De indicatie voor vaccinatie staat vermeld in de Uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie en hoeft dus niet bij iedereen afzonderlijk gesteld te worden. Vaccineren is een voorbehouden handeling. Dat betekent dat de arts eindverantwoordelijk is voor het stellen van de contra-indicaties. Als sprake is van een contra-indicatie, dan mag het vaccin in beginsel niet worden gegeven. Daarnaast mogen artsen alleen gemotiveerd afwijken van de richtlijn, na overleg met het RIVM. Taken kunnen gedelegeerd worden aan verpleegkundigen met een functionele zelfstandige bevoegdheid en professionals zonder een functionele zelfstandige bevoegdheid conform de Wet BIG. Zie bijlage 4 van de Uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie voor meer informatie over Taakverdeling bij het vaccineren.
Degene die vaccineert is verantwoordelijk voor de juiste toediening en moet zich houden aan de professionele standaard zoals beschreven in de Uitvoeringsrichtlijn. De organisatie die de vaccinatie uitvoert (zoals GGD, ziekenhuis, zorginstelling, huisartsenpraktijk) is verantwoordelijk voor het laatste stuk in de keten van het vaccinbeheer, die loopt van het transport van de vaccins tot en met het toedienen. Iedere uitvoerende organisatie beschikt over een vaccinverantwoordelijke. Het RIVM is verantwoordelijk voor de deskundigheidsbevordering van professionals en het vaccinbeheer volgens GDP (good distribution practice). De fabrikant is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het vaccin.