Op 21 oktober 2022 heeft minister Helder (Minister Helder (Langdurige Zorg en Sport) het eindrapport wetsevaluatie Wvggz-Wzd aan de Tweede Kamer aangeboden. De minister citeert de harde conclusie van de onderzoekers: “Alle betrokken partijen (ministeries, veldpartijen en de Tweede Kamer) hebben keer op keer bijgedragen aan het wijzigen of toevoegen van elementen, waardoor een steeds complexer wetgevingsgeheel is ontstaan. Dit behoren alle genoemde partijen zich aan te trekken.”
De minister onderstreept de urgentie om de uitvoerbaarheid van de wetten te verbeteren en het belang om de beoogde verbeteringen eerst op te halen en te toetsen bij de mensen die dagelijks met de uitvoering bezig zijn en bij (vertegenwoordigers van) patiënten en cliënten die met deze wetgeving te maken hebben. De minister wil in het nieuwe jaar aan de hand van haar beleidsreactie met de Tweede Kamer in overleg gaan om in gezamenlijkheid te komen tot beter uitvoerbare wetgeving.
Kamerbrief over aanbieding eindrapport wetsevaluatie Wvggz-Wzd
Op 17 oktober 2022 heeft minister Kuipers (VWS) per brief aan de Tweede Kamer laten weten dat de kabinetsreactie op de evaluatie van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen (LZA/LP)is uitgesteld en pas eind december 2022 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. In deze reactie zal ook worden ingegaan op de eerder voorgestelde Regeling levensbeëindiging bij kinderen van 1- 12 jaar.
Uitstelbrief kabinetsreactie op evaluatie regeling LZA/LP
De KNMG heeft overigens in april 2022 in een brief aan het ministerie van VWS laten weten dat en welke bezwaren zij heeft tegen de voorgestelde Regeling levensbeëindiging bij kinderen van 1- 12 jaar.
Reactie op conceptregeling Levensbeëindiging kinderen 1-12 jaar | KNMG
Twee klachten tegen een bedrijfsarts, die bij de verzuimbegeleiding van klaagster betrokken was. Eerst wijzigde de arts een met klaagster opgestelde probleemanalyse een week nadien, na een contact met de werkgever en zonder nader overleg met klaagster. Door de wijziging verviel het aan de werkgever gegeven advies, dat herstel van klaagster zou kunnen bespoedigen. Daarna rapporteerde de arts een gesprek met klaagster te laat én strookte de inhoud van het rapport niet met de inhoud van het consult. Tot slot verzuimde de arts zijn herhaalde toezegging om de rapportage aan te passen.
Het tuchtcollege stelt vast dat de arts daarmee tweemaal onjuist heeft gehandeld en rekent dit de arts zwaar aan. Volgens het college lijkt de arts zich niet bewust te zijn van de ernst van de situatie. Bij de beoordeling welke maatregel aan de arts moet worden opgelegd, heeft het college meegewogen dat onduidelijkheid bestond, ook na de zitting nog, over de hoedanigheid waarin de arts is opgetreden. De arts heeft zijn inschrijving in het BIG-register als bedrijfsarts na 31 december 2020 niet verlengd. Hij heeft zijn rapportages ondertekend met “AIOS bedrijfsgeneeskunde” zonder dat een supervisor heeft medeondertekend. Ter zitting kon hij ook niet voldoende helderheid scheppen over het al dan niet aanwezig zijn van een supervisor of praktijkbegeleider. Daarom kon volgens het college niet worden volstaan met een berisping, maar werd een voorwaardelijke schorsing van drie maanden (met een proeftijd van 2 jaar) opgelegd met de bijzondere voorwaarde dat de bedrijfsarts de IGJ moet verzoeken om een inspectiebezoek en dat hij de eventuele verbetermaatregelen die de IGJ oplegt, implementeert.
