLI:NL:TGZRAMS:2024:231
Klaagster is in een kliniek geweest bij een collega-plastisch chirurg van verweerder voor een consult voor een cosmetische operatie aan de hals- en kaaklijn. Verweerder is plastisch chirurg en directeur-eigenaar van de kliniek. Klaagster heeft zich door de collega-plastisch chirurg laten opereren. Klaagster was niet tevreden over het resultaat van deze ingreep en heeft dat kenbaar gemaakt, waarna een tweede operatie is ingepland. Een dag voor die tweede operatie heeft een gesprek tussen klaagster en verweerder plaatsgevonden, waarbij de eerder voorgestelde behandeling is aangepast en de behandelingsovereenkomst is getekend. De volgende dag is de operatie uitgevoerd door de collega-plastisch chirurg. Klaagster maakt verweerder verschillende verwijten. Het klachtonderdeel dat ziet op het niet gunnen van de wettelijke bedenktijd is gegrond. Het college is van oordeel dat verweerder een actieve en inhoudelijke rol heeft gehad bij de behandeling van klaagster, omdat hij betrokken is geweest in het voortraject en bij de totstandkoming van de definitieve behandelingsovereenkomst met klaagster. In de wetenschap dat verweerder tijdens het consult ervan op de hoogte was dat de operatie de volgende dag al zou worden uitgevoerd, had het in deze situatie ook op zijn weg gelegen om de verplichte bedenktijd te bewaken. Het college legt een waarschuwing op.
RTG Zwolle 7 november 2024, Z2023/5855. ECLI:NL:TGZRZWO:2024:124
De moeder van klager (hierna: patiënte) is in de nacht van 28 november 2020 naar de Spoedeisende Hulp (SEH) van het G.-Ziekenhuis gegaan wegens een pijnlijk en gezwollen bovenbeen. De chirurg trad op als supervisor van de arts-assistent die tijdens die nachtdienst werkzaam was op de SEH. De arts-assistent kon de chirurg telefonisch bereiken. De chirurg is geraadpleegd door de arts-assistent, die na anamnese, lichamelijk onderzoek en bloedonderzoek met de SEH-verpleegkundige concludeerde dat er hoogstwaarschijnlijk sprake was van veneuze insufficiëntie bij patiënte. De chirurg onderschreef dit. Trombose en een vaatprobleem werden uitgesloten geacht, omdat de presentatie van de klachten daar niet bij paste. Patiënte is doorverwezen naar de poli vaatchirurgie, voor een spoedafspraak op maandag 30 november 2020. Na de behandeling op de SEH is patiënte naar huis gegaan. In de ochtend van 29 november 2020 is patiënte onverwachts overleden, mogelijk als gevolg van een ruiterembolus (of massale longembolie) bij een diep veneuze trombose (DVT).
Klager verwijt de chirurg kortgezegd dat hij als arts en supervisor niet adequaat heeft gehandeld door het stellen van een onjuiste diagnose en het tekortschieten in de communicatie over de mogelijke medische fout. Het college oordeelt dat de klacht ontvankelijk is en de chirurg tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens het Centraal Tuchtcollege heeft de chirurg niet adequaat op het overlijden van patiënte gereageerd en onvoldoende nazorg geboden. De chirurg was daartoe wel verplicht en dat is een eigen verantwoordelijkheid van de betrokken zorgverlener. De conclusie is dat de chirurg is tekortgeschoten in de communicatie en de nazorg jegens de nabestaanden van patiënte en in de informatieverstrekking aan de huisarts van patiënte. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Een zwaardere maatregel dan een berisping zou volgens het CTG echter niet passend zijn.
In dezelfde casus oordeelde het CTG dat een verpleegkundige niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld (nr. C2023/2301).
CTG 6 november 2024, C2023/2300. ECLI:NL:TGZCTG:2024:171 en
CTG 6 november 2024, C2023/2301 ECLI:NL:TGZCTG:2024:172
Op 6 november 2024 heeft staatssecretaris Karremans van Jeugd, Preventie en Sport de jaarrapportage 2023 van de Wet afbreking zwangerschap, opgesteld door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), aangeboden aan de Tweede en Eerste Kamer.
De IGJ brengt jaarlijks verslag uit over de in Nederland uitgevoerde zwangerschapsafbrekingen (tot 24 weken zwangerschapsduur). De rapportage bestaat uit een korte factsheet en een uitgebreide bijlage en geeft een overzichtelijk beeld van de Nederlandse abortuszorg. De rapportage bevat onder meer gegevens over het aantal zwangerschapsafbrekingen per provincie, per leeftijdsgroep, de verschillende behandelwijzen en de duur van de zwangerschap. De IGJ baseert de rapportage op basis van de aangeleverde gegevens van alle abortusklinieken en ziekenhuizen.
Kamerbrief 6 november 2024 met bijlagen
Samenwerking, coördinatie en het optimaal benutten van expertise op het gebied van grondrechten en veiligheid. Die elementen vormen de kern van het eindadvies ‘Toezicht op AI’ van de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Goed georganiseerd toezicht voor het verantwoord ontwikkelen en gebruiken van AI-toepassingen geeft vertrouwen aan consumenten en schept duidelijkheid voor organisaties en bedrijfsleven. Door de vele verschillende AI-toepassingen zijn er ook veel verschillende risico's. Door het toezicht zoveel mogelijk te integreren in het bestaande toezicht per sector, worden kennis, expertise en capaciteit van sectorale toezichthouders optimaal benut. En blijven hun mandaten intact. Het advies beschrijft hoe met een geïntegreerde aanpak effectief toezicht gehouden kan worden op het gebruik van AI.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.