Minister Agema van VWS heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) een aanwijzing gegeven om tijdelijk niet handhavend op te treden bij de invoer van vergelijkbare geneesmiddelen uit het buitenland bij ernstige tekorten. Deze maatregel, van kracht sinds 28 november 2024, heeft als doel acute geneesmiddelentekorten te verlichten. De IGJ werkt hierbij samen met het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen om te bepalen of er sprake is van een kritisch tekort en zoekt naar alternatieven binnen Nederland. Indien geen alternatief beschikbaar is informeert de IGJ de minister, die besluit of een geneesmiddel onder de aanwijzing valt. De IGJ publiceert een lijst van geneesmiddelen die hieronder vallen en treedt niet handhavend op tegen partijen die deze middelen invoeren. Voor het afleveren aan patiënten is geen artsenverklaring nodig, maar wel geldt een administratieplicht. Regulier toezicht blijft ongewijzigd en de aanwijzing geldt alleen voor middelen die expliciet door de minister zijn goedgekeurd.
Nieuwsbericht | 27 november 2024 | Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
Kamerbrief | 27 november 2024 | Ministerie VWS
Klager heeft een klacht ingediend tegen de psychiater die sinds augustus 2022 de ex-partner van klager behandelde. Tijdens een consult meldde patiënte, toen partner van klager, zorgen over haar thuissituatie. De psychiater stelde een gesprek met patiënte en klager voor wat gepland werd op verzoek van klager om 08.30 uur ‘s ochtends. De klager kwam echter niet opdagen. Later drong de patiënte erop aan dat de psychiater geen contact met klager zou opnemen uit angst voor escalatie. Op basis van eerdere gesprekken, advies van Veilig Thuis, en dossieronderzoek meldde de psychiater de situatie bij Veilig Thuis.
Klager verwijt de psychiater onprofessioneel handelen door de melding te doen zonder hem vooraf te horen. De psychiater stelde dat zij zorgvuldig handelde volgens de meldcode van de zorginstelling, die mede op de KNMG Meldcode is gebaseerd, en dat contact met klager risico's voor de veiligheid kon opleveren. Het Regionaal Tuchtcollege (hierna: RTG) oordeelde dat de psychiater het stappenplan van de meldcode correct volgde en zorgvuldig handelde. Uit de meldcode blijkt dat een arts van een gesprek met betrokkenen kan afzien indien het gesprek een risico oplevert voor de veiligheid of de gezondheid van patiënt of van andere personen uit de huiselijke kring van patiënt. Het RTG verklaart de klacht ongegrond.
RTG Amsterdam 26 november 2024, zaaknr. A2024/6923, ECLI:NL:TGZRAMS:2024:250.
Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het RTG Zwolle. Klager is onder behandeling geweest in een ggz-instelling, waar de beklaagde psychiater de functie van geneesheer-directeur had. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek heeft de psychiater in zijn functie van geneesheer-directeur een voor klager belastende getuigenverklaring bij de politie afgelegd. Klager is van mening dat de psychiater onterecht zijn beroepsgeheim heeft geschonden door deze verklaring af te leggen zonder klager vooraf te zien, spreken of zelfstandig onderzoek te doen. Daarnaast verwijt klager de psychiater dat deze verklaring onjuist was en dat deze onterecht niet is gecorrigeerd. Dat het beroepsgeheim is doorbroken wordt niet betwist, maar de vraag is of het gaat om een gerechtvaardigde doorbreking. Het RTG verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.
Het Centraal Tuchtcollege (hierna: CTG) volgt het RTG niet in deze uitspraak en oordeelt dat het doorbreken van het beroepsgeheim niet op basis van de een conflict van plichten situatie had kunnen geschieden, zoals het RTG stelt, en is daarmee ongerechtvaardigd. Klager werd namelijk verdacht van ernstige strafbare feiten wat toentertijd groot in het nieuws was en nauwlettend werd gevolgd binnen de instelling. Onder deze omstandigheden acht het CTG het aannemelijk dat de psychiater op het moment van het getuigenverhoor bij de politie wist dat klager al was aangehouden en er daarmee geen sprake meer was van een noodsituatie die een doorbreking van het beroepsgeheim in het kader van een conflict van plichten zou kunnen rechtvaardigen. Het CTG legt een berisping op.
CTG Den Haag 27 november 2024, zaaknr. C2024/2335, ECLI:NL:TGZCTG:2024:183.
Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het RTG Zwolle. De uroloog heeft bij klager in 2020 een partiële nefrectomie uitgevoerd vanwege een niertumor. Een jaar later is ter controle een CT-scan van de borstkas en de buik van klager gemaakt. In het verslag van de radioloog stond dat er geen aanwijzingen waren voor een recidief of uitzaaiingen; wel werd een vergrote prostaat, uitpuilend in de blaas vastgesteld. De uroloog heeft de uitslag met klager besproken. Hij heeft de vergrote prostaat niet gemeld omdat klager geen klachten had. Elf maanden later bleek klager uitgezaaide prostaatkanker te hebben. Klager verwijt de uroloog dat hij hem niet op de hoogte heeft gebracht van de bevinding van de radioloog.
Het RTG verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het CTG is van mening dat niet elke beschrijving van een radioloog aan een patiënt medegedeeld hoeft te worden. Echter, met de invoering van shared decision making is beoogd dat zorgverleners patiënten meer bij de besluitvorming over de behandeling zouden betrekken. In dit geval is de behandeling zelf niet onjuist geweest, maar heeft de uroloog met de afweging om de informatie over de vergrote prostaat niet te delen, klager de kans ontnomen om hierover vragen te stellen. Daarnaast heeft de uroloog in het dossier ook geen beknopte notitie gemaakt van zijn afweging. Het CTG oordeelt dat klager in deze situatie niet genoeg invloed heeft gehad op de keuze voor een eventueel vervolg behandeltraject ten aanzien van de prostaat, verklaart de klacht alsnog gegrond en legt de uroloog een waarschuwing op.
CTG Den Haag 27 november 2024, zaaknr. C2023/2132, ECLI:NL:TGZCTG:2024:182
De IGJ heeft, naar aanleiding van meldingen van de voormalig werkgever van de anesthesioloog over (seksueel) grensoverschrijdend handelen, een onderzoek gestart. De IGJ verwijt de anesthesioloog dat hij seksueel grensoverschrijdend heeft gehandeld door de borsten van twee patiënten, die onder algehele anesthesie waren, aan te raken dan wel te onderzoeken en de anesthesiemedewerker in opleiding uit te nodigen dat ook te doen bij een van de patiënten. Het zonder medische noodzaak of indicatie aanraken en/of uitwendig onderzoeken van de borsten van twee patiënten die onder algehele anesthesie waren, valt onder seksueel grensoverschrijdend gedrag.
De stelling van de anesthesioloog dat hij geen seksuele intentie heeft gehad, maakt dat niet anders. Het betreft een potentieel seksueel beladen aanraking dan wel onderzoek aan de borsten van beide patiënten en de anesthesioloog had zich ervan bewust moeten zijn hoe zijn handelen door anderen zou kunnen worden ervaren. Het RTG komt tot het oordeel dat de anesthesioloog tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het RTG acht een voorwaardelijke schorsing voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaar op zijn plaats, waarbij als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de anesthesioloog een supervisietraject dient te volgen dat is gericht op (zelf)reflectie.
RTG Zwolle, 29 november 2024, zaaknr. Z2024/7215, ECLI:NL:TGZRZWO:2024:128
Klaagster heeft in de nacht van 13 op 14 december 2020 twee telefonische contacten gehad met de HAP vanwege duizeligheid, misselijkheid met braken en hoofdpijn. Gedacht werd aan draaiduizeligheid. Zij heeft op 14, 15 en 16 december 2020 met aanhoudende klachten contact opgenomen met de huisarts. De huisarts heeft klaagster op 28 december 2020 doorverwezen naar de neuroloog, die na een MRI vaststelde dat klaagster een hersenbloeding had gehad. Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar niet heeft willen zien en/of onderzoeken, te laat heeft doorverwezen en dat hij is tekortgeschoten in de nazorg nadat de correcte diagnose was gesteld en bij de afwikkeling na aansprakelijkstelling.
Het CTG rekent het de huisarts aan dat hij op de dringende en herhaalde hulpvraag van klaagster geen huisbezoek heeft afgelegd op 16 december 2020 en dat hij geen oog heeft gehad voor de mogelijkheid dat klaagster behoefte had aan een gesprek nadat de juiste diagnose was gesteld. Ook achteraf lijkt de huisarts geen inzicht te hebben in wat er mis is gegaan en legt hij een deel van zijn verantwoordelijkheid bij klaagster, die niet om een visite of een gesprek zou hebben gevraagd. Anderzijds realiseert het RTG zich dat de corona-pandemie een rol heeft gespeeld bij de afwegingen van de huisarts over de wenselijkheid en noodzaak van een huisbezoek aan klaagster. Rekening houdend met alle omstandigheden acht het RTG de maatregel van waarschuwing passend.
RTG Den Bosch, 4 december 2024, zaaknr. H2023/6396, ECLI:NL:TGZRSHE:2024:137.
