De aios was het niet eens met het besluit van de instituutsopleider tot het niet afgeven van de eindverklaring. Volgens de aios voldeed dit besluit niet aan de beginselen van behoorlijk bestuur. De aios voerde daartoe aan dat niet of onvoldoende gemotiveerd was op grond van welke objectieve maatstaven niet voldaan zou zijn aan de opleidingseisen. Ook zouden tijdens de opleiding geen signalen zijn ontvangen dat de schriftelijke rapportages onvoldoende zouden zijn. De aios meende aan de opleidingseisen te voldoen en dat de eindverklaring kon worden afgegeven.
De geschillencommissie stelde vast dat het geschil ging over het functioneren van de aios in de praktijk en dat de opleiding het eerste jaar goed was verlopen, maar dat het in het tweede jaar minder goed ging. De aios herstelde zich aanvankelijk, maar na een jaar bleek dat er weer sprake was van een achterstand en was de kwaliteit van de rapportages onvoldoende. De aios kreeg een GBT en de opleiding werd met negen maanden verlengd. Aan het einde van het GBT kon nog geen eindverklaring worden afgegeven en de opleiding werd nogmaals met drie maanden verlengd. Bij het GBT waren, naast de praktijkopleider, ook andere opleiders betrokken. Uit de gespreksverslagen bleek waar de tekortkomingen van de aios lagen en waar de aios aan moest werken. De extra begeleiding die de aios had gekregen bestond uit extra gesprekken, een coach, communicatietraining en cursussen op het gebied van taal, grammatica en timemanagement.
De geschillencommissie oordeelde dat het besluit, geen eindverklaring af te geven, niet vrijwel uitsluitend berustte op subjectieve beoordelingen of niet vooraf vastgestelde toetsingscriteria en met feiten en stukken werd ondersteund.
De instituutsopleider had op grond van het advies van de praktijkopleider geen andere beslissing kunnen nemen, dan geen eindverklaring af te geven en de opleiding te beƫindigen, nu de aios niet aan de opleidingseisen voldeed.
Het verzoek werd afgewezen.