De samenvattingen van de uitspraken van het lopende jaar worden separaat op deze website geplaatst en in het jaarverslag opgenomen.
De aios was het niet eens met de beëindiging van zijn opleiding na een GBT van drie maanden. De aios begreep allereerst de aanleiding van het GBT niet. Daarnaast had hij de opleider verzocht het GBT te laten starten per 1 augustus in plaats van per 1 juli, omdat hij, vanwege zijn eigen vakantie en die van de opleider, vier weken begeleiding zou missen. Dit voorstel was door de opleider afgewezen. De aios stelde zich op het standpunt dat hij tijdens het GBT geen echte begeleiding had gekregen en dat de opleider al na twee maanden een onvoldoende beoordeling had gegeven. Ook was er volgens de aios geen veilig opleidingsklimaat tijdens het GBT.
De opleider had de ambities en verbeterpunten van het GBT beschreven en er zouden tijdens het GBT drie voortgangsgesprekken plaatsvinden. De verbeterpunten betroffen alle competenties. Tijdens het GBT vonden wekelijks supervisiegesprekken met de opleider plaats, met uitzondering van de periode dat de opleider op vakantie was.
De geschillencommissie constateerde dat er vanaf het begin van de opleiding zorgen waren geweest over het functioneren van de aios.
De geschillencommissie was echter van oordeel dat, gelet op de omvangrijke doelstellingen van het GBT, een termijn van drie maanden, waarin ook vakanties vielen, wel erg kort was voor de aios om de (vele) doelen van het GBT te behalen. De aios had daarmee geen reële kans gehad om zijn functioneren te verbeteren. Ook hadden de afgesproken voorgangsgesprekken niet plaatsgevonden.
De opleider had niet in redelijkheid de opleiding kunnen beëindigen. De aios werd in de gelegenheid gesteld een GBT van zes maanden in een andere instelling te volgen, zodat hij een reële kans had om aan zijn verbeterpunten te werken.
Het verzoek van de aios werd toegewezen.
De opleider beëindigde de opleiding van de aios omdat het vanaf het begin van de opleiding schortte op de competentiegebieden communicatie, samenwerking, organisatie en professionaliteit en meer algemeen de leerbaarheid en het toepassen van gegeven feedback. De aios was het daar niet mee eens. Hij stelde zich op het standpunt dat het opleidingsinstituut niet had onderbouwd dat de opleiding moeizaam zou zijn verlopen en er twijfels bestonden over zijn competenties. Zijns inziens waren er onvoldoende objectieve, valide en concrete criteria vastgesteld en getoetst op grond waarvan zou zijn gebleken dat hij niet leerbaar was. Ook is hij van mening dat, indien hij niet goed had gefunctioneerd, de opleiding op een eerder moment beëindigd had moeten worden.
De geschillencommissie stelde vast dat de aios gedurende meerdere perioden arbeidsongeschikt was geweest en op het moment van beëindiging van de opleiding al meer dan een jaar arbeidsongeschikt was.
De geschillencommissie constateerde dat vanwege de arbeidsongeschiktheid van de aios het onduidelijk was of, en zo ja, wanneer de aios het eerste opleidingsjaar had afgerond.
Voor zover de beëindiging van de opleiding niet op een regulier moment in de opleiding had plaatsgevonden, moest sprake zijn van een bijzondere omstandigheid die aanleiding kon zijn de opleiding op een ander moment voortijdig te beëindigen.
De geschillencommissie oordeelde dat daarvan in dit geval sprake was. De instituutsopleider had voldoende aannemelijk gemaakt dat het, gegeven de omstandigheden dat de aios arbeidsongeschikt was, zonder duidelijk zicht op herstel, er langdurige twijfels bestonden over meerdere competenties en er meerdere bijzondere eisen aan een praktijkopleider werden gesteld, niet mogelijk was een geschikte arbeidsplek voor de aios te vinden.
Gelet op deze bijzondere combinatie, konden het hoofd van het opleidingsinstituut en de instituutsopleider tot de conclusie komen dat de aios niet opleidbaar was en hebben zij de opleiding van de aios voortijdig kunnen beëindigen.
Het verzoek van de aios werd afgewezen.
De opleider beëindigde de opleiding van de aios na een GBT omdat de aios niet alle leerdoelen van het GBT had behaald en niet leerbaar was. De aios was het daar niet mee eens. Zij had de eerste vier jaar van de opleiding naar behoren doorlopen en was van mening dat het acuut starten van een GBT en het niet meer mogen doen van diensten, negatieve gevolgen heeft gehad voor haar leercurve. Zij heeft het traject ervaren als een beoordelingstraject in plaats van een begeleidingstraject. De focus lag volgens de aios steeds op wat niet goed ging. Zij heeft nagenoeg alle KPB’s op niveau behaald.
