De aios was het niet eens met het besluit tot beëindiging van zijn opleiding, omdat er zijns inziens geen zwaarwegende redenen waren om zijn opleiding tussentijds te beëindigen. De aios had in het kader van zijn wetenschapsstage onderzoek gedaan. Hiervoor was in overleg met zijn supervisor geen onderzoeksprotocol opgesteld en was het onderzoek niet aan de CWO voorgelegd. Na afloop van het eindreferaat bleek dat de gepresenteerde resultaten niet werden herkend door collega’s die patiënten hadden geïncludeerd. Naar aanleiding hiervan werd een onderzoekscommissie ingesteld die zich had gebogen over de vraag of de wetenschappelijke activiteiten conform de richtlijnen en interne protocollen waren uitgevoerd, de borging daarvan vanuit de opleiding en de vraag of deze wetenschappelijke activiteiten nadelige consequenties voor de kwaliteit van de patiëntenzorg hadden gehad. De onderzoekscommissie bracht een rapport uit, waarop de aios mocht reageren.

De opleider beëindigde vervolgens de opleiding omdat de aios de conclusie van de onderzoekscommissie niet kon weerleggen. Ook vond de opleider dat de aios geen goede dokter kon zijn omdat hij met de administratie van de informed consenten van patiënten uit het onderzoek en de data archivering, onzorgvuldig zou zijn omgesprongen.

De geschillencommissie stelde vast dat de aios geen ervaring had met klinisch onderzoek. De aios had bij zijn wetenschapsstage begeleiding gehad van een ervaren supervisor onderzoek. Achteraf gezien was de begeleiding niet optimaal geweest en had deze volgens de opleider ook beter gekund.

De geschillencommissie constateerde voorts dat het functioneren van de aios, tot het eindreferaat, niet in het geding was geweest, er geen aanwijzingen waren dat de kwaliteit van zorg onder druk was komen te staan als gevolg van de wijze waarop de aios met data was omgegaan en ook niet was komen vast te staan dat de aios data zou hebben gemanipuleerd en gefingeerd. Op grond hiervan oordeelde de geschillencommissie dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden naar aanleiding waarvan de opleider de opleiding tussentijds had kunnen beëindigen.

De aios moest in de gelegenheid worden gesteld zijn opleiding in een andere opleidingsinstelling te hervatten, in die zin dat gestart moest worden met een GBT van zes maanden, dat met name gericht moest zijn op de competentie onderzoek/eindreferaat. In betreffende opleidingsinstelling moest een goede begeleiding, voor wat de wetenschapsstage betrof, gewaarborgd zijn.