Minister Agema (VWS) informeert de Tweede Kamer over de wijziging van de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). In de verzamelbrief worden verschillende onderwerpen aangekaart, waaronder de opname van de beschermde beroepstitel in het BIG-register van de “medisch hulpverlener acute zorg” (MHAZ) en de “klinisch fysicus”. Ook worden digitale tuchtklachtindiening en een wijziging in de registratie van buitenlandse EU-diploma’s in het wetsvoorstel geregeld. Het voorstel uit november 2022 voor vereenvoudiging van de psychologische beroepenstructuur wordt niet verder uitgewerkt. Op basis van het experimenteerartikel 36a Wet BIG heeft de geregistreerd mondhygiënist (GMH) tijdelijk aanvullende bevoegdheden gekregen. Vanaf 1 juli 2025 keert de oude situatie terug en krijgt de GMH onder artikel 34 Wet BIG weer beperkte zelfstandige bevoegdheden, omdat blijkt dat de doelmatigheid van zorg in termen van kostenbesparing en tijdwinst onvoldoende bleek om zelfstandige bevoegdheden toe te kennen. Ook vervalt met de voorgestelde wetswijziging de verplichte vermelding van het BIG-nummer per 2026, behalve op verzoek van de patiënt. Daarnaast is een evaluatie gestart naar de doeltreffendheid van het tuchtrecht en wordt er gestuurd op betere voorlichting en steun bij tuchtklachten. Wat betreft de toetsing van basisartsen wordt de periodieke registratie vernieuwd en gekoppeld aan de Voortgangstoets Geneeskunde, met flexibele voorbereiding en toetsmomenten.
Verzamelbrief Wet BIG 2024 | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl
Klaagster onderging een bovenooglidcorrectie bij de beklaagde oogarts, zij was echter niet tevreden met het resultaat en plaatste daarom haar negatieve ervaringen op het internet. De oogarts heeft klaagster in kort geding gedagvaard vanwege deze uitlatingen. Volgens klaagster heeft de oogarts zijn beroepsgeheim geschonden door zonder toestemming van klaagster haar medische gegevens via zijn advocaat aan een externe deskundige te verstrekken. Daarnaast stelt klaagster dat de oogarts heeft geweigerd een verklaring van klaagster aan het dossier toe te voegen en wilde verweerder kosten in rekening brengen voor het toesturen van het medisch dossier. Wat betreft het gebruik van de gegevens geeft de KNMG-Richtlijn Omgaan met medische gegevens aan dat een arts onder voorwaarden zonder toestemming van de patiënt diens medische gegevens mag gebruiken bij zijn verweer in een juridische procedure. De KNMG-richtlijn besteedt echter geen aandacht aan de situatie waarin een arts zelf een civiele procedure tegen een patiënt start omdat hij meent door de patiënt in zijn eer en goede naam te zijn aangetast.Het Regionaal Tuchtcollege (hierna: RTG) oordeelt dat ook in deze situatie inzage en gebruik van medische gegevens in een procedure binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit blijven en dat het op de weg van de arts ligt om eerst toestemming aan de patiënt te vragen voor het in het geding brengen van diens medische gegevens. Het RTG oordeelde dat de oogarts zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Daarnaast weigerde de oogarts om een verklaring en foto’s van klaagster in het dossier op te nemen. Dit werd eveneens tuchtrechtelijk verwijtbaar geacht. Het klachtonderdeel over het in rekening brengen van kosten voor het verstrekken van het dossier werd ongegrond verklaard, omdat het dossier uiteindelijk kosteloos is verstrekt. Het RTG legt een berisping op.
RTG Den Bosch 13 november 2024, zaaknr. H2024/6832, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:125.
Klaagster heeft zich bij de stichting waar verweerster als cardioloog aan verbonden is aangemeld in verband met lichamelijke klachten. Klaagster is eenmalig op consult geweest. Daarnaast is er veel e-mail- en whatsappcontact geweest tussen klaagster en verweerster. Klaagster vindt dat verweerster haar niet goed heeft behandeld en foutieve facturen heeft gestuurd. Het RTG komt tot het oordeel dat de klacht wat betreft de facturen deels gegrond is. Ten aanzien van de behandeling oordeelt het RTG dat het hij op wetenschappelijke gronden de diagnose CVS/ME van verweerster niet kan volgen, maar dat het RTG ook niet kan vaststellen dat deze diagnose onjuist is omdat op dit terrein de diagnose wordt gesteld bij uitsluiting, zoals verweerster heeft gedaan. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond. Over de facturen is het RTG van oordeel dat verweerster de behandeling onder een onjuiste DBC-code in rekening heeft gebracht. Ook is op de factuur een fietsproef vermeld die niet is afgenomen en is het consult onterecht als ‘dagverpleging’ op de factuur opgenomen. Wat betreft de kosten die voor de digitale contacten in rekening zijn gebracht geldt dat dit aan zorgverleners is toegestaan, al is de gekozen DBC-code volgens het college discutabel. Het RTG verklaart de klacht deels gegrond en legt een waarschuwing op.