RTG Eindhoven 21 oktober 2022, ECLI:NL:TGZREIN:2022:56
Klaagster (82 jaar) was thuis gevallen en bij onderzoek in het ziekenhuis werd geen fractuur gezien. Klaagster verbleef vervolgens in een tehuis voor revalidatie, waar de beklaagde specialist ouderengeneeskunde (SO) werkte. Klaagster hield pijnklachten en werd daarom na twaalf dagen door de SO opnieuw naar het ziekenhuis verwezen. Op basis van een nieuwe röntgenfoto bleek dat wel sprake was van een heupfractuur. Klaagster verwijt de SO dat zij 1) de pijnklachten van klaagster niet serieus heeft genomen waardoor de fractuur te laat is vastgesteld, 2) heeft nagelaten excuses aan te bieden en dat 3) de interne klachtenprocedure niet naar behoren functioneerde en zij niet tijdig heeft gereageerd op de klacht. De SO weerspreekt de klachten 1 en 2, maar erkent dat de interne klachtenprocedure niet goed functioneerde.
Het college oordeelt alle drie klachten ongegrond. Hoewel het handelen van de SO op bepaalde punten beter had gekund, valt de handelwijze van de SO binnen de marges van wat een SO in een dergelijke situatie mag worden verwacht. Verder is het organiseren van een goed en tijdig verlopende interne klachtenprocedure niet een professionele taak van de SO, maar van de instelling.
RTG Amsterdam 16 oktober 2022, ECLI:NL:TGZRAMS:2022:135
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in juli 2020 terecht de volledige roepnaam, voornaam, achternaam en geboortedatum gepubliceerd van een vrouw die zich telkens weer onterecht uitgaf als arts. Dat oordeelt de Rechtbank Midden-Nederland in een recent gepubliceerde uitspraak. De vrouw had bezwaar gemaakt tegen de actieve openbaarmaking van de publiekssamenvatting van het door de IGJ opgestelde inspectierapport van april 2020 over het handelen van eiseres als zorgverlener. De vrouw was tussen januari 2017 en juni 2017 zeker bij vijftien zorgorganisaties in dienst als arts, zonder daarvoor over de juiste diploma’s of een eigen BIG-registratie te beschikken.
Volgens de rechtbank is het in het belang van de volksgezondheid dat zorgaanbieders, in hun hoedanigheid van werkgever, gewaarschuwd worden voor personen die zich ten onrechte uitgeven als arts, zoals de vrouw heeft gedaan. Daardoor wordt voorkomen dat deze personen opnieuw als arts in dienst kunnen treden, terwijl zij de kwalificaties daarvoor niet bezitten. Met de openbaarmaking van de publiekssamenvatting wordt ook bereikt dat patiënten, cliënten, gemeenten en zorgverzekeraars worden geïnformeerd over de zorgkwaliteit, zodat zij worden geholpen bij het kiezen van goede zorg. De patiënt moet erop kunnen vertrouwen dat de arts waarvan hij een behandeling krijgt ook daadwerkelijk arts is. Verweerder geeft met de openbaarmaking ook een signaal af dat de IGJ erop toeziet dat de wet- en regelgeving wordt nageleefd en dat personen zich niet onbevoegd voor arts kunnen uitgeven.
Rechtbank Midden-Nederland 28 mei 2022, ECLI:NL:RBMNE:2021:2409
Klacht tegen (destijds) kaakchirurg in opleiding. Klager stelt dat de kaakchirurg misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden om toestemming te krijgen voor het afstaan van de gouden kroon en dat hij zich de gouden kroon onrechtmatig heeft toegeëigend. Het college oordeelt dat niet objectief kan worden vastgesteld dat beklaagde al of niet toestemming heeft gevraagd om de kroon aan een goed doel te besteden. Voorts blijkt nergens uit dat beklaagde de kroon zich onrechtmatig heeft toegeëigend. Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
RTG Zwolle 10 oktober 2022 Z2021/3760, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:129
De rechtbank heeft E gevraagd onderzoek te doen naar klager omdat hij werd verdacht van poging tot moord. De psychiater is verbonden aan E. Klager verwijt de psychiater dat de rapportage niet goed is opgesteld. Het college is van oordeel dat niet gebleken is dat de psychiater zich niet aan de genoemde geldende richtlijnen en de richtlijnen van het Nederlands Instituut voor forensische psychiatrie en psychologie (NIFP) en het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) heeft gehouden.Het onderzoek is volgens het college vakkundig en zorgvuldig uitgevoerd. De conclusie van het rapport, waar klager het niet mee eens is, wordt door het college terughoudend getoetst. Het college is van oordeel dat de psychiater na de gesprekken met klager en de verdere informatie in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat sprake is van ernstige persoonlijkheidsstoornis en dat zij een terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege kon adviseren. De klacht wordt ongegrond verklaard.