Klager heeft een klacht ingediend tegen de huisarts van zijn minderjarige zoon. Klager was verwikkeld in een complexe echtscheiding waarvan de zoon (toen 14 jaar) veel last had. De huisarts heeft in de periode van de echtscheiding, vanwege de thuissituatie en problemen op school, meerdere ondersteunende gesprekken met de zoon gevoerd. Tot eind 2021 was de huisarts ook de behandelaar van klager.
Klager verwijt de huisarts dat hij a) niet correct heeft gehandeld om ouderverstoting te stoppen en geen pogingen heeft ondernomen om contact tussen zoon en klager te herstellen, b) de zoon zelfs heeft geadviseerd om het contact met klager niet te herstellen, c) een medische verklaring voor de zoon heeft geschreven, waarvan hij wist dat het gebruikt zou worden in een rechtszaak, d) de klacht van klager tegen huisarts heeft besproken met de kinderen van klager, en e) zich niet op de hoogte heeft gesteld van de meest recente wetenschappelijke informatie over deze vorm van kindermishandeling.
Het RTG heeft beslist dat klager deels niet-ontvankelijk is en de klacht in de overige onderdelen kennelijk ongegrond is. Het CTG verklaart klager alsnog ontvankelijk in klachtonderdeel c en verklaart dat klachtonderdeel gegrond. Het CTG gaat ervan uit dat het de bedoeling van de huisarts is geweest om slechts feitelijke informatie te verschaffen, maar dat er door ongelukkig gekozen formuleringen toch een waardeoordeel (‘Het gaat goed met D.’) in de brief terecht is gekomen. In deze verzachtende omstandigheden ziet het CTG aanleiding om geen maatregel aan de huisarts op te leggen. Voor het overige wordt het beroep van klager verworpen.
CTG Den Haag, 5 december 2024, zaaknr. C2024/24085, ECLI:NL:TGZCTG:2024:188.
Klaagster verwijt de huisarts dat hij informatie die niet relevant is heeft opgenomen in de verwijsbrief voor een second opinion voor haarzelf en een verwijsbrief naar de oogarts voor zoontje. Ook klaagt klaagster over de grond en de inhoud van de Veilig Thuis-melding die de huisarts over de thuissituatie van klaagster heeft gedaan. De huisarts heeft een melding gedaan bij Veilig Thuis omdat hij het vermoeden had dat het zoontje van klaagster opgroeide in een instabiele, onveilige opvoedingssituatie.
Het RTG oordeelt dat de klacht over de schending van het beroepsgeheim in de verwijsbrieven gegrond is en dat de klacht over de melding bij Veilig Thuis ongegrond is, en legt aan de huisarts de maatregel van waarschuwing op. Klaagster en de huisarts zijn allebei afzonderlijk van elkaar in beroep gekomen tegen deze beslissing. Het CTG is van oordeel dat de klacht over de verwijsbrieven ongegrond is en de klacht over de melding bij Veilig Thuis gedeeltelijk gegrond. Het CTG meent dat het doen van de melding bij Veilig Thuis terecht was, maar de inhoud van de melding acht het CTG echter onvoldoende zorgvuldig en daarmee wel tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het CTG legt een waarschuwing op.
CTG Den Haag, 5 december 2024, zaaknr. C2024/2338 en C2023/2351, ECLI:NL:TGZCTG:2024:187.
Minister Agema (VWS) en staatssecretaris Maeijer (Langdurige en Maatschappelijke Zorg) informeren de Tweede Kamer over de stand van zaken van de uitvoering van het Integraal Zorgakkoord, en hoe zij daar de komende jaren verder mee willen gaan.
IZA Voortgangsrapportage 27 november 2024 | Rijksoverheid.nl
Kamerbrief 28 november 2024 | Rijksoverheid.nl
Tweede kamerlid Van Dijk heeft een motie ingediend om voor huisartsen een vergoeding te regelen voor behandelwens- of levenseindegesprekken. Er komt vanaf 2025 een NZa-betaaltitel in de Medisch Specialistische Zorg voor het voeren van het gesprek proactieve zorgplanning of advance care planning, in deze gesprekken bespreekt de arts met de patiënt de wensen en verwachtingen in het kader van een ernstige ziekte waar de verwachting is dat deze niet meer te genezen is. Huisartsen voeren soortgelijke gesprekken met hun patiënten, maar voor hen is er nu nog geen betaaltitel of mogelijkheid tot langer consult.
Motie 27 november 2024 | Tweede Kamer der Staten-Generaal
5 december 2024 Nieuwsbericht - Landelijke Huisartsenvereniging (LHV)
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.