De geschillencommissie stelde vast dat het GBT overeenkomstig de regelgeving had plaatsgevonden. Het individueel opleidingsplan was bijgesteld en er hadden ook voldoende (evaluatie)gesprekken plaatsgevonden. Het was voor de aios helder aan welke eisen zij aan het eind van het GBT moest voldoen. De opleider had naar het oordeel van de geschillencommissie voldoende aannemelijk gemaakt dat de aios, ondanks haar inzet, niet alle leerdoelen met een voldoende had afgerond. Het besluit tot beëindiging van de opleiding was een unaniem besluit van de opleidingsgroep geweest.
De opleider had in redelijkheid kunnen besluiten de opleiding te beëindigen.
De geschillencommissie wees het verzoek van de aios af.
De aios is het niet eens met de beëindiging van zijn opleiding. Hij had zijns inziens aan vrijwel alle punten van het verbeterplan voldaan. De opleider verzocht primair om het verzoekschrift niet ontvankelijk te verklaren omdat de aios zowel het verzoek tot bemiddeling, als het pro forma verzoekschrift te laat had ingediend. Subsidiair stelde hij dat het bij de aios ontbrak aan leerbaarheid en aan bereidheid zich bloot te stellen aan feedback en kritiek. De aios had voldoende begeleiding gekregen. Daarnaast had de aios een andere supervisor gekregen, nadat hij had aangegeven niet goed met de supervisor te kunnen opschieten.
Wat de ontvankelijkheid betrof, oordeelde de geschillencommissie dat de aios het verzoek tot bemiddeling, binnen vier weken na het besluit tot beëindiging van de opleiding, aan de COC had voorgelegd. Nu de COC geen bevestiging van de ontvangst van het verzoekschrift naar de aios had gestuurd, was ook niet bekend wanneer de bemiddelingstermijn van zes weken was gaan lopen. Ook ontbrak een schriftelijke mededeling van de COC dat het geschil onbemiddelbaar was. De geschillencommissie ging er dan ook vanuit dat zowel het pro forma verzoekschrift, als het aanvullende verzoekschrift, op tijd waren ingediend.
De geschillencommissie stelde vast dat de aios weinig documentatie over de voortgang van zijn opleiding had overgelegd. Ook was ter zitting en uit de stukken voldoende gebleken dat de aios zich gedurende zijn opleiding weinig toetsbaar had opgesteld. Hij had zijn portfolio pas na maanden geactiveerd, ondanks herhaalde oproepen daartoe. De aios had in zijn portfolio informatie kunnen laten vastleggen over beoordelingen. Nu dat niet was gebeurd, kon de voortgang ook niet worden getoetst. Na herhaaldelijk daarop te zijn gewezen, had de aios ook te weinig KPE’s gevraagd en was hij veelvuldig nalatig in het plannen van voortgangsgesprekken. De opleider had, naar het oordeel van de geschillencommissie, voldoende aannemelijk gemaakt dat hij en de supervisoren de aios voldoende begeleiding en ondersteuning hadden willen bieden maar dat de aios daar geen gebruik van had gemaakt. Daarnaast had de opleider voldoende aannemelijk gemaakt dat de aios niet aan alle voorwaarden van het verbeterplan had voldaan. Er waren geen stukken overgelegd, waaruit het tegendeel was gebleken.
Het GBT was dan ook naar behoren verlopen. De opleider had de opleiding in redelijkheid kunnen beëindigen wegens ongeschiktheid van de aios.
Het verzoek werd afgewezen.
De aios was het niet eens met het besluit tot beëindiging van zijn opleiding, omdat er zijns inziens geen zwaarwegende redenen waren om zijn opleiding tussentijds te beëindigen. De aios had in het kader van zijn wetenschapsstage onderzoek gedaan. Hiervoor was in overleg met zijn supervisor geen onderzoeksprotocol opgesteld en was het onderzoek niet aan de CWO voorgelegd. Na afloop van het eindreferaat bleek dat de gepresenteerde resultaten niet werden herkend door collega’s die patiënten hadden geïncludeerd. Naar aanleiding hiervan werd een onderzoekscommissie ingesteld die zich had gebogen over de vraag of de wetenschappelijke activiteiten conform de richtlijnen en interne protocollen waren uitgevoerd, de borging daarvan vanuit de opleiding en de vraag of deze wetenschappelijke activiteiten nadelige consequenties voor de kwaliteit van de patiëntenzorg hadden gehad. De onderzoekscommissie bracht een rapport uit, waarop de aios mocht reageren.
