De aios was het niet eens met de beëindiging van de opleiding. De aios stelde zich op het standpunt dat met een verlenging van de opleiding, hij de opleiding tot een goed einde zou kunnen brengen. De opleiding was echter al met de maximale termijn van zes maanden verlengd geweest. In het eerste jaar werd de opleiding met drie maanden verlengd, als gevolg van een GBT. Vanwege een wisseling van opleidingsgroep en praktijk, werd de opleiding nogmaals met drie maanden verlengd. Bij deze tweede verlenging was de aios er niet op gewezen dat een verdere verlenging van de opleiding niet meer mogelijk was. De aios rondde het GBT, en daarmee ook het eerste jaar, positief af. Het tweede jaar rondde de aios ook positief af, weliswaar met ‘hakken over de sloot’. In het derde jaar startte de aios aanvankelijk goed. In de loop van het jaar bleef de competentieontwikkeling achter. Er deden zich incidenten voor. Zowel bij de opleider, als bij de docent bestonden zorgen over het functioneren van de aios. Er was sprake van een achteruitgang in de competentieontwikkeling. Drie maanden voor het beoogde einde van de opleiding hadden, zowel de opleider, als de praktijkopleider twijfels of de aios binnen de termijn van drie maanden, de opleiding positief zou kunnen afronden. Dit was voor het hoofd aanleiding de opleiding te beëindigen, mede omdat de opleiding al maximaal was verlengd.
Hoewel de geschillencommissie constateerde dat het opleidingsinstituut in de communicatie over de maximale verlenging van de opleiding, naar de aios, opleider en docenten, te kort was geschoten, was dat geen aanleiding om het besluit van het hoofd te vernietigen. Tijdens de zitting en uit de stukken bleek dat de tekortkomingen die in het eerste jaar tot een GBT hadden geleid, ook weer in het derde jaar speelden. Gelet op het totaalbeeld van functioneren van de aios, was de geschillencommissie van oordeel dat het hoofd de opleiding in redelijkheid had kunnen beëindigen.
Het verzoek van de aios werd afgewezen.