Het beroepsgeheim en verschoningsrecht van artsen eindigt niet bij het overlijden van een patiënt. Niet alleen is geheimhouding verplicht, ook gelden specifieke regels voor de bewaartermijn van het medisch dossier van een overledene.
Uit de (tucht)rechtspraak blijkt dat ook na het intreden van de dood de arts verplicht is tot geheimhouding. Het beroepsgeheim heeft betrekking op alle gegevens die de arts in de uitoefening van zijn beroep over de patiënt te weten is gekomen. Dit geheim geldt dus ook voor alle gegevens die onderdeel uitmaken van het medisch dossier van een overledene. Het dossier mag na het overlijden ook niet direct worden vernietigd.
De bewaartermijn begint per gegeven, dit kan bijvoorbeeld een consult zijn, maar ook laboratoriumuitslag of andere gebeurtenis, te lopen vanaf het moment waarop dat gegeven is ‘vervaardigd’. Dit wil zeggen het moment dat dit gegeven is opgenomen in het dossier. Na verloop van 15 jaar moet de arts deze gegevens vernietigen, los van een eventueel tussentijds overlijden van de patiënt. Dit is alleen anders indien de eis van het goed hulpverlenerschap met zich brengt dat de gegevens redelijkerwijs langer moeten worden bewaard. Dit is bijvoorbeeld het geval als de patiënt nog steeds voor dezelfde aandoening wordt behandeld of indien sprake is van een gegeven dat mogelijk van belang is voor de latere gezondheid van de patiënt.
Nabestaanden, waaronder erfgenamen, hebben geen recht op inzage in het dossier van een overledene. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor een verzekeraar of politie/justitie. Op deze algemene regel bestaan evenwel uitzonderingen.
Voorbeelden van dergelijke uitzonderingen zijn:
Een zwaarwegend belang en veronderstelde toestemming mogen niet lichtvoetig worden aangenomen. Bij een geschil of sprake was van een overlijden als gevolg van een medische fout zal dit eerder worden aangenomen dan bij een erfrechtelijke kwestie waarbij een persoon betwist dat de overledene wilsbekwaam was op het moment dat het testament is opgesteld. Verder geldt altijd dat indien de noodzakelijk geachte informatie anders kan worden verkregen dan door middel van inzage dit de voorkeur heeft. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan tussenkomst van een onafhankelijke arts.
Ik wil mijn medisch archief opschonen. Wat is de bewaartermijn voor medische dossiers? En geldt deze bewaartermijn ook voor dossiers van overledenen?
U bent verplicht om medische dossiers van patiënten vijftien jaar te bewaren. Medische dossiers van overleden patiënten moet u nog vijftien jaar bewaren na de laatste wijziging in het dossier.
Volgens de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) is de wettelijke bewaartermijn vijftien jaar ‘of zoveel langer als uit de zorg van een goed hulpverlener voortvloeit’. Deze toevoeging slaat op de situatie dat een arts alleen in staat is om goede zorg te (blijven) bieden als de gegevens langer bewaard blijven, zoals bij chronische aandoeningen.
Deze toevoeging laat volgens de KNMG ruimte om de bewaartermijn van gegevens van één bepaalde langdurige of terugkerende behandeling op te rekken tot vijftien jaar. Zo blijft de ziektegeschiedenis volledig en kan de kwaliteit en continuïteit van de patiëntenzorg bij een langdurige ziekte ook op termijn worden gewaarborgd. Bij erfelijke aandoeningen kan het langer bewaren van het medische dossier van belang zijn voor de familie. Het is verstandig om hierover schriftelijke afspraken te maken met de patiënt.
De bewaartermijn start op het moment dat een eerste gegeven over de patiënt is opgenomen in het dossier. Bij minderjarigen start de bewaartermijn vanaf het achttiende levensjaar. Patiëntgegevens moeten voor hen dus bewaard blijven tot het 34e levensjaar. Behalve als zij voortijdig overlijden; dan geldt een bewaartermijn van vijftien jaar vanaf de datum van overlijden. Medische dossiers van overleden volwassenen moeten vijftien jaar bewaard blijven, gerekend vanaf de laatste wijziging in het dossier over de behandeling of het overlijden.