De opleider beëindigde vervolgens de opleiding omdat de aios de conclusie van de onderzoekscommissie niet kon weerleggen. Ook vond de opleider dat de aios geen goede dokter kon zijn omdat hij met de administratie van de informed consenten van patiënten uit het onderzoek en de data archivering, onzorgvuldig zou zijn omgesprongen.
De geschillencommissie stelde vast dat de aios geen ervaring had met klinisch onderzoek. De aios had bij zijn wetenschapsstage begeleiding gehad van een ervaren supervisor onderzoek. Achteraf gezien was de begeleiding niet optimaal geweest en had deze volgens de opleider ook beter gekund.
De geschillencommissie constateerde voorts dat het functioneren van de aios, tot het eindreferaat, niet in het geding was geweest, er geen aanwijzingen waren dat de kwaliteit van zorg onder druk was komen te staan als gevolg van de wijze waarop de aios met data was omgegaan en ook niet was komen vast te staan dat de aios data zou hebben gemanipuleerd en gefingeerd. Op grond hiervan oordeelde de geschillencommissie dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden naar aanleiding waarvan de opleider de opleiding tussentijds had kunnen beëindigen.
De aios moest in de gelegenheid worden gesteld zijn opleiding in een andere opleidingsinstelling te hervatten, in die zin dat gestart moest worden met een GBT van zes maanden, dat met name gericht moest zijn op de competentie onderzoek/eindreferaat. In betreffende opleidingsinstelling moest een goede begeleiding, voor wat de wetenschapsstage betrof, gewaarborgd zijn.
De instituutsopleiders beëindigden de opleiding omdat de aios niet aan de doelen en verwachtingen van het plan van aanpak had voldaan. De aios had aan het eind van het GBT nauwelijks de helft van de KPB’s gedaan, geen enkele opdracht gemaakt en ook geen enkele EPA aangevraagd. Het zou de aios, volgens de instituutsopleider, ook niet lukken om in de resterende weken van het GBT, het GBT af te ronden. De gewenste ontwikkeling en vooruitgang van de competenties, waren uitgebleven.
De aios was het hier niet mee eens. Zijns inziens was er geen sprake van zwaarwegende redenen op grond waarvan de instituutsopleiders de opleiding voortijdig hadden kunnen beëindigen. Volgens de aios was de praktijkopleider vanaf de start van het GBT niet objectief geweest.
De geschillencommissie oordeelde dat sprake was van zwaarwegende redenen, nu de aios vanaf het begin van het GBT zijn verantwoordelijkheid niet had genomen. Hij was op meerdere punten nalatig geweest, zoals het inleveren van zijn IOP, het indienen van KPB’s, het laten afnemen van vaardigheidstoetsen, het laten aftekenen van EPA’s en het inleveren van praktijkopdrachten. Daarnaast had de aios de roostermaker verzocht om hem niet meer bij de praktijkopleider in te delen. Hiermee onttrok de aios zich aan de begeleiding van de praktijkopleider. De instituutsopleiders hadden, naar het oordeel van de geschillencommissie, voldoende aannemelijk gemaakt, dat de aios niet voldeed aan de competenties zoals beschreven in het IOP en dat het hem ook niet zou lukken hier voor het eind van het GBT wel aan te voldoen.
Het verzoek van de aios werd afgewezen.
Het hoofd beëindigde de samenwerkingsovereenkomst met de opleider omdat de opleider het verplicht opgelegde CMO-traject, een verbetertraject met coaching, met onvoldoende resultaat had afgerond. De opleider was het daar niet mee eens. Hij was het er sowieso niet mee eens dat hij en zijn mede-opleider, naar aanleiding van een ontkoppeling van een incompetente aios, een verplicht CMO-traject moesten volgen. Hij had om hem moverende redenen niet aan het tijdpad van het CMO-traject kunnen voldoen. Ook was hij van mening dat de procedure die het opleidingsinstituut volgde, niet transparant en daardoor niet toetsbaar was.
Het hoofd betwistte de bevoegdheid van de geschillencommissie in dit geschil. Volgens het hoofd betrof het geschil niet een opleidingsrechtelijk vraagstuk, maar de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst.
