In 2018 hebben de Eerste en Tweede kamer ingestemd met een wijziging van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG). Deze wijziging, die deels voortvloeit uit twee evaluaties van de Wet BIG en ontwikkelingen in de tuchtrechtelijke jurisprudentie, is op 1 april 2019 in werking getreden en verandert het tuchtrecht in de gezondheidszorg op verschillende punten. Maar wat verandert er precies? Wij geven een overzicht van de belangrijkste wijzigingen.
Er komt een tuchtrechtfunctionaris die door de minister wordt benoemd en de klager kan adviseren bij het opstellen en formuleren van diens klacht (artikel 55 a Wet BIG). Deze functionaris, die uitsluitend op verzoek van de klager in actie kan komen, kan vragen over de tuchtklachtprocedure beantwoorden, aangeven of de klacht tegen de juiste persoon is gericht en adviseren of tuchtrecht de aangewezen route voor de klacht is. De tuchtklachtfunctionaris doet echter geen uitspraak over de gegrondheid van de klacht, deze bevoegdheid blijft bij het tuchtcollege liggen.
Er wordt een griffierecht van € 50,- geïntroduceerd (artikel 65a Wet BIG). Dit houdt in dat een tuchtklacht slechts in behandeling wordt genomen indien de klager binnen vier weken na indiening € 50,- betaald. Wanneer de klacht gegrond wordt verklaard krijgt de klager het griffierecht terug.
De klager krijgt de bevoegdheid om zijn klacht tot uiterlijk twee weken voor de behandeling van de zaak op de terechtzitting schriftelijk te wijzigen of aan te vullen (artikel 65c Wet BIG).
Het wetsvoorstel introduceert in eerste aanleg en in hoger beroep een voorzittersbeslissing. Zowel de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege als de voorzitter van het Centraal Tuchtcollege krijgt de mogelijkheid om klachten waarvan aanstonds duidelijk is dat zij eenvoudig kunnen worden afgehandeld, af te doen bij voorzittersbeslissing (artikel 67a Wet BIG).
Er wordt een verschijningsplicht van de beklaagde en klager geïntroduceerd (artikel 67b Wet BIG). De voorzitter van het tuchtcollege kan bepalen dat de beklaagde of de klager wordt opgeroepen om in persoon op de zitting te verschijnen om hun standpunten toe te lichten of het college inlichtingen te verschaffen. De klager en de beklaagde zijn verplicht aan de oproeping gevolg te geven. Aan het niet op zitting verschijnen kan het college ‘de gevolgtrekkingen maken die het geraden voorkomen’.
De tweede tuchtnorm wordt aangepast (artikel 47 lid 1 sub b Wet BIG). De tweede tuchtnorm ‘enig ander handelen of nalaten in strijd met de belangen van de individuele gezondheidszorg in de hoedanigheid van beroepsbeoefenaar’ wordt gewijzigd in ‘enig ander handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt’. Met deze wijziging heeft de regering beoogt de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan in de jurisprudentie en de ruimere interpretatie die de tuchtnorm hierdoor heeft gekregen (zoals handelingen van een hulpverlener in de privésfeer) te verwerken in de wet.
Er wordt een tuchtrechtelijk beroepsverbod geïntroduceerd (artikel 48 lid 2 Wet BIG). De tuchtrechter kan hierdoor een beroepsbeoefenaar die wordt doorgehaald, ook beperkingen opleggen met betrekking tot het beroepsmatig handelen op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Dit kan slechts ‘indien gedragingen van de beroepsbeoefenaar een gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid van personen’. Dit houdt in wanneer er een tuchtrechtelijke beroepsverbod wordt opgelegd de beroepsbeoefenaar op geen enkele wijze meer werkzaam mag zijn binnen de individuele gezondheidszorg.
Het tuchtcollege krijgt de mogelijkheid om de beroepsbeoefenaar die een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd krijgt te veroordelen in de kosten van het geding die de klager heeft moeten maken (artikel 69 lid 6 Wet BIG).
De in jurisprudentie aanvaarde mogelijkheid van de tuchtcolleges om een klacht gegrond te verklaren zonder oplegging van een maatregel wordt officieel in de wet geregeld(artikel 48 Wet BIG).
Publicatie van berispingen en boetes zal niet meer standaard plaatsvinden (artikel 48 lid 10 Wet BIG). Dit wordt voortaan aan de tuchtcolleges overgelaten. Indien het belang van de individuele gezondheidszorg dat vordert kan het tuchtcollege besluiten tot openbaarmaking, al dan niet met de gronden waarop de maatregel berust op een door het tuchtcollege te bepalen wijze.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) krijgt de mogelijkheid om een beroepsbeoefenaar te dwingen zijn beroepsactiviteiten te staken voorafgaand aan een tuchtprocedure door hem een last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsuitoefening (LOB) op te leggen (artikel 85a Wet BIG). De IGJ heeft deze bevoegdheid indien (1) gedragingen van de beroepsbeoefenaar hebben geleid tot ernstige benadeling van de gezondheid van personen of een aanmerkelijke kans daarop, dan wel indien die gedragingen blijk geven van een persoonlijkheid die zich niet verdraagt met het door hem uitgeoefende beroep, en (2) de gedragingen van de beroepsbeoefenaar van zodanige aard zijn dat het belang van de volksgezondheid meebrengt dat de beroepsbeoefenaar zijn beroepsactiviteiten staakt totdat een tuchtcollege over dat handelen heeft geoordeeld. De LOB eindigt 8 weken nadat deze aan de hulpverlener bekend is gemaakt, tenzij de IGJ binnen die periode van 8 weken een tuchtklacht heeft ingediend. In dat geval loopt de LOB totdat het regionaal tuchtcollege een uitspraak heeft gedaan in de zaak.
Het toezicht op de naleving van opgelegde voorwaarden wordt officieel bij de IGJ neergelegd.
De tuchtcolleges verstrekken de IGJ periodiek een geaggregeerd overzicht van de ingediende tuchtklachten (artikel 65b Wet BIG)
De voorzitter van het tuchtcollege krijgt de mogelijkheid om melding te doen bij de IGJ als in een - door een andere klager aangespannen - klachtzaak het vermoeden rijst van ongeschiktheid van de beroepsbeoefenaar (artikel 68a Wet BIG).