De instituutsopleiders beëindigden de opleiding omdat de aios niet aan de doelen en verwachtingen van het plan van aanpak had voldaan. De aios had aan het eind van het GBT nauwelijks de helft van de KPB’s gedaan, geen enkele opdracht gemaakt en ook geen enkele EPA aangevraagd. Het zou de aios, volgens de instituutsopleider, ook niet lukken om in de resterende weken van het GBT, het GBT af te ronden. De gewenste ontwikkeling en vooruitgang van de competenties, waren uitgebleven.

De aios was het hier niet mee eens. Zijns inziens was er geen sprake van zwaarwegende redenen op grond waarvan de instituutsopleiders de opleiding voortijdig hadden kunnen beëindigen. Volgens de aios was de praktijkopleider vanaf de start van het GBT niet objectief geweest.

De geschillencommissie oordeelde dat sprake was van zwaarwegende redenen, nu de aios vanaf het begin van het GBT zijn verantwoordelijkheid niet had genomen. Hij was op meerdere punten nalatig geweest, zoals het inleveren van zijn IOP, het indienen van KPB’s, het laten afnemen van vaardigheidstoetsen, het laten aftekenen van EPA’s en het inleveren van praktijkopdrachten. Daarnaast had de aios de roostermaker verzocht om hem niet meer bij de praktijkopleider in te delen. Hiermee onttrok de aios zich aan de begeleiding van de praktijkopleider. De instituutsopleiders hadden, naar het oordeel van de geschillencommissie, voldoende aannemelijk gemaakt, dat de aios niet voldeed aan de competenties zoals beschreven in het IOP en dat het hem ook niet zou lukken hier voor het eind van het GBT wel aan te voldoen.

Het verzoek van de aios werd afgewezen.