De geschillencommissie overwoog ten aanzien van haar bevoegdheid het volgende. In de Regeling staat dat de geschillencommissie tot taak heeft geschillen te beslechten tussen partijen, niet zijnde de registratiecommissie, voor zover een geschil betrekking heeft op een besluit van een opleider, opleidingsinstelling of opleidingsinstituut. In het Reglement van Orde is deze bevoegdheid te eng uitgelegd, omdat het spreekt van het beslechten van geschillen van aiossen in plaats van partijen. Deze discrepantie kon de opleider niet worden tegengeworpen. De geschillencommissie achtte zich daarom bevoegd het geschil in behandeling te nemen.
Ten aanzien van het verzoek van de opleider stelde de geschillencommissie vast dat het geschil niet ging over de wijze waarop de ontkoppeling had plaatsgevonden, maar of het hoofd in redelijkheid had kunnen besluiten de samenwerkingsovereenkomst met de opleider te beëindigen. Naar het oordeel van de geschillencommissie was de door het opleidingsinstituut gevolgde procedure objectief en transparant. De procedure stond beschreven in het werkdocument CMO en was verschillende keren met de opleider besproken. Volgens het hoofd, kwamen er juist bij een niet goed functionerende aios, eerder punten bij een opleider naar voren, die verbeterd konden worden, dan bij een goed functionerende aios. Het volgen van een verbetertraject betekende echter niet dat de opleider geen goede opleider zou kunnen zijn.
Nu de opleider het verbetertraject niet heeft voltooid binnen de termijn van zes maanden, en ook niet na verlenging van deze termijn, heeft het CMO het verbetertraject met een onvoldoende kunnen beoordelen.
Het hoofd heeft op grond hiervan de samenwerkingsovereenkomst met de opleider kunnen beëindigen.
Het verzoek van de opleider werd afgewezen.
Het hoofd beëindigde de opleiding omdat de aios bij herhaling op cruciale competenties geen eenduidige voldoendes behaalde, met name op de competenties communicatie en leerbaarheid/ professionaliteit. De aios was het niet eens met het besluit van het hoofd. Volgens de aios was er bij de beoordeling van zijn functioneren, geen rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals zijn lichamelijke en psychische gezondheid. Hij was tijdens zijn tweede opleidingsperiode in de huisartspraktijk overbelast vanwege persoonlijke omstandigheden en kreeg onvoldoende begeleiding. Hij zou ook niet zijn gewaarschuwd dat zijn opleiding beëindigd kon worden.
De geschillencommissie constateerde dat gedurende de gehele opleiding regelmatig twijfel had bestaan over het functioneren van de aios, ondanks zijn inzet. In het laatste jaar heeft een tweede GBT plaatsgevonden. Dit GBT werd verlengd omdat de aios niet aan alle voorwaarden voor het positief afronden van het GBT had voldaan. Ook na verlenging werd de aios niet op alle competentiegebieden met een voldoende beoordeeld. Uit de stukken en ter zitting was voldoende gebleken dat de aios gedurende de gehele opleiding veel begeleiding had gekregen, zelfs intensieve begeleiding van het hoofd, verschillende opleiders en docenten. De aios was steeds op zijn tekortkomingen gewezen en in de gelegenheid gesteld zijn functioneren te verbeteren. De geschillencommissie kon zich wel voorstellen dat de aios vanwege de GBT’s het gevoel heeft gehad bijna gedurende de gehele opleiding onder een vergrootglas te hebben gelegen, maar hiermee had de aios wel extra kansen en mogelijkheden gekregen zijn functioneren te verbeteren.
Het hoofd had voldoende aannemelijk gemaakt dat het de aios niet zou lukken de opleiding in de resterende opleidingstijd positief af te ronden, ook niet met verlenging van de opleiding.
De geschillencommissie wees het verzoek van de aios af.
De aios was het niet eens met de beëindiging van haar opleiding. Zij stelde zich op het standpunt dat zij geen eerlijke kans had gekregen tijdens haar beide GBT’s in het derde opleidingsjaar. Al vrij snel werd geconcludeerd dat haar kennisniveau dusdanig laag was, dat er geen mogelijkheid was om aan het niveau te voldoen. Zij ontving geen extra begeleiding en er was niet vastgelegd welke competenties zij moest ontwikkelen en hoe dat beoordeeld zou worden. Ook bestond er een discrepantie tussen de beoordelingen in de eerste twee jaar en het derde jaar.
