Van oudsher hebben artsen een beroepsgeheim. Het beroepsgeheim dient zowel het collectieve belang van de maatschappij als het individuele belang van de patiënt.
Het algemeen belang van de zwijgplicht bestaat eruit, dat iedereen zich vrijelijk voor hulp en bijstand tot een arts moet kunnen wenden, wat bijdraagt aan ‘het gelijke recht op gezondheidzorg’ voor iedereen. Het individuele belang bestaat eruit dat een patiënt weet dat de informatie die hij aan zijn arts verschaft niet zonder zijn toestemming voor andere doeleinden wordt gebruikt of aan derden wordt verstrekt. De patiënt weet derhalve dat hij volledige openheid kan betrachten jegens zijn arts. Vanwege deze zwaarwegende belangen zijn artsen, anders dan gewone burgers, niet verplicht om aangifte te doen van strafbare feiten en kunnen zij zich jegens politie en justitie beroepen op hun geheimhoudingsplicht als zij worden gevraagd vragen te beantwoorden.
Dat artsen niet verplicht zijn aangifte te doen, betekent niet dat dit nooit mag. Een arts mag aangifte doen bij de politie van strafbare feiten die een patiënt jegens hem, zijn medewerkers of praktijk pleegt. Zo mag een arts ook aangifte doen bij de politie als een patiënt de brieven of recepten van de arts vervalst. De arts moet dit op zodanige wijze doen dat hij niet meer informatie versterkt die onder zijn beroepsgeheim valt dan strikt noodzakelijk is voor het doen van aangifte. Een arts is terughoudend als het gedrag een symptoom is van een ziekte, waarvoor de patiënt onder behandeling is bij de arts.