RTG Amsterdam 15 november 2024, zaaknr. A2024/6842, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:240.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft bepaald dat het Amsterdam UMC ten onrecht een orthopedisch chirurg heeft ontslagen. De chirurg, tevens ook werkzaam als opleider en hoogleraar, werkt sinds 2002 in Amsterdam UMC. Ondanks de uitstekende prestaties van de chirurg, ontving het Amsterdam UMC ruim tien jaar klachten over agressief en denigrerend gedrag. Na een coachingtraject in 2017 escaleerden conflicten in 2022-2023, wat leidde tot een klachtbrief van artsen in opleiding over een onveilig leerklimaat. Het ziekenhuis vroeg ontslag aan. Naar het oordeel van de kantonrechter had het Amsterdam UMC voldoende feiten en omstandigheden aangeleverd om tot een redelijke grond voor ontbinding te komen, maar de chirurg vocht dit aan. Het hof oordeelt anders dan de kantonrechter en is van mening dat er geen ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie was. Het ziekenhuis presenteerde volgens het hof niet volledig alle feiten, zoals positieve evaluaties en gedragsverbetering. Sommige klachten waren gebaseerd op anonieme meldingen zonder bewijs of bespreking met de chirurg. Ook benadrukte het hof dat de chirurg onder extreme omstandigheden werkte, met dubbele traumadiensten en complexe operaties, waardoor de communicatie onder druk kan komen te staan. Tegelijkertijd vindt het hof dat de chirurg zich aan de gedragscode van het Amsterdam UMC moet houden en zorg moet dragen voor sociale veiligheid en een fijne en veilige werkplek. Hoewel communicatieproblemen werden erkend door de chirurg, vond het hof deze uiteindelijk onvoldoende voor ontslag. Per 1 december 2024 mag de chirurg zijn werk hervatten. Het Amsterdam UMC riskeert een dwangsom van €10.000 per dag bij niet-naleving van de uitspraak.
Gerechtshof Amsterdam 11 november 2024, zaaknr. 200.337.491/01, ECLI:NL:GHAMS:2024:2950
Klaagster heeft een klacht ingediend tegen de behandelend psychiater van haar overleden echtgenoot. De echtgenoot van klaagster leed aan ernstige psychische klachten en pleegde in oktober 2023 suïcide tijdens een verblijf in het buitenland. Klaagster verwijt de psychiater onder andere nalatigheid en onprofessioneel handelen door afspraken niet na te komen, niet of te laat te reageren op e-mails, niet beschikbaar te zijn voor een nabespreking, en onvoldoende regie over de behandeling. Het RTG oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor het verwijt dat de psychiater afspraken niet nakwam of niet tijdig reageerde op e-mails. De psychiater heeft wat dat betreft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het RTG acht wel tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de psychiater na het overlijden van de patiënt niet meldde dat zij niet langer werkzaam zou zijn bij de zorginstelling en daarom niet beschikbaar was voor een nabespreking. Ook heeft zij onvoldoende regie gevoerd toen de patiënt, ondanks ernstige bezwaren van de psychiater, besloot naar het buitenland te vertrekken. De psychiater had de behandelrelatie moeten beëindigen en duidelijk moeten maken dat zij geen verantwoordelijkheid kon nemen voor de behandeling in het buitenland. Door dit na te laten, bleef zij verantwoordelijk, zonder deze verantwoordelijkheid waar te kunnen maken. Hoewel het verwijt in beginsel een berisping rechtvaardigt volgens het RTG, volstaat vanwege de specifieke omstandigheden van het geval, een waarschuwing in deze zaak.