Als een wettelijk voorschrift een andere bewaartermijn noemt, moeten artsen die aangehouden. Dit geldt bijvoorbeeld voor keuringsgegevens. Deze mogen alleen worden bewaard zolang dat noodzakelijk is voor het doel van de keuring. En het Besluit patiëntendossier (Bopz) hanteert een bewaartermijn van vijf jaar na beëindiging van de behandeling. Ook de bedrijfsgezondheidszorg kent enkele uitzonderingen. Zo start de bewaartermijn vanaf het einde van de arbeidsrelatie.
Een levensverzekeraar vermoedt dat één van mijn patiënten fraude heeft gepleegd. Hij zou kort voor zijn overlijden een hoge levensverzekering hebben afgesloten en daarbij hebben aangegeven dat hij in goede gezondheid verkeerde. Nu vraagt de levensverzekeraar aan mij, als voormalig behandelend arts, of dit klopt. Moet ik de verzekeraar informatie over deze patiënt geven?
Dat hangt af van de status van de beoordeling door de verzekeraar. U hoeft pas informatie over de doodsoorzaak te verstrekken nádat de verzekeraar heeft besloten om al dan niet tot uitkering over te gaan.
In de KNMG-Richtlijn Omgaan met medische gegevens (2016) is opgenomen dat artsen informatie over de doodsoorzaak van een patiënt alleen voor statistische doeleinden aan verzekeringsmaatschappijen verstrekken. Dit voorkomt dat de verzekeraar de informatie gebruikt bij het beoordelen of er wel of geen recht is op uitkering. Is dat (nog) onduidelijk, dan luidt het advies om pas informatie over de doodsoorzaak te verstrekken nadat het besluit is genomen om wel of niet uit te keren.
Levensverzekeraars kunnen vermoedens van fraude voorleggen aan de Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens Het gaat over verzekeringsfraude waarbij de verzekerde, bij het afsluiten van een levensverzekering, bekende en relevante informatie over zijn gezondheid heeft verzwegen. De toetsingscommissie Gezondheidsgegevens onderzoekt alle gevallen van overlijden die plaatsvinden binnen twee jaar na het afsluiten of wijzigen van een levensverzekering, als de levensverzekeraar concrete aanwijzingen heeft voor fraude. De toetsingscommissie kan ook onderzoek doen naar gevallen van overlijden langer dan twee jaar na afsluiting of wijziging van een levensverzekering, maar dan gelden zwaardere criteria.
Zijn er volgens de toetsingscommissie inderdaad aanwijzingen voor fraude, dan vraagt de arts in de commissie informatie op bij de behandelend arts. Het gaat dan om informatie over de gezondheidstoestand van de patiënt bij het afsluiten of wijzigen van de levensverzekering. Deze gegevens zijn relevant voor de risico-inschatting door de verzekeraar. De KNMG adviseert artsen om te voldoen aan het verzoek van de arts uit de Toetsingscommissie. Als u arts bent u hiertoe echter niet verplicht. Als arts heeft u geen plicht tot doorbreking van uw geheimhouding en mag weigeren om de informatie te verstrekken.
Soms wil een levensverzekeraar zijn verzoek kracht bijzetten met een machtiging voor het verstrekken van informatie over de patiënt. Deze machtiging kan bijvoorbeeld ondertekend zijn door de patiënt, voor zijn overlijden of door zijn nabestaanden. De KNMG raadt artsen af, ondanks een eventuele machtiging, om dan in te gaan op het verzoek om informatie over de doodsoorzaak, maar in plaats hiervan de levensverzekeraar door te verwijzen naar de Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens.
“Vanochtend werd ik gebeld door een vrouw die stelt dat ze de dochter is van een patiënt van mij, meneer Y. Hij is vorige week overleden aan de gevolgen van longkanker. De vrouw wil inzage in zijn medisch dossier. Ik heb mijn patiënt nooit horen spreken over deze vrouw en haar naam ontbreekt ook op de rouwadvertentie. De vrouw zegt dat ze kan bewijzen dat ze zijn dochter is en dat zij door de rest van de familie nooit is geïnformeerd over de ziekte van haar vader. Moet ik haar inzage geven in het medisch dossier?”
