De RGS werkt sinds 2020 aan de invoering van een vernieuwd toezichtmodel op de kwaliteit van de geneeskundige vervolgopleidingen, wat vanaf 1 januari 2025 operationeel is. De nieuwe systematiek van toezicht gaat uit van het vertrouwen dat opleidingsinstellingen zelf de kwaliteit van de opleiding kunnen bewaken en bevorderen. Voorwaardelijk daarvoor is dat interne kwaliteitssystemen en bestuurlijk functioneren binnen de opleidingsinstelling adequaat zijn. Opleiders van medisch-specialistische vervolgopleidingen hebben hierin een belangrijke, maar complexe taak. Zij dragen de verantwoordelijkheid voor zowel de vakinhoudelijke kwaliteit van de opleiding als voor een veilig opleidingsklimaat binnen hun specialisme, terwijl zij bovendien te maken hebben met de dynamiek binnen de opleidingsinstelling.
De KNMG en RGS hebben enkele meldingen ontvangen van spanningen tussen opleiders en opleidingsinstellingen. Deze spanningen kwamen voort uit het gevoel van opleiders dat zij onvoldoende gesteund werden bij het uitvoeren van hun taken en het waarborgen van goede opleidingen. Ook voelden de opleiders zich niet voldoende beschermd door de RGS.
Naar aanleiding hiervan heeft de artsenfederatie KNMG prof. dr. Kiki Lombarts gevraagd onderzoek te doen naar de aard van deze spanningen, de strategieën die opleiders hanteren om hiermee om te gaan, en de rol die de RGS hierin kan spelen. In het kader van dit onderzoek sprak prof. Lombarts met enkele opleiders, voorzitters van Centrale Opleidingscommissies (COC), en leden van de RGS en het federatiebestuur van de KNMG.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat voorkomende spanningen tussen opleiders en opleidingsinstellingen vaak te herleiden zijn tot de complexiteit en dynamiek van opleiden, toezicht houden en besturen van de instelling als geheel. Prof. Lombarts concludeert dat het huidige toezichtmodel – dat zowel intern als extern toezicht combineert – in theorie geschikt is om de opleidingskwaliteit en veiligheid te bewaken. Dit model functioneert echter alleen effectief wanneer alle betrokken partijen bestuurlijk en organisatorisch adequaat opereren. Negatieve ervaringen van gesprekspartners blijken vaak het gevolg van situaties waarin dit niet het geval was.
Om deze spanningen te verminderen en liefst te voorkomen, doet prof. Lombarts een aantal aanbevelingen. Zij adviseert onder andere de opleidingsinstellingen om (blijvend)) te werken aan de verdere professionalisering van de interne governance. Een specifieke aanbeveling daarbij is om de rol van de COC en haar voorzitter meer te benadrukken en te ondersteunen. Voor opleiders in ziekenhuizen speelt de COC een essentiële rol, omdat zij verantwoordelijk is voor het beleid, de monitoring en het interne toezicht op alle opleidingen binnen de instelling.
Voor de RGS ligt de nadruk op het verder ontwikkelen van haar rol in de transitie naar toezicht vanuit vertrouwen.
De KNMG en de RGS hebben beide aangegeven aan de slag te gaan met de aanbevelingen uit het rapport. KNMG-voorzitter Jurriaan Penders benadrukt de waarde van opleiders: "Zij vervullen een onmisbare rol in het opleiden van toekomstige collega’s. Dit vraagt niet alleen om erkenning van die belangrijke rol, maar in het verlengde daarvan ook aandacht voor de spanningen die zich rondom opleidingen in de instellingen kunnen voordoen."
Ook RGS-voorzitter Roel Bennink erkent de uitdagingen en geeft aan dat de RGS al stappen heeft gezet: "We moeten meer aandacht hebben voor de complexiteit waarmee opleiders worden geconfronteerd. De aanbevelingen uit het rapport zullen we vertalen naar concrete acties, en daar zijn we al mee begonnen.”
In de komende periode zullen de KNMG en RGS in overleg gaan met bij de opleiding betrokken gremia om de bevindingen uit het rapport verder op te pakken. Vanwege de herleidbaarheid naar personen is het rapport niet openbaar gemaakt. Het federatiebestuur van de KNMG heeft de RGS gevraagd een plan op te stellen waarin vervolgstappen worden uitgewerkt.