De geschillencommissie constateerde dat de opleiders tijdens het eerste GBT al vrij snel hun zorgen hadden geuit over het niveau van de aios en de haalbaarheid van het GBT. Dat betekende echter niet dat er al eindoordeel was geveld en de aios ook daadwerkelijk geen eerlijke kans had gekregen. Dat de opleiders gedurende de start van het eerste GBT constateerden dat de aios niet functioneerde op het niveau dat van een derdejaars aios verwacht mocht worden, was op zichzelf niet onredelijk. Het was de taak van een opleider, zeker in een GBT-traject, om een oordeel te vellen over de huidige stand van zaken van het functioneren van een aios en de aios vervolgens naar een beter functioneringsniveau te leiden. Er waren geen feiten of omstandigheden waaruit bleek dat de opleiders tijdens het eerste GBT die intentie niet (meer) hadden en de aios geen eerlijke kans gaven. Op verzoek van de aios vond een ontkoppeling plaats en de aios kreeg de kans te starten met een tweede GBT. Er werden duidelijke afspraken over het GBT gemaakt.
Uit de overgelegde stukken en tijdens de hoorzitting was gebleken dat de tweede opleider de aios een eerlijke kans had willen geven en de aios ook intensief had begeleid. De aios bevestigde dat zij de intentie bij de opleider had gezien en ervaren en de opleider haar had willen begeleiden. De opleider had volgens de aios haar best gedaan, maar de manier van begeleiden sloot niet aan. De opleider had, naar het oordeel van de geschillencommissie, voldoende aannemelijk gemaakt dat de opleider naar een manier van begeleiden had gezocht die aansloot bij de aios. Zij had met verschillende stijlen geprobeerd de aios te begeleiden, maar ondanks dat, liet de aios niet zien wat ze kon.
De geschillencommissie kon de aios dan ook niet volgen dat zij tijdens beide GBT’s geen eerlijke kans zou hebben gekregen. Ook was rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de aios. Ten aanzien van de gestelde discrepantie tussen de beoordelingen, overwoog de geschillencommissie dat vanaf het begin van de opleiding zorgen waren geweest over het niveau van functioneren van de aios, ondanks de inzet van de aios. Dat was in alle beoordelingen van de stages binnen de huisartsenpraktijken terug te zien. De positieve beoordelingen in het tweede jaar, betroffen twee korte keuzestages op plekken, waar de aios al ruime ervaring had opgedaan voorafgaand aan haar opleiding.
De geschillencommissie wees het verzoek van de aios af.
Volgens de aios was er geen grond voor het instellen van een GBT. Tot haar laatste stage was er nooit twijfel geweest over haar competenties en geschiktheid om de opleiding af te ronden. Zij erkende dat de laatste stage verre van vlekkeloos was verlopen, maar dat zij, toen zij aan de bel trok, zich verre van gehoord voelde door de opleider. De opleider had al eerder een GBT willen instellen, maar toen was aan een aantal voorwaarden niet voldaan. De competenties waar twijfel over bestond, waren volgens de aios inmiddels voldoende. Volgens de aios was ook nu niet aan de voorwaarden voldaan en had de opleider, zijn besluit tot het instellen van een GBT, drie maanden voor het einde van opleiding, aan haar moeten meedelen. Ook is het irreëel om een GBT van zes maanden op te leggen. Zij wilde haar opleiding afronden op een veilige en vertrouwde plek, zonder druk van een GBT.
Volgens de opleider voldeed de aios niet aan de eindtermen van de opleiding en was er sprake van disfunctioneren op meerdere competentiedomeinen. De aios functioneerde tijdens haar laatste stage niet op het niveau zoals van een aios in het vijfde jaar verwacht mocht worden. Indien hij niet tot een GBT had mogen besluiten, dan had hij de opleiding moeten beëindigen omdat de aios niet aan de eindtermen voldeed.
De geschillencommissie stelde vast dat de opleider aan het eind van de opleiding de keuze had tussen het instellen van een GBT of de opleiding te beëindigen omdat de aios niet aan de eindtermen voldeed, haar portfolio onvolledig was en de laatste stage met een onvoldoende was afgesloten. De opleider besloot de aios nog een kans te geven in de vorm van een GBT van zes maanden.
Op grond van de regelgeving kon de opleider tijdens het eindgesprek besluiten tot een GBT. Het GBT betekende een verlenging van de opleiding. De geschillencommissie constateerde dat sprake was van een discrepantie in de regelgeving. Wanneer tijdens een eindgesprek wordt besloten tot een GBT, zal dit meestal leiden tot verlenging van de opleiding, die niet tijdig kan worden gemeld. De aios heeft echter met het besluit tot een GBT een kans gekregen om haar opleiding alsnog positief te kunnen afronden, waardoor het GBT in het voordeel van de aios moest worden gezien. In dit geval was het GBT ook de enige mogelijkheid om de opleiding te kunnen verlengen.
De geschillencommissie wees het verzoek van de aios af.