De hoofdregel is dat artsen aan derden geen inzage geven in het medisch dossier van een overledene. Het beroepsgeheim ‘reikt over het graf heen’. Nabestaanden kunnen de arts niet van zijn geheimhoudingsverplichting ontslaan. Dat geldt al helemaal zolang niet duidelijk is of u te maken heeft met een kind of andere nabestaande. Natuurlijk mag een arts het overlijden van een persoon wel bevestigen aan een naaste.
Omdat deze regel ongewenste consequenties kan hebben, zijn daarop drie uitzonderingen mogelijk:
In deze casus mag de arts niet uitgaan van veronderstelde toestemming voor inzage; uit niets blijkt dat de overledene dit had gewild.
De arts kan, als hij instemming met inzage veronderstelt, ook aan de nabestaanden voorstellen om gezamenlijk een arts aan te wijzen die namens de nabestaanden in het dossier kijkt. Zo kan de inbreuk op de geheimhoudingsplicht worden beperkt, terwijl de nabestaanden toch antwoord krijgen op hun vraag.
Met de (levens)verzekeringsmaatschappijen zijn overigens strikte afspraken gemaakt over het afgeven van een verklaring omtrent de doodsoorzaak. Deze zijn voor wat betreft het natuurlijk overlijden te vinden in hoofdstuk 5.4 van de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens: ‘De Vrede van Tilburg (1910)’. Bij een niet-natuurlijke dood dient de medisch adviseur van de (levens)verzekeraar zich voor informatie te wenden tot de Officier van Justitie.
Ik ontvang een brief van een arts van de Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens waarin mij wordt gevraagd om medische informatie te verstrekken over een patiënte die sinds 2012 leed aan longkanker en in 2014 hieraan is overleden. Zij had in 2013 nog een levensverzekering afgesloten. Mag ik als huisarts antwoord geven op de gestelde vragen?
Juridisch bent u dit niet verplicht. Toch adviseert de KNMG u mee te werken als de Toetsingscommissie u om informatie vraagt over een overledene. De te verstrekken informatie moet feitelijk zijn en blijken uit het dossier van de overledene.
Als iemand een levens- of overlijdensrisicoverzekering wil afsluiten moet de verzekeraar zich op basis van een door de patiënt ingevulde gezondheidsverklaring en/of een geneeskundig onderzoek een oordeel vormen over het risico. De verzekeraar heeft deze onderzoeksplicht, ook ter voorkoming van fraude. Als de verzekeraar de onderzoeksplicht niet nakomt, vervalt zijn – toch al beperkte – mogelijkheid om na overlijden met terugwerkende kracht medische informatie op te vragen en het al dan niet doen van de uitkering daarvan afhankelijk te maken.
Heeft de verzekeraar van zijn onderzoeksplicht gebruik gemaakt en rijst na overlijden een vermoeden van verzwijging of fraude? Dan kan de verzekeraar de zaak ter beoordeling voorleggen aan de onafhankelijke Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens. Die beoordeelt eerst of het vermoeden gerechtvaardigd is. Dat gebeurt op basis van de door de verzekeraar overgelegde gegevens. Alleen als het vermoeden terecht is, zal een aan de commissie verbonden arts aanvullende informatie opvragen bij behandelend artsen.
De Toetsingscommissie komt vervolgens met een voor de verzekeraar bindend oordeel over de vraag of sprake is geweest van fraude. Dit oordeel is met redenen omkleed en houdt rekening met de privacy van de overledene en de nabestaanden. Op basis hiervan kan de verzekeraar zijn besluit over het al dan niet doen van een uitkering eventueel herzien.
Hoewel u juridisch niet verplicht bent om informatie te geven aan de arts van de Toetsingscommissie, adviseert de KNMG om dit toch te doen. Dit standpunt is gebaseerd op een afweging van belangen in algemene zin. Belangrijk onderdeel daarvan is de opvatting dat het beroepsgeheim niet is bedoeld om fraudeleus handelen te faciliteren. Om die reden is de KNMG één van de partijen die in 1999 het Convenant Bestrijding Fraude met Gezondheidsgegevens heeft opgesteld, op grond waarvan de Toetsingscommissie is ingesteld en haar werkzaamheden uitvoert.
Het alternatief was een situatie waarin verzekeraars alle verzekerden vragen om bij het afsluiten van een verzekering een machtiging te tekenen voor het opvragen van medische gegevens bij behandelend artsen na het overlijden. Dit zou een veel grotere bedreiging van het medisch beroepsgeheim (en een grotere belasting voor artsen) vormen, dan de procedure die is afgesproken.
