De RGS besloot om de inschrijving van de arts niet te hernieuwen. In bezwaar was aan de orde of werkzaamheden als kaderhuisarts dienen te worden aangemerkt als werkzaamheden als huisarts in een huisartsenpraktijk. De adviescommissie overwoog dat bezwaren die in het algemeen betrekking hebben op de toegepaste criteria en die een pleidooi inhouden voor het aanpassen van de regelgeving, dienen te worden voorgelegd aan de wetenschappelijke- en beroepsvereniging. Het vaststellen van de regelgeving is namelijk opgedragen aan het College Geneeskundige Specialismen (CGS) en komt tot stand in overleg met de betrokken verenigingen. Het is aan deze verenigingen om te bepalen wat de feitelijke inhoud van het vakgebied is. De taak van de RGS beperkt zich tot het (opnieuw) inschrijven van artsen in het specialistenregister. In bezwaar kon alleen (het bezwaar tegen) het besluit op de herregistratie-aanvraag van de arts worden behandeld. De adviescommissie overwoog dat de RGS in beginsel is gehouden aan de regelgeving. De RGS is onbevoegd om bepaalde werkzaamheden daaraan toe te voegen. Dit zou neerkomen op verandering van die regelgeving en kan in ieder geval niet meer worden beschouwd als een redelijke toepassing ervan. In dit geval bleken er geen aanknopingspunten om de specifieke zorg van een kaderhuisarts als algemene huisartsenzorg mee te nemen voor de herregistratie als huisarts. De werkzaamheden als kaderhuisarts vallen niet onder de beschrijving in de regelgeving van de werkzaamheden in het specialisme van huisarts. Kennelijk gedragen door de beroepsgroep is de zorg van een kaderhuisarts (nog) niet als zodanig daarin opgenomen. Uit het onderschrijven door de koepelorganisaties van de waarde van de kaderhuisarts bleek niet dat volgens hen de werkzaamheden van een kaderhuisarts als zodanig zonder meer als werkzaamheden als huisarts dienen te worden aangemerkt. Dat bij kaderzorg de attitude van een huisarts en NHG-standaarden worden gebruikt, verandert niet dat de werkzaamheden louter betrekking hebben op een specifiek terrein, in tegenstelling tot het generalistische karakter van de werkzaamheden van een huisarts. Verder verrichtte de arts in de referteperiode geen ANW-diensten; ook aan dit herregistratievereiste werd niet voldaan. Het in aanmerking nemen van na de referteperiode te verrichten ANW-diensten zou neerkomen op het verlengen van de referteperiode. Dit staat op gespannen voet met de regelgeving en kan in ieder geval niet meer beschouwd worden als een redelijke toepassing van die regelgeving, aldus de adviescommissie.

De adviescommissie beoordeelde vervolgens of er omstandigheden waren waardoor de arts in afwijking van de in het Kaderbesluit CGS gestelde eisen toch zou moeten worden geherregistreerd. De adviescommissie overwoog dat de RGS, gelet op het publieke belang, geen concessies deed aan de eisen die aan de praktiserende huisartsen worden gesteld. De RGS kwam zorgvuldig tot het bestreden besluit, het besluit was niet disproportioneel en er was geen aanleiding voor een andere afweging. De arts was niet onevenredig benadeeld. De arts gaf lopende de bezwaarprocedure aan dat herregistratie niet meer opportuun was. De vergissing in de expiratiedatum, waardoor de arts op korte(re) termijn actie moest ondernemen om nog aan enkele herregistratievereisten te voldoen, wat door omstandigheden mislukte, kwam voor eigen rekening. Volgens de adviescommissie is het de eigen verantwoordelijkheid van de arts om te letten op de expiratiedatum, die ook bij het vorige herregistratiebesluit was meegedeeld. De arts had door eerdere herregistraties op de hoogte kunnen zijn van de geldende expiratiedatum en de vereisten voor een volgende herregistratie. De adviescommissie ging ervan uit dat de arts sinds de herregistratie vijf jaar eerder voldoende gelegenheid had om aan de vereisten te voldoen. In de omstandigheden in de laatste maand van de referteperiode zag de adviescommissie geen reden voor een andere afweging. Voorts overwoog de adviescommissie dat de arts zelf aannam dat hij als kaderhuisarts werkzaam was als huisarts. Het was de keuze van de arts om zich specifiek en bijna volledig toe te leggen op de werkzaamheden als kaderhuisarts. Deze keuze diende voor eigen rekening en risico te komen. Het had op de weg van de arts gelegen om tijdig informatie in te winnen over de gevolgen hiervan voor de toekomstige herregistratie als huisarts. Voorts woog mee dat de arts met een BIG-registratie, onder supervisie, nog werkzaamheden kon verrichten binnen de huisartsgeneeskunde, wat hij ook had gedaan. Ook kon hij nog gebruik maken van de titel met de toevoeging “niet-praktiserend”. De adviescommissie achtte het niet in het belang van de samenleving en de patiënt dat de arts met een herregistratie in het register van huisartsen zonder meer direct zelfstandig in de volle breedte werkzaamheden als huisarts zou kunnen verrichten. Een herregistratie onder beperkende voorwaarde voor bepaalde specifieke werkzaamheden kent de regelgeving niet.

De adviescommissie adviseerde de RGS om het bezwaar van de arts ongegrond te verklaren het besluit in stand te laten.