Dossier / bijgewerkt: 7 augustus 2020
Bij het overlijden van een patiënt, dient de behandelend arts het lichaam te schouwen. Als hij niet overtuigd is van een natuurlijke doodsoorzaak moet een arts specifieke stappen ondernemen. De wet maakt verschil tussen natuurlijke en niet-natuurlijke dood.
Na overlijden wordt het lichaam doorgaans door de behandelend arts geschouwd. Doel is te onderzoeken of een verklaring van overlijden kan worden afgegeven (zogenaamd A-formulier). Deze is nodig om van de ambtenaar van de burgerlijke stand verlof tot begraving of crematie te verkrijgen. Daarnaast moet de arts een doodsoorzakenformulier (zogenaamd B-formulier) invullen voor de statistiek.
De arts mag alleen een verklaring van overlijden afgeven als hij ervan overtuigd is dat de patiënt door een natuurlijke oorzaak is overleden. Bij twijfel moet hij de gemeentelijke lijkschouwer (schouwarts) inschakelen. Als ook de gemeentelijk lijkschouwer geen overtuiging van natuurlijk overlijden heeft, brengt die verslag uit aan de officier van justitie. De officier van justitie kan besluiten om een onderzoek in te stellen naar de toedracht van het overlijden wanneer het overlijden mogelijk verband houdt met een strafbaar feit. Als de patiënt is overleden door een onvoorziene of onverwachte gebeurtenis in de zorg, dan spreken we over een calamiteit. Een calamiteit moet direct worden gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd. De KNMG vindt het belangrijk dat lijkschouwing zeer zorgvuldig gebeurt. Bij de geringste twijfel over de vraag of sprake is van een natuurlijk overlijden, dient de arts contact op te nemen met de gemeentelijk lijkschouwer.
Voor lijkschouw bij het overlijden van een minderjarige moet de behandelend arts altijd eerst overleggen met de gemeentelijk lijkschouwer (forensisch arts) voordat hij een verklaring van overlijden afgeeft. Dit is bepaald in de Wet op de lijkbezorging. Deze regel geldt ook als de behandelend arts zelf overtuigd is van een natuurlijke dood.
Sinds 1 augustus 2016 geldt daarnaast de NODOK-procedure (Nader Onderzoek naar de DoodsOorzaak van Kinderen). Deze is vooral gericht op de rouwverwerking van ouders van wie het kind medisch onverklaarbaar overlijdt. Het is voor ouders belangrijk om te weten waaraan hun kind is overleden. De NODOK is minder uitgebreid van opzet dan de voormalige NODO-procedure en vervangt deze. Het ministerie stelt subsidie beschikbaar voor onderzoek dat in universitair medische centra kan worden uitgevoerd. Heeft u hierover vragen, dan kunt u zich het best wenden tot uw wetenschappelijke vereniging of beroepsvereniging (bijvoorbeeld LHV, NVK of FMG).
Een levensverzekeraar vermoedt dat één van mijn patiënten fraude heeft gepleegd. Hij zou kort voor zijn overlijden een hoge levensverzekering hebben afgesloten en daarbij hebben aangegeven dat hij in goede gezondheid verkeerde. Nu vraagt de levensverzekeraar aan mij, als voormalig behandelend arts, of dit klopt. Moet ik de verzekeraar informatie over deze patiënt geven?
Dat hangt af van de status van de beoordeling door de verzekeraar. U hoeft pas informatie over de doodsoorzaak te verstrekken nádat de verzekeraar heeft besloten om al dan niet tot uitkering over te gaan.
In de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens is opgenomen dat artsen informatie over de doodsoorzaak van een patiënt alleen voor statistische doeleinden aan verzekeringsmaatschappijen verstrekken. Dit voorkomt dat de verzekeraar de informatie gebruikt bij het beoordelen of er wel of geen recht is op uitkering. Is dat (nog) onduidelijk, dan luidt het advies om pas informatie over de doodsoorzaak te verstrekken nadat het besluit is genomen om wel of niet uit te keren.
Levensverzekeraars kunnen vermoedens van fraude voorleggen aan de Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens Het gaat over verzekeringsfraude waarbij de verzekerde, bij het afsluiten van een levensverzekering, bekende en relevante informatie over zijn gezondheid heeft verzwegen. De toetsingscommissie Gezondheidsgegevens onderzoekt alle gevallen van overlijden die plaatsvinden binnen twee jaar na het afsluiten of wijzigen van een levensverzekering, als de levensverzekeraar concrete aanwijzingen heeft voor fraude. De toetsingscommissie kan ook onderzoek doen naar gevallen van overlijden langer dan twee jaar na afsluiting of wijziging van een levensverzekering, maar dan gelden zwaardere criteria.
Zijn er volgens de toetsingscommissie inderdaad aanwijzingen voor fraude, dan vraagt de arts in de commissie informatie op bij de behandelend arts. Het gaat dan om informatie over de gezondheidstoestand van de patiënt bij het afsluiten of wijzigen van de levensverzekering. Deze gegevens zijn relevant voor de risico-inschatting door de verzekeraar. De KNMG adviseert artsen om te voldoen aan het verzoek van de arts uit de Toetsingscommissie. Als u arts bent u hiertoe echter niet verplicht. Als arts heeft u geen plicht tot doorbreking van uw geheimhouding en mag weigeren om de informatie te verstrekken.