Het belangrijkste voordeel van de huidige regeling is dat een onafhankelijke commissie onderzoekt of er voldoende aanwijzingen zijn voor eventuele fraude. Alleen de onafhankelijke commissie vraagt informatie op; de medische gegevens komen niet rechtstreeks in bezit van de verzekeraar.
Of een overledene heeft gefraudeerd is door een individuele behandelaar meestal niet goed te beoordelen. Deze vraag mag en hoeft u als behandelaar ook niet te beantwoorden: waardeoordelen mag u als behandelaar immers niet geven. De KNMG adviseert om de vragen beknopt en zakelijk te beantwoorden. U mag hierbij alleen feitelijke gegevens uit het medisch dossier verstrekken. Wees alert dat uw 'kennis achteraf' – bijvoorbeeld over na het invullen van de gezondheidsverklaring opgetreden klachten of over de doodsoorzaak - uw blik kleurt wat betreft gebeurtenissen in het verleden.
De KNMG adviseert om het besluit om informatie te verstrekken niet afhankelijk te maken van uw persoonlijke inschatting of er sprake zou kunnen zijn van fraude. De Toetsingscommissie mag niet lichtzinnig informatie opvragen bij behandelaars. Bovendien wordt de positie van artsen en het beroepsgeheim onhoudbaar als artsen uitsluitend zouden zwijgen als ze beschikken over belastende informatie en vrijelijk zouden spreken als ze beschikken over ontlastende informatie.
“Ik ben huisarts en heb van de politie het verzoek gekregen om het volledige medisch dossier van een overleden baby te overleggen. Er is sprake van een shaken-baby-syndroom. De moeder is verdachte. Er zijn geen andere kinderen in het gezin. De ouders hebben toestemming gegeven om informatie uit te wisselen. In het dossier staat in mijn ogen weinig belastende informatie over de moeder. Morgen komt de politie het dossier ophalen. Mag ik - gezien het feit dat hier sprake is van een vordering - het volledige medisch dossier verstrekken aan de politie?”
Uitgangspunt is dat het beroepsgeheim voortduurt na de dood van de patiënt. Een arts mag vrijwel nooit gegevens over een overleden patiënt verstrekken aan derden, zoals de politie. Uitzondering: als nabestaanden in hun belangen worden geschaad, bijvoorbeeld doordat de patiënt is overleden als gevolg van een beroepsfout, dan kan de toestemming van de overleden patiënt worden verondersteld.
De KNMG vindt dat informatie uit een medisch dossier mag worden verstrekt aan politie of justitie als de patiënt (of diens vertegenwoordiger) toestemming heeft gegeven of als er sprake is van een ‘conflict van plichten’. Omdat de wettelijke vertegenwoordiging door de ouders eindigt met het overlijden van het kind, kunnen de ouders geen rechtsgeldige toestemming geven voor de gegevensverstrekking. Verstrekken door de arts mag op grond van conflict van plichten als dat noodzakelijk is, bijvoorbeeld om andere kinderen in het gezin te beschermen. Een risico voor andere kinderen is in deze casus echter niet aan de orde.
Het kan zijn dat na de weigering informatie te verstrekken aan de politie, vervolgens de Officier van Justitie (een afschrift van) het medisch dossier van het kind opeist of - zoals dat juridisch heet - vordert. Een arts is niet verplicht zo’n vordering te honoreren. Daarvoor heeft de arts nu juist een verschoningsrecht. De rechtspraak bevestigt dat slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden het belang van de waarheidsvinding voorrang heeft op het verschoningsrecht van artsen. Zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn tot nu toe slechts aangenomen door de rechter (Hoge Raad) wanneer de verschoningsgerechtigde (arts) zelf werd verdacht van een strafbaar feit. De KNMG raadt artsen af om zelf af te wegen of er sprake is van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’. Die afweging kan beter door de rechter worden gemaakt, omdat die over meer informatie beschikt die voor de afweging relevant kan zijn.