RTG Zwolle 10 oktober 2022 Z2021/0005-Z2021/2231, ECLI:NL:TGZRZWO:2022:130
Klager is als werknemer gedeeltelijk uitgevallen voor zijn werkzaamheden en bezig met re-integreren. Klagers advocaat heeft een brief gestuurd aan de arbeidsdeskundige naar aanleiding van de conceptrapportage die zij over klager had opgesteld (brief 25 februari 2020). De bedrijfsarts van klager heeft zich daarover kritisch uitgelaten tijdens zijn spreekuur met klager en diens begeleider (klagers schoonzoon) op 9 oktober 2020 en heeft deze brief ondanks het verzoek daartoe niet aan het bedrijfsgeneeskundig dossier toegevoegd. Het spreekuur is heimelijk opgenomen door de schoonzoon. De bedrijfsarts heeft zijn kritische uitlatingen erkend, heeft meerdere malen zijn excuses aangeboden aan klagers advocaat en pogingen gedaan om hierover met klager in gesprek te komen. Klager verwijt beklaagde dat hij zich tijdens het spreekuur intimiderend en grensoverschrijdend heeft uitgelaten, dat hij ongemotiveerd heeft geweigerd om de brief van de advocaat aan klagers dossier toe te voegen en dat hij zijn werkzaamheden na het bewuste spreekuur niet per direct heeft neergelegd. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) verklaarde de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) sluit zich aan bij dit oordeel en neemt de overwegingen van dat college over. Ook het CTG is van oordeel dat de bewoordingen van de bedrijfsarts, hoewel ongepast, niet zodanig zijn dat hij daarmee buiten de grenzen is getreden van wat van hem als voldoende zorgvuldig handelend bedrijfsarts mag worden verwacht. Evenals het RTG is het CTG van oordeel dat de bedrijfsarts de brief van de gemachtigde van klager van 25 februari 2020 (lopende de re-integratie van klager bij diens werkgever) niet in het medisch dossier van klager hoefde op te nemen. En ook het CTG vindt het niet onzorgvuldig dat de bedrijfsarts na het spreekuur van 9 oktober 2020 niet per direct zijn werkzaamheden heeft neergelegd, maar daarmee heeft gewacht totdat hij daarover zelf met klager heeft kunnen overleggen. Het CTG verwerpt het beroep.
CTG 10 oktober 2022 C2021/1187, ECLI:NL:TGZCTG:2022:165
Klacht van advocaat tegen bedrijfsarts. Klager is advocaat van een werknemer (klager in de zaak C2021/1187) die gedeeltelijk is uitgevallen voor zijn werkzaamheden en bezig is met re-integreren. Klager heeft namens de werknemer een brief gestuurd aan de arbeidsdeskundige naar aanleiding van de conceptrapportage die zij over de werknemer had opgesteld. De bedrijfsarts van de werknemer heeft zich daarover kritisch uitgelaten tijdens zijn spreekuur met de werknemer en diens begeleider (zijn schoonzoon). Dit gesprek is heimelijk opgenomen door de schoonzoon en klager later ter ore gekomen. De bedrijfsarts heeft zijn kritische uitlatingen erkend en daarvoor aan klager meerdere malen zijn excuses aangeboden. De uitlatingen van de bedrijfsarts zijn voor de advocaat aanleiding geweest om op eigen titel een klacht in te dienen. De advocaat verwijt de bedrijfsarts dat hij tijdens het spreekuur uitlatingen heeft gedaan die volgens de advocaat ook jegens hem intimiderend en grensoverschrijdend waren. Het Regionaal Tuchtcollege (RTG) acht klager ontvankelijk in de klacht en verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege (CTG) vernietigt de beslissing van het RTG en verklaart de advocaat alsnog niet ontvankelijk in de klacht, omdat hij geen rechtstreeks belanghebbende is.
