Aan de orde was de herregistratie van de arts voor beperkte duur, de koppeling hiervan aan de laatste werkdag, en de beoordeling van werkzaamheden als gelijkgesteld. De adviescommissie overwoog dat de RGS in beginsel is gehouden aan de door het CGS vastgestelde regelgeving. Aan de hand van het aantal uren werkzaamheden als specialist in de individuele gezondheidszorg stelde de RGS het gemiddelde aantal uren per week correct vast, net als de beperkte duur van de herregistratie. De adviescommissie overwoog dat de RGS terecht uitging van de laatste werkdag als ingangsdatum van de nieuwe herregistratieperiode. Vervolgens beoordeelde de adviescommissie of de werkzaamheden als docent in het geneeskundig onderwijs waren aan te merken als (gelijkgestelde) werkzaamheden in het specialisme. De RGS stelde dat de werkzaamheden arts niet/onvoldoende het specialisme betroffen, omdat het werkzaamheden waren als docent voor geneeskundestudenten en geneeskunde-onderwijs in de breedte. Voor gelijkstelling moest het gaan om het geven van onderwijs specifiek op het terrein van het betreffende specialisme aan de betreffende studenten in dat specialisme. Voorts stelde de RGS dat het onderwijs in de bachelor- en masterfase van de geneeskundestudie niet per se door de desbetreffende specialist hoeft te worden gegeven, dat dit niet specifiek is gekoppeld aan het specialisme en door een basisarts kan worden gegeven. De adviescommissie oordeelde dat de RGS onvoldoende zorgvuldig was geweest bij de voorbereiding van het besluit en dit mede daardoor onvoldoende had gemotiveerd. Volgens de adviescommissie vond het standpunt van de RGS geen steun in de regelgeving en de toelichting daarop. Daaruit blijkt niet welk onderwijs als gelijkgestelde werkzaamheden is aan te merken. Ook waren de adviescommissie geen aanknopingspunten bekend op grond waarvan de RGS zelfstandig kon beoordelen of de werkzaamheden al dan niet het terrein van het specialisme betreffen. Bij het ontbreken van beoordelingscriteria achtte de adviescommissie het aan de wetenschappelijke vereniging om de inhoud van de werkzaamheden nader te duiden. De RGS had daarom de vereniging hierover moeten raadplegen. Dit gold temeer omdat de vereniging op grond van dezelfde informatie tot hernieuwing van de inschrijving in de differentiatie had besloten en omdat de werkgever van de arts gezien de verklaring werkzaamheden er ook vanuit ging dat de werkzaamheden op het gebied van het specialisme lagen.

Ten overvloede overwoog de adviescommissie over de afwijking van de regelgeving en de belangenafweging dat de door de arts ondervonden problemen op de arbeidsmarkt bekend zijn en dat deze werkgelegenheidsproblematiek niet uitzonderlijk is voor alleen deze arts. Dit gold ook voor de corona-omstandigheden, waarmee alle artsen te maken hadden en waarvoor het CGS ter tegemoetkoming het Besluit Covid-19 had vastgesteld. De werkgelegenheidsproblematiek leidde ook niet tot afwijking van de regelgeving omdat de RGS de specialistenregisters beheert en niet bevoegd is tot het reguleren van de arbeidsmarkt. Terecht deed de RGS in relatie tot eventuele problemen op de arbeidsmarkt geen concessies aan de herregistratievereisten. Voorts oordeelde de adviescommissie dat de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig waren in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Daarbij wees de adviescommissie op het uitgangspunt bij de herregistratieregelgeving, dat een specialist die gedurende meer dan vijf jaar niet werkzaam was in het specialisme, wordt geacht niet meer bekwaam te zijn om dit uit te oefenen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kon niet slagen. Uit de overgelegde stukken bleek onvoldoende dat het ging om een gelijk geval. Verder overwoog de adviescommissie dat bij een tekort aan werkzaamheden bij de volgende aanvraag (opnieuw) een herregistratie voor beperkte duur kan worden toegekend. Voorts werd gewezen op de mogelijkheden van een Individueel Scholingsprogramma of herintreding. Tot slot kon de arts de onderwijswerkzaamheden met de herregistratie voortzetten en kon dit ook met een BIG-registratie. Verder kon deze met een BIG-registratie – onder supervisie – nog werkzaamheden verrichten binnen het specialisme en gebruik maken van de titel met de toevoeging “niet-praktiserend”.

De adviescommissie achtte het bezwaar van de arts gegrond en adviseert de RGS haar besluit te heroverwegen.