Justitie en de verschoningsgerechtigde arts kunnen wel overeenkomen om het volledige medisch dossier voor te leggen aan een forensisch arts of het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De forensisch arts of het NFI kan dan beoordelen of en in hoeverre medische gegevens uit het dossier aan het OM kunnen en moeten worden verstrekt.
De KNMG adviseert de arts om in een casus als deze geen informatie aan de politie te verstrekken. De toestemming van ouders is juridisch gezien niet doorslaggevend. Wel kan de arts zich tegenover justitie bereid verklaren om de gevraagde informatie beschikbaar te stellen aan een forensisch arts of aan het NFI, die vervolgens beoordeelt of en zo ja welke informatie aan het OM moet worden verstrekt.
Nabestaanden geven toestemming voor obductie bij een onverwacht overleden familielid. Mag de arts hen nu een kopie van het obductieverslag overhandigen?
Huisarts vertelt: de 63-jarige moeder van Nico is recent onverwacht overleden. Hij vond haar dood in haar stoel. Er stond nog een vol kopje koffie voor haar op tafel. Moeder was zelden ziek en zowel Nico als ik zouden graag willen weten wat de doodsoorzaak nu eigenlijk was. Nico heeft daarom toestemming voor obductie gegeven.
Inmiddels is het obductieverslag binnen en Nico heeft daar al verschillende malen naar gevraagd. Hij wil een kopie ontvangen om alles thuis nog eens, met een arts binnen de familie, door te kunnen nemen. Bovendien, zo meent hij, heeft hij recht op een afschrift omdat hij ook de toestemming voor de obductie heeft gegeven. De patholoog-anatoom heeft bij de obductie geen bijzondere medische feiten (zoals bijvoorbeeld een vergrote lever wegens alcoholmisbruik) gevonden. Moeder is waarschijnlijk aan de gevolgen van een hartinfarct overleden. Mag ik Nico een kopie overhandigen?
Het lichaam van een overledene kan in een aantal gevallen aan obductie (sectie, autopsie) worden onderworpen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een medische obductie en een gerechtelijke obductie. De basis voor dit onderscheid is gelegen in het verschil in de rechtsgrond waarop de obductie wordt uitgevoerd en het verschil in doelstelling. Bij een medische obductie is die rechtsgrond de toestemming van de overledene zelf of van diens nabestaande. Het doel is voornamelijk het vaststellen of verhelderen van de doodsoorzaak. Bij een gerechtelijke obductie is de rechtsgrond het bevel van een gerechtelijke autoriteit. Het doel hier kan bijvoorbeeld zijn het verzamelen van bewijsmateriaal tegen een verdachte.
Veel nabestaanden veronderstellen dat zij recht hebben op de uitkomst van een medische obductie omdat zij voor die obductie toestemming hebben verleend. Hier ontstaat een zeker spanningsveld. Het beroepsgeheim van de arts staat het volledig informeren van die nabestaanden in beginsel in de weg. Er is namelijk geen wettelijke bepaling die informeren van de nabestaanden mogelijk maakt. Het verstrekken van een kopie van het obductierapport is juridisch nog problematischer; dat rapport kan ook gegevens bevatten die voor de beantwoording van de vraag van de nabestaande relevant is.
Het advies van de KNMG aan artsen is om wel de uitkomsten van de obductie op hoofdlijnen met de nabestaanden te bespreken. Artsen moeten namelijk ook rekening houden met de belangen van nabestaanden. Het informeren van de nabestaanden over de uitkomsten is, naar algemeen wordt aangenomen, veelal ook wat de overledene zelf zou hebben gewild (veronderstelde toestemming).
Ten aanzien van het verlenen van inzage in of een afschrift van het gehele obductierapport bepleit de KNMG echter terughoudendheid. Vaak ontbreekt een belang van de nabestaanden bij kennisneming van alle details van het obductierapport. Nabestaanden willen bovendien doorgaans alleen weten wat de oorzaak van het overlijden was en of dit gevolgen heeft voor henzelf (bijvoorbeeld bij een erfelijke ziekte). Vanwege het ontbreken van belang valt het verlenen van inzage in of een afschrift van het rapport daarom moeilijk te rechtvaardigen. Dit is slechts anders als uit de medische obductie informatie voortvloeit die van direct belang is voor de gezondheid van de nabestaanden. Doorbreking van het beroepsgeheim kan dan met een beroep op het conflict van plichten.