Het medisch beroepsgeheim bestaat uit twee onderdelen: de zwijgplicht en het verschoningsrecht. Beide onderdelen zijn wettelijk vastgelegd. De zwijgplicht houdt in dat je als arts tegenover anderen dan de patiënt zwijgt over alles wat je tijdens je beroepsuitoefening over een patiënt te weten komt. Ook nadat een patiënt is overleden. Maar de zwijgplicht is niet absoluut. Er zijn bijzondere situaties waarin je als arts de zwijgplicht moet of mag doorbreken. De belangrijkste gronden voor doorbreking van het beroepsgeheim zijn: (veronderstelde) toestemming van de patiënt; een spreekplicht, of meldrecht op grond van de wet; het conflict van plichten; en het zwaarwegend belang. Een voorbeeld van een spreekplicht is het melden van bepaalde besmettelijke ziekten op grond de Wet publieke gezondheid. Een voorbeeld van een meldrecht betreft het melden van een vermoeden van kindermishandeling. Het recht op verschoning houdt in dat je je als arts mag ‘verschonen’ tegenover rechters, het Openbaar Ministerie (justitie) en politie. Je hoeft dan in principe geen verklaring af te leggen of vragen te beantwoorden, als je hierdoor je beroepsgeheim zou schenden.