Onlangs volgde ik het Kamerdebat over leefstijlpreventie. Met gemengde gevoelens. Hoopvol, omdat er eindelijk weer aandacht is voor gezondheid langs preventieve lijnen. Maar ook bezorgd. Omdat het debat zich blijft vastbijten in een oude tegenstelling: individuele verantwoordelijkheid tegenover overheidsbetutteling.
Als arts hoor ik het dagelijks. “Ik wéét dat ik gezonder moet eten, maar ik kom er gewoon niet aan toe.” Of: “Stoppen met roken? Ik wil het wel, maar het is lastig.” Mensen staan over het algemeen positief tegenover een gedragsverandering. Alleen: de omgeving werkt hen tegen. Want die omgeving is allesbehalve neutraal. Ze verleidt, stuurt en duwt. Jongeren worden overspoeld met kindermarketing, ongezond eten is overal goedkoop te krijgen, en vapes liggen gewoon naast de kassa. Gezonde keuzes zijn vaak het moeilijkst. En dat maakt gezondheid geen puur individuele kwestie, maar een collectieve verantwoordelijkheid. En dus een politieke opdracht.
Toch hoor ik in de Kamer nog te vaak het oude riedeltje: de overheid moet zich niet bemoeien met hoe mensen leven. Ouders moeten hun kinderen zelf opvoeden. En individuele vrijheid zou leidend moeten zijn.
In theorie is dat een begrijpelijk uitgangspunt. Maar in de praktijk is het vaak een eenzijdige voorstelling van zaken. Want ouders zíjn aan het opvoeden — alleen doen ze dat in een omgeving die voortdurend tegenwerkt. Waar kindermarketing op volle kracht doorraast. Waar ongezonde keuzes overal zichtbaar, goedkoop en direct beschikbaar zijn.
In de hele zorg zien we waar dit toe leidt. Kinderen met obesitas. Jongeren die vapen. Een generatie die steeds vaker kampt met mentale klachten, mede gevoed door bewegingsarmoede, schermtijd en een continue druk om te presteren. Dit zijn geen individuele incidenten, dit zijn signalen van een collectief probleem.
En belangrijker nog: we wéten wat helpt. Een rookvrije omgeving voorkomt dat jongeren beginnen met roken. Duidelijke etikettering en prijsmaatregelen beïnvloeden gedrag. Investeren in jeugdgezondheidszorg en preventie rendeert — niet alleen in gezondheid, maar ook in welzijn en levenskwaliteit.
Toch blijft de politieke reflex vaak terughoudend. Alsof gezondheid een privézaak is, en overheidsoptreden per definitie betuttelend. Terwijl we uit andere sectoren weten dat wetgeving gedrag kan kantelen. Denk aan verkeersveiligheid: de helmplicht, alcoholcontroles, de verplichte gordel. Niemand noemt dat betutteling. We noemen het bescherming. We noemen het normaal.
Wat we nodig hebben, is datzelfde lef op het terrein van gezondheid. Lef om op te treden waar de markt mensen onder druk zet. Lef om te kiezen voor het welzijn van overmorgen, in plaats van het gemak van vandaag. Zo kunnen ook nieuwe normen ontstaan rond gezondheid. Wat vandaag nog bevoogdend lijkt, is morgen vanzelfsprekend. Maar dat gebeurt niet vanzelf. Daarvoor is het nodig dat de overheid durft op te treden waar de markt de gezondheid ondermijnt.
Dit vraagt om consistentie en koersvastheid. Om een stevig, integraal preventiebeleid. Een beleid dat verder kijkt dan de verkiezingscyclus. Dat niet stopt bij goede bedoelingen, maar doorpakt met structurele investeringen in jeugdgezondheidszorg, in programma’s als De Gezonde Generatie of Welzijn op Recept. We moeten stoppen met wegduiken voor het woord ‘betutteling’. Wie gezondheid écht serieus neemt, durft te beschermen.
Het goede nieuws? We weten wat werkt. De kennis is er, de praktijkvoorbeelden ook. Een gezondere samenleving is geen verre droom — we kunnen er vandaag aan beginnen.
Maar dat vraagt lef. Lef van politici om gezondheid niet langer als bijzaak te behandelen. Lef om het stempel ‘betutteling’ van je af te schudden. En vooral: lef om te kiezen voor bescherming in plaats van onverschilligheid.
Want dat is de kern: beschermen is geen bemoeienis. Het is zorg. Zorg voor elkaar, zorg voor de generaties van morgen en overmorgen.
Jurriaan Penders, voorzitter artsenfederatie KNMG
Ben je arts en wil je reageren op dit artikel, stuur dan een mail naar communicatie@fed.knmg.nl