Recent is in ons ziekenhuis een tweejarig meisje overleden. Ze werd al enige tijd bij ons behandeld in verband met leukemie. Het overlijden was, hoe treurig ook, niet meer af te wenden. Omdat ik gezien haar ziekteverloop volledig overtuigd was van een natuurlijke doodsoorzaak, heb ik een verklaring van overlijden afgegeven. Maar nu wordt op het formulier dat ik moet invullen gevraagd met welke gemeentelijke lijkschouwer ik overleg heb gehad. Overleggen met de gemeentelijke lijkschouwer moet toch alleen bij een niet-natuurlijk overlijden?
Bij het overlijden van een minderjarige moet de behandelend arts altijd direct na de schouw contact opnemen met de gemeentelijke lijkschouwer. Pas na dat contact, en als de behandelend arts gelet op het ziekteverloop overtuigd is van een natuurlijke dood, mag de arts een verklaring van (natuurlijk) overlijden afgeven.
Nadat iemand is overleden moet altijd zo spoedig mogelijk een lijkschouw worden verricht. In principe gebeurt dat door de behandelend arts of zijn waarnemer. Het doel van de lijkschouw is de aard van het overlijden vast te stellen. Als de behandelend arts overtuigd is van een natuurlijk overlijden geeft hij een verklaring van overlijden af. Is hij niet overtuigd, dan schakelt hij de gemeentelijke lijkschouwer in (ook wel forensisch arts genoemd).
Verplicht overleg met lijkschouwer bij overlijden minderjarige
Als het om het overlijden van een minderjarige gaat (tot en met 18 jaar) moet de behandelend arts altijd contact opnemen met de gemeentelijke lijkschouwer, ook als het om een natuurlijk overlijden gaat. Op de verklaring van overlijden moet de arts invullen met welke gemeentelijke lijkschouwer hij contact heeft opgenomen. De formulieren zijn daartoe aangepast. Deze plicht geldt niet als het gaat om kinderen die na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken binnen 24 uur na de geboorte zijn overleden.
Het overleg is bedoeld om de lijkschouwer te informeren over het feit dat een minderjarige is overleden. De behandelend arts kan in dat gesprek aangeven op welke gronden hij tot zijn overtuiging van een natuurlijke dood is gekomen en desgewenst kan hij zijn overtuiging toetsen.
Indien de behandelend arts na het overleg de overtuiging heeft dat het, gelet op de voorliggende ziektegeschiedenis, een natuurlijk overlijden betreft, dan geeft hij de verklaring van overlijden af. Het blijft altijd de eigen beslissing van de behandelend arts om een verklaring van overlijden af te geven. Zijn er aanwijzingen voor een niet-natuurlijke dood, dan neemt de gemeentelijke lijkschouwer de procedure over.
Een geëmotioneerde vrouw belt op zondagochtend naar de huisartsenpost (HAP). Haar man is in de nacht van zaterdag op zondag in zijn slaap overleden. De dienstdoende huisarts van de HAP komt ter plaatse. Na schouwing is voor hem duidelijk dat de man door een hartinfarct is overleden. Uit het HAP-dossier blijkt ook dat de man al geruime tijd bekend was met hartfalen. De huisarts van de HAP is niet de eigen huisarts van de patiënt. Mag deze huisarts wel een verklaring van overlijden afgeven? En als hij dat doet moet hij dan ook het B-formulier invullen?
Als een waarnemer overtuigd is van een natuurlijke dood van een patiënt, dan mag hij een verklaring van overlijden afgeven. Die verklaring geeft hij af door het zogenaamde A-formulier in te vullen. Als hij dat doet, moet hij ook het B-formulier ten behoeve van de statistiek invullen.
Als iemand gestorven is moet er altijd een lijkschouwing plaatsvinden. Volgens de wet mag een behandelend arts of een gemeentelijk lijkschouwer (forensisch arts) dit doen. Het begrip 'behandelend arts' kan in het kader van de lijkschouw ruim worden opgevat. Daaronder valt de arts die voor de eigen huisarts waarneemt, maar ook de arts die dienst heeft bij een huisartsenpost. Het is niet noodzakelijk dat de arts bij het overlijden aanwezig was. Wel moet hij overtuigd zijn van het intreden van de dood als gevolg van een natuurlijke doodsoorzaak. Daarbij is het vaak noodzakelijk dat hij beschikt over de medische voorgeschiedenis van de patiënt. Is de waarnemer niet overtuigd van een natuurlijke dood? Dan mag hij geen verklaring van overlijden afgeven en moet hij direct de gemeentelijk lijkschouwer inschakelen.
Als de waarnemer overtuigd is van een natuurlijke dood, is het zijn taak een verklaring van overlijden afgeven. De inhoud van die verklaring is wettelijk bepaald en wordt ook wel het A-formulier genoemd. De arts die dit A-formulier invult moet ook de verklaring voor de statistiek invullen. Dat formulier wordt ook wel het B-formulier genoemd. Zo nodig mag de arts voor het invullen van het B-formulier informatie inwinnen bij de eigen huisarts van de patiënt. Is dit niet mogelijk en kan de waarnemer daardoor het B-formulier niet invullen? Dan mag de arts formeel ook de A-verklaring niet afgeven en moet hij een gemeentelijk lijkschouwer inschakelen.
De A- en B-formulieren zijn gratis verkrijgbaar via de gemeente (afdeling Publiekszaken).