RTG Amsterdam 19 november 2024, zaaknr. 2024/6879, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:241
De Inspectie Gezondheidszorg & Jeugd (hierna: IGJ) heeft een klacht ingediend tegen een psychiater die een intensieve vriendschapsrelatie is aangegaan met een cliënte die bij hem onder behandeling was. Een vriendschappelijke relatie met een cliënt van deze aard is in strijd met de geldende beroepsnormen en daarom verwijt de IGJ de psychiater grensoverschrijdend gedrag. De psychiater erkent de intensieve vriendschapsrelatie en het grensoverschrijdende karakter ervan. Naast het aangaan van een vriendschappelijke relatie heeft hij zijn behandelingen onvoldoende vastgelegd in het medisch dossier van cliënte. Zo ook tijdens zijn één jaar durende ziekteverlof bleef de psychiater wekelijks contact houden met cliënte, buiten medeweten van de instelling waar hij werkzaam was om en zonder aantekeningen te maken in het dossier van cliënte. De klacht wordt gegrond verklaard. De psychiater heeft zich inmiddels uitgeschreven bij het BIG-register. Alles overwegende acht het RTG het op zijn plaats om de psychiater een voorwaardelijke schorsing voor de duur van één jaar op te leggen met een proeftijd van twee jaar, waarbij de voorwaardelijke schorsing ingaat op het moment dat de psychiater zich weer laat inschrijven in het BIG-register. Het RTG acht het aangewezen dat de psychiater zich bij een eventuele hervatting van werkzaamheden in de individuele gezondheidszorg laat begeleiden door een supervisor, dit om met name omstandigheden te (leren) herkennen die voldoende afstand tot een cliënt kunnen belemmeren.
RTG Amsterdam 19 november 2024, zaaknr. A2024/7081, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:243.
Klager is samen met zijn echtgenote met spoed naar de huisarts gegaan vanwege klachten van plotseling hevige hoofdpijn, nekpijn en overgeven bij klager. In het ziekenhuis werd een subarachnoïdale bloeding (slagaderlijke bloeding in de ruimte tussen de hersenen en de schedel) geconstateerd. Klagers verwijten de huisarts dat zij hen onvoldoende serieus heeft genomen en niet de juiste spoedverwijzing heeft gegeven. Daarnaast gaat de klacht over een huisbezoek dat de huisarts een aantal weken na de ziekenhuisopname van klager heeft afgelegd. Naar het oordeel van het RTG is de huisarts ernstig tekortgeschoten in de beoordeling van de urgentie van de situatie van klager. Hoewel het onaangekondigd doen van een huisbezoek in geen goed idee bleek te zijn en de huisarts zich mogelijk op een ongelukkige manier heeft uitgelaten naar klager, gaat het RTG ervan uit dat de intentie van de huisarts om op huisbezoek te gaan goed was en acht dat klachtonderdeel ongegrond. Het RTG verklaart voor het overige de klacht gegrond. Daarbij komt dat de huisarts tijdens de zitting geen blijk van heeft gegeven van een toetsbare houding en is het RTG er niet van overtuigd dat sprake is van een adequate reflectie door de huisarts op hetgeen heeft plaatsgevonden. Het RTG vindt daarom de maatregel van berisping op zijn plaats.
RTG Amsterdam 22 november 2024, zaaknr. A2024/7125, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:244.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geen generieke toestemming mag geven om bij geneesmiddelentekorten alternatieve medicijnen uit het buitenland te halen zonder voorafgaand verzoek van een arts. De zaak betrof een besluit van de IGJ waarbij aan alle in Nederland gevestigde fabrikanten, groothandelaren en apotheekhouders toestemming werd gegeven om voor drie geneesmiddelen (metde werkzame stof disulfiram)waaraan een tekort was, vergelijkbare geneesmiddelen te kopen in het buitenland. Een apotheek die deze geneesmiddelen zelf kon bereiden was het niet eens met de generieke toestemming en vocht dit besluit aan bij de Raad van State, die dit beroep gegrond verklaarde. De Geneesmiddelenwet schrijft voor dat alleen geneesmiddelen met een handelsvergunning mogen worden verstrekt en dat alleen in uitzonderlijke gevallen de IGJ toestemming kan geven om medicijnen zonder vergunning uit het buitenland te halen. Dit kan alleen als een arts expliciet verklaart dat een geneesmiddel noodzakelijk is voor een specifieke patiënt. De IGJ kan door deze uitspraak bij een geneesmiddelentekort geen generieke toestemming meer geven om medicijnen zonder vergunning uit het buitenland te halen. Het is aan de IGJ of de wetgever om hiervoor een oplossing te vinden.
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.