CTG 10 oktober 2022 C2021/1183, ECLI:NL:TGZCTG:2022:164
De komende drie jaar trekt het kabinet 300 miljoen euro extra uit voor onderzoek naar de aanpak van drie volksziektes: dementie, obesitas en kanker. Dit laten de ministers Kuipers en Helder en staatssecretaris Van Ooijen van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Kamer weten. Het geld wordt ingezet om de drie ziektes aan te pakken en ook om leefstijl en leefomgeving te bevorderen. Veel van deze ziektes hangen immers samen met een gezonde leefstijl en leefomgeving. Met het geld zet het kabinet in om de kans op het krijgen van deze ziektes of de kans op een ernstig ziekteverloop te verminderen.De inzet van het geld richt zich in de komende drie jaar op het inbedden van leefstijl als behandeling in of vanuit de curatieve zorg. Hiervoor moeten alle onderdelen in de zorg worden ingezet. Het ministerie van VWS ondersteunt daarom de oprichting van een leefstijlcoalitie. Deze zal zich onder andere richten op een landelijke kennisstructuur, het opzetten van een groot onderzoeksprogramma en de verankering van leefstijl als onderdeel van de opleiding van zorgprofessionals.
De zorg en de jeugdhulp kampen met problemen door de krapte op de arbeidsmarkt. Er is soms niet genoeg personeel beschikbaar. De kwaliteit van en de toegang tot de zorg en de jeugdhulp komen daardoor in gevaar. Nu al, en zeker in de toekomst als het tekort aan personeel nog verder toeneemt. Dat schrijven de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in deze brief aan de ministers Kuipers en Helder (Volksgezondheid, Welzijn en Sport). De NZa en IGJ roepen het ministerie van VWS als stelselverantwoordelijke op om op korte termijn samen met het zorgveld per zorgsector en (sector overstijgend) beleid te ontwikkelen voor het toegankelijk houden van de zorg in plotselinge situaties van krapte.
Nieuwsbericht NZa 13 oktober 2022, Nieuwsbericht IGJ
De International Code of Medical Ethics is op 8 oktober in de General Assembly (de Algemene Vergadering) van de World Medical Association (WMA) unaniem geaccepteerd. Deze Code kan gezien worden als de mondiale gedragsregels voor artsen op het gebied van medische ethiek. De Code definieert en verduidelijkt de professionele verplichtingen van artsen ten opzichte van hun patiënten, andere artsen en zorgverleners, zichzelf en de samenleving als geheel. De Code werd voor het eerst aangenomen in 1949 en voor het laatst herzien in 2006. De nieuwe versie bevat voor het eerst paragrafen over de autonomie van de patiënt, het welzijn van de arts, behandeling op afstand en ecologische duurzaamheid.
World Medical Association 8 oktober 2022
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft tussen juli en oktober 2022 16 artsen beboet voor het voorschrijven van medicijnen bij corona die daar niet voor zijn geregistreerd. De 16 artsen hebben tijdens de coronapandemie ivermectine en/of hydroxychloroquine voorgeschreven voor de behandeling van corona.
In Nederland is het uitgangspunt dat artsen geen geneesmiddelen voorschrijven die voor andere ziekten op de markt zijn gebracht. In de wet geldt hiervoor één uitzondering, dit wordt off-label voorschrijven genoemd. Off-label voorschrijven mag alleen als daarover binnen de beroepsgroep protocollen of standaarden zijn ontwikkeld. Als er protocollen of standaarden van de beroepsgroep in ontwikkeling zijn, dan mag het alleen als het voorschrijven aan een bepaalde patiënt is overlegd met een apotheker.
IGJ beboet 16 artsen voor voorschrijven medicijnen bij corona
Relevante gezondheidsrechtelijke ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving en rechtspraak. Dit overzicht is opgesteld door de gezondheidsjuristen van de KNMG.
Het is mogelijk dat uitspraken opgenomen in het onderdeel rechtspraak nog niet onherroepelijk zijn en dat hier nog hoger beroep tegen in wordt gesteld.